ECLI:NL:RBAMS:2020:5493

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
13/751429-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een Chileense opgeëiste persoon aan Frankrijk met betrekking tot detentieomstandigheden

Op 4 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Chileense opgeëiste persoon aan Frankrijk. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 14 mei 2020 door de Franse autoriteiten is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon via telehoren is gehoord. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om meer informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in Frankrijk, specifiek in de penitentiaire instellingen Bordeaux-Gradignan en Fresnes.

De rechtbank heeft in eerdere tussenuitspaken vragen gesteld aan de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden, met name of er een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie onmenselijk of vernederend behandeld zal worden. De Franse autoriteiten hebben informatie verstrekt over de ruimte en omstandigheden in de detentie-instellingen, maar de rechtbank heeft geconstateerd dat er nog steeds onvoldoende informatie is om te concluderen dat er geen gevaar bestaat.

De rechtbank heeft besloten de beslissing over de overlevering uit te stellen totdat er aanvullende gegevens zijn verkregen die het bestaan van een dergelijk gevaar kunnen uitsluiten. De rechtbank heeft ook een verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie behandeld, maar dit verzoek is afgewezen vanwege het vluchtgevaar van de opgeëiste persoon. De zaak moet binnen twee maanden opnieuw op zitting worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751429-20
RK nummer: 20/3041
Datum uitspraak: 4 november 2020
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 mei 2020 door
de Procureur van de Republiek te Nanterre(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Chili) op [geboortedag] 1993
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 27 augustus 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 augustus 2020. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft via telehoren plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman
mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 3 september 2020
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid om te stellen om de in de tussenuitspraak onder 5 genoemde vragen te stellen aan de Franse autoriteit met betrekking tot de penitentiaire instellingen in
Bordeaux-Gradignanen
Fresnes.
In deze tussenuitspraak is onder 3 en 4 al een beslissing genomen over de grondslag en inhoud van het EAB en over de strafbaarheid
.De rechtbank verwijst naar de overwegingen over deze onderwerpen, die hier als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
Zitting 22 september 2020
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 3 september 2020. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft via telehoren plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Spaanse taal.
Op 19 oktober 2020 is bij de rechtbank binnengekomen een e-mailwisseling met aanvullende informatie van de Franse autoriteit.
Zitting 21 oktober 2020
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat in de stand van het onderzoek van de zitting van 22 september 2020. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft via telehoren plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 OLW uitspraak moet doen met terugwerkende kracht voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft via telehoren verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Chileense nationaliteit heeft.

3.Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (‘hetHandvest’)

