ECLI:NL:RBAMS:2020:5254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
13/012612-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanzetten tot discriminatie van anti Zwarte Piet demonstrant

Op 2 november 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 17 november 2018 tijdens een demonstratie tegen Zwarte Piet in Amstelveen een discriminerend bericht op Facebook heeft geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door te schrijven dat alleen blanke mensen in Nederland mogen leven, heeft aangezet tot discriminatie van zwarte mensen. De zaak kwam voort uit een aangifte van een demonstrant die negatieve reacties ontving op haar livestream van de demonstratie. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie (OM) onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door niet alle reacties te onderzoeken, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het OM in de vervolging. De verdachte werd schuldig bevonden aan het aanzetten tot discriminatie en kreeg een taakstraf van 28 uren opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen bij niet-naleving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van €150,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, de aangeefster.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.012612.20
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/012612-20
Datum uitspraak: 2 november 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1990,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. Nijkerk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A.E. Dekens naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Op 17 november 2018 vond tijdens de intocht van Sinterklaas in Amstelveen een demonstratie tegen Zwarte Piet plaats. Een van de aanwezige demonstranten, [slachtoffer] , plaatste op haar privépagina op Facebook een livestream van deze demonstratie. Hierop kreeg zij duizenden (in overwegende mate negatieve) reacties.
[slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft op 20 november 2018 aangifte gedaan van racistische, seksistische, beledigende en bedreigende berichten. Uit de aangifte volgt dat het lezen van deze teksten heel heftig en ingrijpend voor aangeefster is geweest. Zij geeft aan dat zij zich onveilig voelt door de berichten. Aangeefster heeft materiaal dat voor een deel door haarzelf en voor een deel door vrienden van haar is verzameld aan de politie ter beschikking gesteld.
Naar aanleiding van de aangifte is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek 13Bitburg gestart. Het aangedragen materiaal is onderzocht en geprobeerd is de identiteit te achterhalen van de personen die berichten hebben geplaatst.
Verdachte is één van de 25 personen in het onderzoek 13Bitburg waarvan het OM tot dagvaarding heeft besloten. Elk van de 25 zaken staat op zich, maar de aanleiding (de reactie op de livestream van het protest tegen Zwarte Piet) is hetzelfde.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 november 2018 te Amstelveen en/of te Exloo, in elk geval in
Nederland, in het openbaar bij geschrift heeft aangezet tot discriminatie tegen mensen, te weten negroïde personen wegens hun ras, door middels Facebookaccount “ [verdachte] ” een bericht op Facebook te plaatsen en te delen met de inhoud: “NO MORE BLACK FACE ! NEDERLAND ZONDER BLACK FACES !!! DER UIT MET DIE ZWARTEN !!! WAS GEZELLIG BLACK FACES MAAR NU ECHT WEG WEZEN !! ALLEEN NOG MAAR BLANKE MENSEN IN NEDERLAND B.V.D.”.

4.Voorvragen

4.1
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte doordat het verbod op willekeur is overtreden. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat andere betrokkenen met gelijksoortige uitlatingen niet worden vervolgd en ook bijvoorbeeld rapper [naam] niet wordt vervolgd voor bedreigende uitlatingen tijdens een demonstratie van Black Lives Matter op de Dam op 1 juni 2020.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het in artikel 167 eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) neergelegde opportuniteitsbeginsel, het aan het OM is om zelfstandig te beslissen of - en zo ja – wie vervolgd wordt, waarbij het OM een ruime discretionaire bevoegdheid heeft. De beslissing tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (ECLI:NL:HR:2012:BX4280).
Voor wat betreft het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel stelt de rechtbank voorop dat het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM in de strafvervolging tegen de verdachte (ECLI:NL:HR:1996:AD2525). Slechts in het uitzonderlijke geval dat geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn, is vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (ECLI:NL:HR:2013:7).
