In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Haarlem. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van baldadigheid op de openbare weg, specifiek het lopen met en laten vallen van een ijzeren bouwhek op de Oude Groenmarkt in Haarlem op 21 juni 2014. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van 70 euro, subsidiair 1 dag jeugddetentie.
De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat er geen reden was voor een zwaardere afdoening dan een Halt-afdoening. Het hof oordeelde echter dat er geen verplichting bestond voor het openbaar ministerie om tot Halt-afdoening over te gaan en dat de vervolging niet in strijd was met het verbod van willekeur of het gelijkheidsbeginsel.
Daarnaast werd het bewijsverweer van de raadsman verworpen. Het hof stelde vast dat de kwade wil van de verdachte niet gericht hoefde te zijn op de gevolgen van zijn handelen, maar enkel op de handeling zelf. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte baldadigheid had gepleegd, wat leidde tot de veroordeling tot een geldboete van 70 euro en 1 dag jeugddetentie. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en deed opnieuw recht.