3.1.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft naar aanleiding van de aanvullende informatie van de Franse autoriteit aangevoerd dat het voor de opgeëiste persoon gunstiger is naar Frankrijk te worden overgeleverd. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het punt of de aanvullende vragen afdoende zijn beantwoord.
3.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan aangezien uit de aanvullend verstrekte informatie van de Franse autoriteit kan worden afgeleid dat zowel in de detentie-instelling van
Bordeaux-Gradignanals in die van
Fresnesgeen algemeen gevaar bestaat van schending van artikel 4 Handvest
.
Voor het geval de rechtbank de verstrekte informatie onvoldoende acht, verzoekt de officier van justitie subsidiair de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Op 5 april 2016 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 (Pál Aranyosi) en C-659/15 PPU (Robert Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198), hierna het arrest
Aranyosi en Căldărarugeoordeeld over de wijze waarop getoetst moet worden of detentieomstandigheden in het land van de uitvaardigende lidstaat leiden tot de conclusie dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
De rechtbank dient eerst te onderzoeken of zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentie-omstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het EHRM, uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
Indien wordt geconcludeerd dat dit reële gevaar in zijn algemeenheid bestaat, komt de tweede toets aan de orde. Deze tweede toets houdt in dat op de rechtbank de verplichting rust om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering een reëel gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat.
Detentie-instelling Bordeaux-Gradignan
De rechtbank heeft ten aanzien van de detentie-instelling
Bordeaux-Gradignanin de tussenuitspraak van 31 januari 2019 in een andere zaak (ECLI:NL:RBAMS:2019:655), geoordeeld dat op dat moment geen reëel gevaar bestond dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, maar dat - gelet op het absolute karakter van het in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden neergelegde verbod van een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing - nadere gegevens van de Franse uitvaardigende autoriteit nodig zijn om de vraag naar het bestaan van een algemeen gevaar te kunnen beantwoorden.
De Franse autoriteit heeft in eerste instantie de hiervoor bedoelde nadere gegevens niet verstrekt maar is vanaf voormelde tussenuitspraak van 31 januari 2019 overgegaan tot het verstrekken van de garantie dat een opgeëiste persoon die naar Frankrijk wordt overgeleverd niet in de detentie- instelling van
Bordeaux-Gradignanwordt geplaatst.
Op 17 juli 2020 heeft de Franse autoriteit nadere gegevens verschaft over de detentie-instelling
Bordeaux-Gradignan. Hierin wordt over deze penitentiaire inrichting onder meer het volgende meegedeeld:
“As of May 29, 2020, the Gradignan-Bordeaux prison institution greeted 507 prisoners (men, women, minors) within the quartier mandat d'arrêt. Not including the confinement section (CS) and disciplinary quarter (DQ). Eighteen cells have a surface of 8 to 9 m2 and 325 cells a surface of 9 to 10 m2. Ninety eight percent of the penal population benefit from a space greater than 3 m2, all cells having a surface greater than 8 m2. Apart from two specific cells, all the cells have only two beds and no cell has more than two inmates. In addition, 26 % of the prison population benefits from an individual confinement.”
Na het verstrekken van deze informatie is de Franse autoriteit gestopt met het verstrekken van de hiervoor genoemde garantie dat een opgeëiste persoon na zijn overlevering niet in de detentie-instelling van
Bordeaux-Gradignanwordt geplaatst.
Op basis van de op 17 juli 2020 verstrekte informatie zag de rechtbank in de tussenuitspraak in deze zaak van 3 september 2020 aanleiding om nog enkele nadere vragen te stellen, waarbij de rechtbank uitdrukkelijk in het midden heeft gelaten of er naar haar oordeel een reëel gevaar bestaat dat personen die in de detentie-instelling
Bordeaux-Gradignanzijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. In de tussenuitspraak van 3 september 2020 is bepaald dat de volgende vragen aan de Franse autoriteit dienen te worden voorgelegd:
1. Over hoeveel m² personal space beschikken de 2% gedetineerden die niet over meer dan 3 m² personal space beschikken? Indien het om gedetineerden in een meerpersoonscel gaat, is het aantal m² personal space dan inclusief of exclusief het sanitair?
2. Over hoeveel m² personal space beschikken de overige 98% gedetineerden in respectievelijk een éénpersoonscel dan wel een tweepersoonscel en - ten aanzien van de tweepersoonscellen - is dit inclusief of exclusief het sanitair?
Op 16 oktober 2020 is in een andere zaak de volgende informatie verschaft over de detentie-instelling
Bordeaux-Gradignan.
1. The additional checks carried out established that it is not 98% of detained persons, but 100% who benefit from more than 3 square meters of personal space. As specified in our previous transmission of July 17, 2020, the cells have a minimal size of 8 square meters, and for the most part between 9 and 10 square meters. lf the sanitary facilities (approximately 1 square meter) are not taken into account, the persons have a personal space of 3.5 to 4.5 square meters.