Werkwijze OM
De officier van justitie heeft op de terechtzitting uitgelegd hoe het OM tot de vervolging van juist deze 25 personen, waaronder verdachte, is gekomen. De basis voor het politie onderzoek is het door en namens aangeefster overhandigde materiaal, bestaande uit ongeveer 200 berichten. Het OM heeft deze berichten beoordeeld aan de hand van de volgende wegingsfactoren: de ernst van de uitlating (waarbij als criterium is aangelegd of de berichten een aantoonbaar racistisch dan wel geweldselement bevatten), of het bericht direct aan aangeefster is gericht en of meerdere malen een bericht is geplaatst. Naar de 40 Facebookprofielen die overbleven is een onderzoek gestart. Na voltooiing van dit onderzoek heeft het OM een keuze gemaakt welke afdoeningsmodaliteit passend en geboden was. Dit heeft er toe geleid dat een vijfde van de zaken (al dan niet voorwaardelijk) is geseponeerd, al dan niet met bijzondere voorwaarden. Tevens zijn er strafbeschikkingen aangeboden. De overige verdachten hebben een dagvaarding ontvangen.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat er ruim 7600 reacties zijn geplaatst onder de livestream van aangeefster. Op verzoek van de raadsvrouw is een overzicht van alle reacties toegevoegd aan het dossier van verdachte. De rechtbank heeft kennis genomen van dit overzicht en stelt vast dat een grote hoeveelheid uitingen zijn geplaatst die mogelijk te kwalificeren zijn als opruiend, racistisch en/of beledigend.
Vast staat dat het OM niet alle reacties integraal heeft beoordeeld, maar slechts een door aangeefster en haar vrienden aangedragen selectie heeft onderzocht. Door op deze wijze te handelen, heeft het OM naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig gehandeld. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het om een ingekaderd aantal berichten gaat dat onder een enkele livestream op Facebook is geplaatst en niet, zoals bijvoorbeeld bij Twitter het geval is, berichten die steeds opnieuw door verschillende personen gedeeld kunnen worden. Deze zaak verschilt in zoverre van de door het OM bij requisitoir aangehaalde [zaak] -zaak, waar het ging om uitingen die op verschillende social media waren gedaan. Het OM had zelf alle ruim 7600 berichten in haar beoordeling moeten betrekken. Dat geldt in het bijzonder voor de vervolging van uitlatingen op basis van de artikelen 131, 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht (Sr), nu dit openbare orde delicten betreffen en met deze strafbaarstellingen dus niet alleen wordt beoogd de belangen van aangeefster en haar mededemonstranten te beschermen.
Dat het OM onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld brengt echter niet met zich mee dat het niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur. Van vervolging in strijd met het gelijkheidsbeginsel zou sprake kunnen zijn indien het OM van het beleid of een wettelijke bepaling is afgeweken zonder dat daarvoor enige rechtvaardiging is of indien de criteria om al dan niet tot vervolging over te gaan berusten op oneigenlijke gronden (ECLI:NL:GHAMS:2017:1692). Dat hiervan in deze zaak sprake is, is de rechtbank niet gebleken. Het niet onderzoeken en daardoor niet vervolgen van vergelijkbare uitlatingen betekent immers niet dat ten onrechte is besloten de ten laste gelegde uitlatingen wel te vervolgen. Ook is geen sprake van een situatie dat geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Ten aanzien van de zaak [naam] overweegt de rechtbank het volgende. Het OM heeft op de zitting naar voren gebracht waarom het tot het een voorwaardelijk sepot is gekomen in die zaak. Uit het persbericht van het OM blijkt dat het tot de beslissing is gekomen waar volgens het OM het grootste maatschappelijk effect mee kan worden bereikt. [1] Gestreefd is naar een afdoening die recht doet aan de ernst van de situatie en die kan bijdragen aan het voorkomen van geweld in de toekomst. [naam] draagt daar met zijn voorbeeldfunctie en statement in de visie van het OM aan bij. [2] Gezien deze toelichting en gelet op de terughoudendheid die de rechtbank in acht dient te nemen bij de toetsing, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in de zaak van [naam] (waarschijnlijk) een artikel 12-procedure bij het gerechtshof zal volgen zodat er nog niet sprake is van een definitieve beslissing.
