Op 30 juli 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd in de periode van 1 januari 2014 tot en met 8 mei 2020. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 16 juli 2020, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman.
De verdediging voerde aan dat het EAB onvoldoende specifiek was en dat de opgeëiste persoon niet duidelijk was waarvoor hij werd verdacht. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de beschrijving in het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en dat de opgeëiste persoon voldoende duidelijk was waarvoor zijn overlevering werd verzocht. De rechtbank verwierp ook het onschuldverweer van de opgeëiste persoon, aangezien er geen bewijs was dat zijn onschuld tijdens het verhoor was aangetoond.
De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten goedgekeurd, met inachtneming van de garantie dat hij na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.