2.
2. Not applicable, given the above details.
Op 19 oktober 2020 is ten aanzien van de hiervoor genoemde informatie van 16 oktober 2020 door de Franse autoriteiten bevestigd dat deze in alle aanhangige Franse overleveringszaken geldt:
Yes, this answer is indeed applicable to all pending French cases. I already talked about it with the French ministry of justice.
De rechtbank is op grond van bovenstaande informatie van oordeel dat ten aanzien van
Bordeaux-Gradignangeen reëel gevaar kan worden aangenomen dat personen die in deze detentie-instelling zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten. De rechtbank komt derhalve niet toe aan de hiervoor genoemde tweede toets zoals bepaald in het arrest
Aranyosi en Căldăraru.
Detentie-instelling Fresnes
In de tussenuitspraak in een andere zaak van 21 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1102) heeft de rechtbank ten aanzien van de detentie-instelling van
Fresnesvastgesteld dat vanwege de door het EHRM in de uitspraak van 30 januari 2020 (ECLI:CE:ECHR:2020:-0130JUD000967115) geconstateerde gebreken en overbevolking een reëel gevaar bestaat dat detentie in Fresnes in strijd komt met artikel 4 van het Handvest.
In dezelfde tussenuitspraak van 21 februari 2020 is besloten om aan de Franse uitvaardigende autoriteit te vragen of de opgeëiste persoon in de detentie-instelling(en) in Fresnes zal worden gedetineerd en of er omstandigheden zijn op grond waarvan het bestaan van een dergelijk gevaar wordt uitgesloten.
De Franse autoriteit heeft in eerste instantie de hiervoor bedoelde gegevens niet verstrekt maar is overgegaan tot het verstrekken van de garantie dat een opgeëiste persoon die naar Frankrijk wordt overgeleverd niet in de detentie-instelling van
Fresneswordt geplaatst.
Op 17 juli 2020 heeft de Franse autoriteit nadere gegevens verschaft over de detentie-instelling Fresnes. Hierin wordt over deze penitentiaire inrichting onder meer het volgende meegedeeld:
“As of 29 May 2020, the prison of Fresnes allowed 1551 detained individuals (not including the Centre pour Peines a Aménagées, Etablissement Public de Sante National de Fresnes, Unité Hospitalière Sécurisée Interrégionale et Unité Hospitalière, Spécialement Aménagée, CS and DQ). Apart from a single cell, no cell accommodates more than two inmates. Six hundred and ninety three inmates are individually locked up, representing 44 % of the total number of inmates. The surface of all cells being greater than 9 m² and no cell accommodates more than two inmates except for one cell. All the prison population that is housed has an individual cell of more than 3 m² and 99.8 % has 4.5 m².”
Na het verstrekken van deze informatie is de Franse autoriteit gestopt met het verstrekken van de hiervoor genoemde garantie dat een opgeëiste persoon na zijn overlevering niet in de detentie-instelling van
Fresneswordt geplaatst.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 3 september 2020 in deze zaak over de op 17 juli 2020 verstrekte informatie het volgende overwogen
"Het vorenstaande doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het oordeel van de rechtbank in voornoemde tussenuitspraak van 21 februari 2020. Het door de rechtbank geconstateerde bestaande reële gevaar dat personen die in de penitentiaire inrichting in Fresnes zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, is hiermee namelijk niet weggenomen.
Uit de door de Franse autoriteiten verstrekte informatie over de hoeveelheid m² waarover gedetineerden beschikken in de penitentiaire inrichting in Fresnes, blijkt allereerst niet of dit inclusief of exclusief sanitair is, voor zover dit ziet op tweepersoonscellen.
Daarnaast zijn er geen gegevens verstrekt over de overige detentieomstandigheden waarover in de uitspraak van het EHRM is gesproken, namelijk: “oude en afgeleefde gebouwen, een gebrek aan renovatie, slechte hygiëne, schadelijk ongedierte, gebrek aan licht, vocht in de cellen en (te) kleine luchtplaatsen”. De mededeling dat vanaf 2022 en 2028 respectievelijk 7000 en 8000 nieuwe detentieplaatsen worden opgeleverd, waardoor de druk op de capaciteit in de penitentiaire inrichting in Fresnes zal worden verminderd, doet hier niet aan af.
Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank nog steeds een reëel gevaar dat detentie in de penitentiaire inrichting in Fresnes in strijd komt met artikel 4 van het Handvest."
De rechtbank heeft in voormelde tussenuitspraak van 3 september 2020 geoordeeld dat de volgende vragen aan de Franse uitvaardigende autoriteit moeten worden gesteld met betrekking tot de detentie-instelling van
Fresnes:
1. Zal de opgeëiste persoon indien zijn overlevering wordt toegestaan, naar verwachting worden geplaatst in de penitentiaire inrichting in
Fresnes?
Indien de voorgaande vraag met ‘ja’ wordt beantwoord:
2.a Hoeveel individuele celruimte zal hem ter beschikking staan in een eenpersoonscel en hoeveel in een meerpersoonscel en is dit - voor wat betreft de meerpersoonscel - inclusief of exclusief het sanitair?
2.b als de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel wordt geplaatst en hij, exclusief het sanitair, over minder dan 3 m²