Omdat ook overigens niet is gebleken van zodanige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde dat dit tot een andere conclusie zou moeten leiden, wordt het verweer verworpen en is het OM ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
4.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit kan worden bewezen. Verdachte heeft met de uitlating de grens van het toelaatbare overschreden. Dit maakt dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om verdachte in het recht op vrijheid op meningsuiting te beperken. Een veroordeling is in dit geval een geoorloofde en ook noodzakelijke beperking van de vrijheid van meningsuiting.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De uitlatingen van verdachte dienen te worden gezien als een antwoord op de leuzen die door de demonstranten zijn geuit. Zij moeten binnen een bepaalde context worden begrepen. Verdachte was gefrustreerd dat de demonstranten er voor kozen om in het bijzijn van kinderen tegen Zwarte Piet te demonstreren. Omdat de demonstranten riepen ‘no more blackface’ heeft verdachte een woordspeling op deze leus gemaakt. Hij wilde daarmee niet aanzetten tot discriminatie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat verdachte het bericht “NO MORE BLACK FACE ! NEDERLAND ZONDER BLACK FACES !!! DER UIT MET DIE ZWARTEN !!! WAS GEZELLIG BLACK FACES MAAR NU ECHT WEG WEZEN !! ALLEEN NOG MAAR BLANKE MENSEN IN NEDERLAND B.V.D.” onder de livestream van aangeefster heeft geplaatst. Hij heeft dit bekend en het blijkt ook uit het dossier.
Beslisschema
De rechtbank ziet zich gesteld voor vraag of deze uitlating voldoet aan de vereisten van artikel 137d Sr, waarin het aanzetten tot discriminatie van een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap strafbaar is gesteld.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere ECLI:NL:HR:2018:541) toetsingscriteria zijn ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van aanzetten tot discriminatie. Deze sluiten aan bij het door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ontwikkelde stappenplan om klachten over de schending van de vrijheid van meningsuiting ex artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te beoordelen. Achtereenvolgens moeten de volgende vragen worden beantwoord:
1. heeft de uitlating – op zichzelf en in de context bezien – de strekking om aan te zetten tot discriminatie van de bedoelde groepen wegens hun ras en/of godsdienst en/of hun levensovertuiging? Zo ja,
2. is de uitlating gedaan in een bepaalde context die het beledigend karakter daarvan mogelijk wegneemt vanwege het in artikel 10 lid 1 EVRM verzekerde recht op meningsuiting? Zo ja,
3. moet de uitlating niettemin als onnodig buitensporig en/of grievend worden aangemerkt?
Stap 1: aanzetten tot discriminatie
Bij aanzetten tot discriminatie gaat het om de vorm van discriminatie zoals gedefinieerd in artikel 90quater Sr, te weten: elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
De uitlating van verdachte zet naar het oordeel van de rechtbank aan tot discriminatie van zwarte mensen. De rechtbank is van oordeel dat door te schrijven dat zwarte mensen “
der uit” moeten en hier vervolgens aan toe te voegen “
alleen nog maar blanke mensen in Nederland”, de uitlating er naar zijn aard op is gericht anderen te overtuigen van dezelfde discriminerende gedachte, namelijk dat zwarte mensen Nederland moeten verlaten en dat alleen witte mensen in Nederland mogen leven. De rechtbank merkt op dat voor het bewezen achten van het aanzetten tot discriminatie niet is vereist dat de discriminatie door anderen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Stap 2: context van de uitlating
De tweede toets betreft de vraag of een uitlating in een bepaalde context is gedaan en, zo ja, in welke. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigend karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage levert of dienstig is aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt.
