ECLI:NL:GHAMS:2019:3259

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
23-000503-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van straatroof met vrijspraak voor geweldscomponent en toewijzing van schadevergoeding in buitenlandse valuta

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2019. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van straatroof, waarbij geweld zou zijn gebruikt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet had op het geweld dat door zijn medeverdachte werd toegepast. Dit leidde tot de vrijspraak van de geweldscomponent, omdat niet kon worden aangetoond dat het geweld deel uitmaakte van een vooropgezet plan. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk diefstal door twee of meer verenigde personen. De feiten vonden plaats op 15 mei 2018 te Amsterdam, waar de verdachte samen met een ander een tas heeft weggenomen van een slachtoffer, een Amerikaanse toerist.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, maar het hof oordeelde dat deze straf onvoldoende recht deed aan de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. Het hof legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, in hoger beroep opnieuw behandeld. Het hof wees de materiële schade van $90,00 toe, maar verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor immateriële schade, omdat de verdachte was vrijgesproken van het geweldscomponent. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering bij geweldscomponenten in strafzaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000503-19
datum uitspraak: 4 september 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-741124-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg de Singel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, heeft weggenomen een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), opzettelijk dreigend en/of gewelddadig voornoemde [benadeelde] (met kracht) éénmaal of meermalen in/tegen zijn gezicht gelaat heeft/hebben geslagen en/of gestompt;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas, in elk geval een enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s);
en/of
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] (met kracht) éénmaal of meermalen in/tegen zijn gezicht/gelaat te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak geweldscomponent

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het door zijn medeverdachte toegepaste geweld, nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep niet volgt dat het toegepaste geweld voorzienbaar was voor de verdachte of deel uitmaakte van een vooropgezet plan. De door medeverdachte uitgedeelde klap kan daarom niet aan de verdachte worden toegerekend. Het hof zal de verdachte mitsdien vrijspreken van hetgeen hem primair (diefstal met geweld in vereniging) en subsidiair in de tweede plaats (mishandeling in vereniging) is ten laste gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair in de eerste plaats ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 mei 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas toebehorende aan [benadeelde].
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair in de eerste plaats bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair in de eerste plaats bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair in de eerste plaats bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair in de eerste plaats bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair in de eerste plaats ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht om een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst strafbare feiten te plegen. Tevens heeft hij verzocht om geen hogere straf op te leggen dan de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een straatroof in het centrum van Amsterdam. Het nietsvermoedende slachtoffer was een Amerikaanse toerist op leeftijd, die samen met zijn echtgenote op een terras zat. De verdachten hebben zich op zeer brutale wijze meester gemaakt van de tas die niet aan hen, maar aan het slachtoffer toebehoorde. Het is goed voor te stellen dat dit voor het slachtoffer en zijn echtgenote zeer beangstigend is geweest, te meer omdat zij zich in een voor hen onbekende stad bevonden, terwijl het cruiseschip waarmee zij reisden diezelfde avond weer zou vertrekken en zich in de tas essentiële zaken, zoals paspoorten en medicatie bevonden. Daarnaast veroorzaken feiten als het onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 augustus 2019 is hij eerder ter zake vermogensmisdrijven onherroepelijk veroordeeld. Het hof houdt hiermee rekening ten nadele van de verdachte.
De door de rechtbank opgelegde straf doet onvoldoende recht aan de ernst van het door de verdachte gepleegde feit en de omstandigheid dat sprake is van recidive. Om dezelfde reden is het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf, als bepleit door de raadsman, niet (meer) aan de orde.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt 150,00 Amerikaanse dollar, bestaande uit $ 90,00 aan materiele schade en $ 60,00 immateriële schade. De vordering van de materiele schade is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 87,01.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de gehele vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de immateriële schade aan de verdachte niet toegerekend kan worden, omdat het geweld dat is gebruikt niet voorzienbaar was. Wat betreft de materiële kosten wordt gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof oordeelt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De materiële schade – die ook niet wordt betwist – ligt derhalve voor toewijzing gereed. Nu de verdachte is vrijgesproken van het (strafverzwarende) geweldscomponent, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering voor zover die ziet op immateriële schade.
Het toe te wijzen bedrag zal – als gevorderd – worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair in de tweede plaats ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair in de eerste plaats ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair in de eerste plaats bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
$ 90,00 (negentig Amerikaanse dollars) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
$ 90,00 (negentig Amerikaanse dollars) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
15 mei 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. F.M.D. Aardema en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 september 2019.