ECLI:NL:RBAMS:2019:9974

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
10 januari 2020
Zaaknummer
13/684073-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling; veroordeling poging zware mishandeling, bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving van broer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 november 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag, zware mishandeling, bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn broer. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na onderzoek op de terechtzittingen van 1 augustus en 28 oktober 2019. De officier van justitie, mr. J. Ang, vorderde bewezenverklaring van de poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de verdachte de intentie had om zijn broer van het leven te beroven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met kracht en meerdere malen tegen het hoofd en lichaam van zijn broer had geslagen en geschopt, en dat hij hem met een mes had bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die zijn eigen broer was, en de noodzaak van behandeling om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684073-19 (Promis)
Datum uitspraak: 11 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 augustus 2019 en 28 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.D. Rijnsburger naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 24 april 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. primair poging tot doodslag, subsidiair zware mishandeling, meer subsidiair poging tot zware mishandeling en meest subsidiair mishandeling, van [slachtoffer] ;
2. bedreiging van [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3. wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging tot doodslag. Verdachte heeft door meermalen tegen het hoofd van het slachtoffer (zijn broer) te stompen en in de richting van het hoofd van slachtoffer te schoppen, op zijn minst, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn broer zou komen te overlijden. Daarnaast heeft de officier van justitie zich ten aanzien van feit 2 en 3 op het standpunt gesteld dat ook bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen kunnen worden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van poging tot doodslag vrijgesproken dient te worden. Uit geldende rechtspraak volgt dat het enkele slaan tegen het hoofd en/of lichaam dan wel trappen tegen het lichaam, niet de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich brengt. Ten aanzien van zware mishandeling heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat het letsel van het slachtoffer niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Ook ten aanzien van poging tot zware mishandeling dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen. Verdachte is zich niet bewust geweest van enige aanmerkelijke kans dat zijn broer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en hij heeft deze aanmerkelijke kans evenmin aanvaard. Ten aanzien van de eenvoudige mishandeling refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de beschuldiging dat verdachte heeft geschopt, nu steunbewijs voor dit onderdeel ontbreekt. Daarnaast heeft de raadsman zich voor wat betreft feit 2 en feit 3 op het standpunt gesteld dat verdachte van bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving vrijgesproken dient te worden, wegens het ontbreken van bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en de raadsman – bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Feit 1
De rechtbank acht op basis van de verklaringen van aangever en het letsel dat bij hem is vastgesteld, vast komen te staan dat verdachte met kracht, meerdere malen, en op meerdere momenten (zowel in de woonkamer, als in de badkamer) met zijn vuisten tegen het hoofd en lichaam van aangever heeft geslagen en aangever tevens heeft geschopt. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat hij aangever niet zou hebben geschopt, nu het waargenomen letsel (gebroken ribben, bloeduitstortingen op de romp) past bij het schoppen tegen het lichaam zoals is beschreven in de aangifte. Bovendien heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de aangifte. Direct na het incident heeft aangever aan de verbalisanten ter plaatse verklaard dat hij ook door verdachte is geschopt. Dit heeft hij herhaald in zijn aangifte. De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte aangever met kracht bij zijn nek heeft vastgehouden gelet op de striemen en de bloeduitstorting die daar door verbalisanten zijn geconstateerd.
Vrijspraak voor poging tot doodslag (feit 1, primair)
De rechtbank is van oordeel dat niet is vast komen te staan dat verdachte de intentie had om aangever van het leven te beroven. Er is ook geen enkel bewijsmiddel op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte aangever tegens diens hoofd heeft geschopt of getrapt. De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen van verdachte, zoals hiervoor genoemd, niet zonder meer de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich brengen. Verdachte zal dan ook van poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Vrijspraak voor zware mishandeling (feit 1, subsidiair)
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt wanneer sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hiervan is – kort gezegd – sprake als het letsel levensbedreigend is, er sprake is van een zeer langdurige herstelperiode of geen volledige genezing wordt verwacht. Bij het vaststellen van zwaar lichamelijk letsel zal de rechter moeten kijken naar de ernst van het letsel, in hoeverre medisch ingrijpen nodig is geweest en of er uitzicht is op volledig herstel.