De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM. De uitlatingen van verdachte zijn niet gedaan in het kader van zijn geloofsopvatting of artistieke expressie.
De rechtbank merkt op dat de vraag of sprake is van een uitlating die een bijdrage levert aan een maatschappelijk debat onder meer afhankelijk is van de vorm en de inhoud van de uitlating, bijvoorbeeld wat de meerwaarde van de uitlating is en of deze uitlating van publiek belang is.
Verdachte heeft over zijn uitlating verklaard dat het een uiting was van zijn boosheid. Deze uiting van boosheid nodigt echter op geen enkele manier uit om een maatschappelijk debat aan te gaan, laat staan dat de demonstranten die te zien waren op de livestream zelf aanleiding zouden hebben gegeven voor de discriminerende uitlating van verdachte.
De uitlating van verdachte beschouwt de rechtbank dan ook van geen enkele sociale of maatschappelijke waarde, zodat verdere bespreking van de vraag of deze bewoordingen zijn geplaatst in het kader van een maatschappelijk debat, achterwege kan blijven.
Onnodig grievend
Het derde criterium behoeft gelet op het voorgaande beslisschema geen nadere bespreking.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte heeft aangezet tot discriminatie van een groep mensen wegens hun ras door onder de livestream op Facebook van aangeefster het bericht “NO MORE BLACK FACE ! NEDERLAND ZONDER BLACK FACES !!! DER UIT MET DIE ZWARTEN !!! WAS GEZELLIG BLACK FACES MAAR NU ECHT WEG WEZEN !! ALLEEN NOG MAAR BLANKE MENSEN IN NEDERLAND B.V.D.” te plaatsen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 17 november 2018 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, in het openbaar bij geschrift heeft aangezet tot discriminatie tegen mensen, te weten negroïde personen wegens hun ras, door middels Facebookaccount “ [verdachte] ” een bericht op Facebook te plaatsen en te delen met de inhoud: “NO MORE BLACK FACE ! NEDERLAND ZONDER BLACK FACES !!! DER UIT MET DIE ZWARTEN !!! WAS GEZELLIG BLACK FACES MAAR NU ECHT WEG WEZEN !! ALLEEN NOG MAAR BLANKE MENSEN IN NEDERLAND B.V.D.”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht dat indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsvrouw heeft verzocht geen straf op te leggen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank hecht er aan om enkele opmerkingen vooraf te maken. In de eerste plaats over de wijze waarop de zaken aan de rechtbank zijn voorgelegd. De zaak van iedere verdachte zou normaal gesproken afzonderlijk bij de politierechter worden aangebracht, in de regel in het arrondissement waar verdachte woont. De aanpak in de onderhavige zaak, waarbij verdachte samen met 24 medeverdachten is gedagvaard om voor de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam te verschijnen, staat het OM vrij, maar het gevolg hiervan is dat de behandeling van de zaak meer impact op verdachte heeft dan wanneer de zaak door de politierechter in het eigen arrondissement was afgedaan. De zaak heeft immers mede hierdoor veel aandacht in de nationale media gekregen.
Daarnaast zijn er veel meer reacties onder de livestream van aangeefster geweest dan dat er verdachten worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet in strijd met gelijkheidsbeginsel, maar is de wijze waarop de selectie door het OM heeft plaatsgevonden, met name dat een groot deel van de uitlatingen door vrienden van aangeefster is geselecteerd en niet zelf door het OM is bekeken, onvoldoende zorgvuldig.