personal spacebeschikt, verzoekt de rechtbank om informatie betreffende de in Muršić /Kroatië (EHRM (Grote Kamer) 20 oktober 2016, 7334/13, § 138) genoemde relevante factoren, te weten ‘
time and extent of restriction [of personal space]; freedom of movement and adequacy of out-of-cell activities; and general
appropriateness of the detention facility’ (Muršić/Kroatië, § 135).
2.c Hoe zijn de overige detentieomstandigheden in
Fresnesgelet op hetgeen het EHRM hierover in de uitspraak van 30 januari 2020 heeft vastgesteld ten aanzien van andere materiële omstandigheden namelijk oude en afgeleefde gebouwen, een gebrek aan renovatie, slechte hygiëne, schadelijk ongedierte, gebrek aan licht, vocht in de cellen en (te) kleine luchtplaatsen?
Op 16 oktober 2020 is de volgende informatie verschaft over de detentie-instelling
Fresnes
1. Yes
2a. No cell has currently more than two inmates, given the current prison population. As the cells have a surface area of 9 to 10 square meters (including approximately
1 square meter of sanitary facilities), the detainees all have an individual surface area of 4 to 4.5 square meters (sanitary facilities not included).
2b. Not applicable, given the above details. Information regarding the conditions of detention was also given in the context of our transmission of July 17, 2020.
3c. Not applicable, given the above details.
Op 19 oktober 2020 is ten aanzien van de hiervoor genoemde informatie van 16 oktober 2020 door de Franse autoriteiten bevestigd dat deze in alle aanhangige Franse overleveringszaken geldt:
Yes, this answer is indeed applicable to all pending French cases. I already talked about it with the French ministry of justice.
De rechtbank stelt op grond van voorgaande informatie vast dat de Franse autoriteit geen antwoord heeft gegeven op vraag 2c uit voornoemd tussenvonnis van 3 september 2020 waarin is gevraagd hoe de overige detentieomstandigheden zijn, gelet op hetgeen hierover is vastgesteld in voornoemd arrest van het EHRM van 30 januari 2020 ten aanzien van oude en afgeleefde gebouwen, een gebrek aan renovatie, slechte hygiëne, schadelijk ongedierte, gebrek aan licht, vocht in de cellen en (te) kleine luchtplaatsen.
Het ontbreken van een antwoord op vraag 2c maakt dat het eerder aangenomen reëel gevaar dat personen die in de detentie-instelling in
Fresneszijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten niet is weggenomen.
Gelet op het vastgestelde algemene gevaar komt de rechtbank toe aan de tweede toets uit het arrest
Aranyosi en Căldăraruwaarbij de verplichting voor de rechtbank bestaat om de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen te stellen om na te gaan of de opgeëiste persoon een reëel gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat, opdat deze alle noodzakelijke aanvullende gegevens verstrekt met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (zie de punten 91-95 van het arrest
Aranyosi en Căldăraru).
In het arrest van het Hof van justitie EU van 25 juli 2018, in de zaak ML, met nummer C-220/18 PPU is over genoemde tweede toets het volgende bepaald:
- de uitvoerende rechterlijke autoriteit is verplicht uitsluitend de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de betrokkene, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis (zie punt 117);
- de uitvoerende rechterlijke autoriteit hiertoe de concrete en precieze detentieomstandigheden van de betrokkene in de penitentiaire inrichting moet nagaan die relevant zijn om vast te stellen of de betrokkene een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest zal lopen (zie punt 117).
De rechtbank leidt uit de hiervoor opgenomen e-mail berichten van de Franse autoriteiten van
16 oktober en 19 oktober 2020 af dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Frankrijk naar alle waarschijnlijkheid in de detentie-instelling van
Fresneszal worden geplaatst en dat op grond daarvan op de rechtbank alleen de verplichting rust om de detentie omstandigheden in de detentie-instelling van
Fresneste onderzoeken (HvJ EU 25 juli 2018, de zaak ML, nummer C-220/18 PPU). Nu over de detentieomstandigheden in de detentie-instelling
Fresnesdoor de Franse autoriteit al uitgebreid vragen zijn beantwoord en op basis hiervan een algemeen gevaar is aangenomen kan op grond hiervan tevens een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon worden afgeleid nu hij naar alle waarschijnlijkheid in de detentie-instelling van
Fresneszal worden geplaatst.
Gelet op het vastgestelde algemene en individuele reële gevaar en op het feit dat al tweemaal aanvullende gegevens zijn opgevraagd, zal de rechtbank de beslissing over de overlevering uitstellen totdat de rechtbank aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een dergelijk gevaar kan uitsluiten. Indien het bestaan van dit gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden uitgesloten, dient de rechtbank te beslissen of de overleveringsprocedure moet worden beëindigd (zie punt 104 van het arrest
Aranyosi en Căldăraru).
Het voorgaande brengt dus niet mee dat de overlevering moet worden geweigerd (zie rechtbank Amsterdam 28 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2630).
Gelet op al het voorgaande wordt de beslissing over de overlevering uitgesteld en moet de zaak binnen de hierna genoemde redelijke termijn weer op zitting worden aangebracht.