Als gevolg van het handelen van verdachte heeft aangever pijn ondervonden en heeft hij letsel opgelopen, te weten een hersenschudding, gebroken ribben, diverse bloeduitstortingen en een scheur in zijn oorlel. Uit de medische stukken is echter niet gebleken dat het letsel van aangever zodanig was dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Daarnaast bestond er uitzicht op volledig herstel en is achteraf ook gebleken dat aangever lichamelijk in korte tijd en volledig is hersteld. Dit betekent dat het geconstateerde letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van zware mishandeling.
Bewezenverklaring van poging zware mishandeling (feit 1, meer subsidiair)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Vast staat dat verdachte met kracht, meerdere malen, en op meerdere momenten met zijn vuisten tegen het hoofd en lichaam van aangever heeft geslagen en aangever tevens heeft geschopt. Mede gelet op de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde – verdachte heeft verklaard dat hij woedend was – , had het handelen van verdachte eenvoudigweg kunnen leiden tot letsel waarbij medisch ingrijpen en/of langdurig herstel nodig was geweest. De kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is bij meermalen krachtig stompen en schoppen op het gezicht en lichaam tijdens een (ongecontroleerde) woede-uitbarsting , naar de ervaring leert, aanmerkelijk. Uit de geschetste gedragingen van verdachte blijkt dat hij deze aanmerkelijke kans op zijn minst genomen willens en wetens heeft aanvaard. Aldus is sprake van opzet, tenminste in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Feit 2
Bewezenverklaring van bedreiging
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd door een mes te tonen en daarbij te zeggen dat hij aangever dood zou maken. Aangever heeft dit verklaard. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij tijdens de ruzie een mes heeft gepakt. Gelet op de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte aangever met dit mes heeft bedreigd. Ten aanzien van het bezigen van de woorden van verdachte dat hij aangever dood zou maken, wordt de aangifte op dit punt ondersteund door de verklaring van de moeder die dit tijdens het videogesprek heeft gehoord.
Feit 3
Bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte aangever wederrechtelijke van zijn vrijheid heeft beroofd. Aangever heeft verklaard dat hij door verdachte tegen zijn wil werd vastgehouden. De aangifte wordt op dit punt ondersteund door hetgeen door de politie is geverbaliseerd (proces-verbaal van bevindingen, pagina 16) over het moment waarop zij bij de woning arriveerden. Toen de verbalisanten aan de deur kwamen durfde aangever niet om hulp te roepen omdat hij werd vastgehouden door verdachte en gedreigd werd dat hij zou worden geslagen als hij niet stil bleef zitten. Toen de verbalisanten aan de deur van perceel [perceelnummer] stonden werd de deur niet opengedaan en hoorden zij een persoon meerdere malen ‘
au au aaah’roepen. De rechtbank acht wederrechtelijke vrijheidsberoving dus bewezen ten aanzien van het moment dat de politie arriveerde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
op 24 april 2019 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet, (terwijl voornoemde [slachtoffer] op de grond lag)
- meermalen met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd en tegen het gezicht en tegen de ribben te stompen en
- meermalen met kracht tegen het lichaam te schoppen en trappen en
- met kracht bij de nek te pakken en vast te houden;
ten aanzien van feit 2
op 24 april 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes uit de keuken te pakken en dat mes aan voornoemde [slachtoffer] te tonen en daarbij voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "ik maak je af" en/of "ik maak je dood", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
ten aanzien van feit 3
op 24 april 2019 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer] tegen zijn wil in een woning (gelegen aan de [adres] ) vastgehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest, alsmede dat de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden aan verdachte zal worden opgelegd, overeenkomstig de wijze waarop deze maatregel in het reclasseringsrapport van 8 oktober 2019 is omschreven.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel van terbeschikkingstelling gevorderd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf om plaatsing op een Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) te bewerkstelligen. Daarbij heeft de raadsman verzocht de duur van de klinische opname voor een kortere duur dan één jaar te bevelen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Dit is een ernstig feit, waarmee verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van aangever. Daarnaast heeft hij aangever bedreigd met de dood en hem van zijn vrijheid beroofd. Daarmee heeft hij angst veroorzaakt en aangever in zijn persoonlijke bewegingsvrijheid belemmerd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat het slachtoffer nota bene zijn eigen broer is en deze geweldsexplosie heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, waar verdachte een tijd mocht wonen omdat hij zelf geen woning had. Daarbij is het geweld niet op eigen initiatief van verdachte, maar door ingrijpen van de politie ten einde gebracht. Uit de verklaringen van aangever en de bevindingen van de politie blijkt dat aangever zeer bang is geweest en erg veel pijn had door het handelen van verdachte. Als de politie niet was gekomen, had het letsel van zijn broer nog veel ernstiger kunnen zijn.