De rechtbank kan zich gelet op het voorgaande voorstellen dat de wel vervolgde verdachten zich enigszins ‘kop van jut’ voelen, en zal daar bij de strafmaat (in beperkte mate) rekening mee houden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanzetten tot discriminatie op grond van ras door op Facebook onder de livestream van aangeefster voornoemd bericht te plaatsen. De rechtbank vindt dit een ernstig feit. Verdachte heeft zich op sociale media bediend van grof taalgebruik. Verdachte heeft zich uiterst kwetsend uitgelaten over zwarte mensen en heeft anderen opgeroepen om ook dezelfde discriminerende gedachten te omarmen. Hiermee heeft hij anderen aangezet tot het discrimineren van zwarte mensen. Het discrimineren van anderen vanwege hun ras is onacceptabel. De Nederlandse samenleving kent vele sociale en culturele achtergronden en een ieder die in Nederland woont moet van de zich toekomende burgerrechten kunnen genieten en zich veilig en geaccepteerd kunnen voelen, ongeacht verschillende opvattingen over bepaalde kwesties. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij bij het plaatsen van zijn discriminerende reactie op Facebook geen rekening heeft gehouden met de consequenties die zijn woorden zouden hebben voor aangeefster en anderen met een zwarte huidskleur in de Nederlandse samenleving. Aangeefster heeft zich, zoals blijkt uit haar aangifte, bedreigd gevoeld en de berichten hebben een flinke impact op haar leven gehad. Verdachte heeft hier met zijn uitlating een bijdrage aan geleverd.
Voor alle veroordeelde verdachten heeft de rechtbank dezelfde criteria toegepast bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft in straf verzwarende zin meegewogen:
- of sprake is van meerdere uitlatingen;
- in de zaken waarin het aanzetten tot discriminatie of het beledigen wegens ras bewezen is verklaard, of sprake is van uitingen die oproepen tot geweld tegen de zwarte mensen;
- in de zaken waarin opruiing is bewezen verklaard, of sprake is van een discriminatoir aspect;
De rechtbank heeft in alle zaken in straf verminderende zin meegewogen:
- of de verdachte oprecht inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn of haar gedrag;
- ( in beperkte mate) of verdachte ter terechtzitting is verschenen (behoudens in de gevallen waar voor het niet verschijnen een goede reden was);
- met het feit dat sprake is van vervolging door middel van een dagvaarding voor de meervoudige kamer in het kader van een megaproces in Amsterdam, dat veel aandacht heeft gehad in de media;
- met de lange tijd die het heeft geduurd voor de zaak op zitting kwam.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de rede ligt.
Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank geen aanleiding om geen straf op te leggen. Dit zou geen recht doen aan de ernst van het feit.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een taakstraf van 28 uren passend en geboden.

10.Benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 150,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Niet is vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). De omstandigheid dat het aanzetten tot discriminatie een feit is dat strekt tot bescherming van de openbare orde, staat dus op zichzelf niet in de weg aan het aannemen van een rechtstreeks verband tussen het feit en de door de benadeelde partij gevorderde schade.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanzetten tot discriminatie door een uitlating te plaatsen op Facebook onder de livestream van benadeelde. De uiting ziet niet alleen op zwarte mensen in zijn algemeenheid, maar is in het bijzonder gericht tegen de zwarte betogers die deel uitmaken van de groep demonstranten. Benadeelde maakte deel uit van deze groep. Daarnaast was de uiting rechtstreeks aan haar gericht omdat zij de livestream op haar privépagina op Facebook had geplaatst en de uitlating van verdachte daardoor rechtstreeks zichtbaar voor haar was. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden de uitlating voldoende specifiek op de benadeelde is gericht en dat daardoor sprake is van rechtstreekse schade.
Verdachte heeft met zijn uitlating een groep mensen gediscrimineerd en anderen tot discriminatie aangezet. Het discrimineren op basis van ras betreft het openlijk kwetsen en in diskrediet brengen van een groep mensen, wat in de kern neerkomt op aantasting van de eer en goede naam of de morele integriteit van mensen die behoren tot die groep. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in haar eer of goede naam is aangetast.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 150,-.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 137d van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in het openbaar bij geschrift aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 28 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 14 dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] , voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 150,- (honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2020.

Voetnoten

1.
2.