4.Verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie.

De raadsman heeft ter zitting een voorwaardelijk schorsingsverzoek van de overleveringsdetentie ingediend voor het geval de door de Franse autoriteit recent versterkte informatie de rechtbank aanleiding geeft om de behandeling van de zaak aan te houden. Indien de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon wordt geschorst zal hij in detentie worden genomen voor de Nederlandse strafzaak waarin hij is veroordeeld.
De officier van justitie verzet zich tegen het voorwaardelijk verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie. De opgeëiste persoon heeft geen binding met Nederland en het vluchtgevaar kan onvoldoende worden ingeperkt door middel van het stellen van voorwaarden.
De rechtbank zal het voorwaardelijk verzoek tot schorsing in behandeling nemen aangezien de beslissing tot overlevering van de opgeëiste persoon zal worden uitgesteld. De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing af omdat de rechtbank thans van oordeel is dat het zeer grote vluchtgevaar, zoals bedoeld in de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 5 maart 2019 ECLI:NL:GHAMS:2019:729, met het stellen van voorwaarden niet tot aanvaardbare proporties kan worden teruggebracht.

5.Beslissingen

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd
BEPAALTdat de zaak binnen een termijn van
twee maandenweer op zitting dient te worden aangebracht.
STELT UITde beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.
VERSTAATdat de beslistermijnen met ingang van heden zijn opgeschort.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Spaanse taal tegen de nog vast te stellen datum en het nog vast te stellen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en E.J. Otten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.