Uit het strafblad van verdachte van 4 september 2019 blijkt dat verdachte in 2016 en 2015 al eens voor mishandeling is veroordeeld. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 18 juli 2019 en 19 juli 2019, welke zijn besproken en toegelicht op de zitting door A. van der Geize, GZ-psycholoog, en dr. T.W.D.P. van Os, psychiater. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben vastgesteld dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking en zij adviseren om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van de strafoplegging adviseren zij om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als voorwaarde dat verdachte zich voor één jaar klinisch laat behandelen en zich aansluitend ambulant zal laten behandelen. In aanvulling op hun rapportages hebben de deskundigen ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij een TBS met voorwaarden niet geïndiceerd achten, aangezien zij verwachten dat de problematiek van verdachte op voldoende wijze aangepakt kan worden in een FPA of FPK. Hierbij volstaat het beveiligingsniveau van een FPA. Verdachte is op dit moment gemotiveerd voor behandeling en de deskundigen verwachten ook dat hij gemotiveerd zal blijven als hij de voordelen van de behandeling en de structuur en veilige setting van de kliniek gaat ervaren. Daarnaast heeft de rechtbank eveneens acht geslagen op de verschillende reclasseringsrapporten. In aanvulling op deze reclasseringsrapporten heeft mevrouw C.S. Pruis, reclasseringswerker, ter terechtzitting verklaard dat bij oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, een proeftijd langer dan twee jaar van belang is om de noodzakelijke behandelingen en begeleiding te kunnen laten plaatsvinden.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapportages over en volgt het advies. Hoewel formeel gezien voldaan is aan de vereisten voor het opleggen van een TBS maatregel, acht de rechtbank – anders dan de officier van justitie – oplegging van TBS met voorwaarden niet noodzakelijk. De deskundigen hebben de rechtbank ervan overtuigd dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met de geadviseerde bijzondere voorwaarden afdoende is om verdachte te behandelen en de maatschappij te beveiligen. Nu verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, zal de rechtbank hier in strafverminderende zin rekening mee houden bij de strafoplegging.
Alles afwegende acht de rechtbank voor de feiten 1, 2 en 3 oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten moet van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf worden afgetrokken. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de deskundigen en de reclassering geadviseerd. De klinische opname mag maximaal een jaar duren.
De rechtbank ziet, met de officier van justitie en de reclassering, aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen indien er geen behandeling of begeleiding van de verdachte plaatsvindt. De deskundigen hebben immers beschreven dat het toekomstig risico op gewelddadig gedrag hoog is.
De rechtbank bepaalt de proeftijd op drie jaar omdat de noodzakelijke behandelingen en begeleiding van verdachte naar verwachting meer dan twee jaar in beslag zal nemen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 282, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3
opzettelijk iemand van de vrijheid beroven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:

1. Meldplicht

Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd op dagen en tijdstippen bij Reclassering Nederland melden, zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht.

2. Opname in zorginstelling

Veroordeelde moet zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling laten opnemen en behandelen in FPA [locatie] of een soortgelijke intramurale instelling, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van een klinische behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, teneinde zich te laten behandelen gedurende de maximale duur van één jaar, of zoveel korter als zijn behandelaars dat in overleg met de reclassering wenselijk achten.

3. Ambulante behandeling en eventuele korte crisisopname

Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase, waarbij hij zich dient te houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Veroordeelde werkt mee aan een korte klinische crisisopname (time-out) voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit nodig acht, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven. Indien noodzakelijk, kan deze time-out eenmaal verlengd worden met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken.

4. Begeleid wonen

Veroordeelde zal, indien dit noodzakelijk wordt geacht door de reclassering, verblijven in een instelling voor beschermd dan wel begeleid wonen, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

5. Dagbesteding

Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding, waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht- en last.

6. Schuldhulpverlening

Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt, indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan schuldhulpverlening.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en A. Meester rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P.H. Borghans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[(...)]