ECLI:NL:RBAMS:2020:2490

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
13/751108-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel, met aandacht voor detentieomstandigheden

Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 23 januari 2020 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Ieper, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1977 en gedetineerd in Nederland, heeft zich zorgen geuit over de detentieomstandigheden in België, met name over de hygiëne en het aantal medegedetineerden per cel, vooral in het licht van de coronacrisis.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de overlevering kan worden toegestaan, mits er garanties zijn dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan. De Belgische autoriteiten hebben deze garantie gegeven. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België in overweging genomen, maar oordeelde dat de zorgen van de opgeëiste persoon niet voldoende onderbouwd waren om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn.

De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toe te staan en heeft tevens de afgifte van in beslag genomen voorwerpen, waaronder een iPhone en een geldbedrag van € 6.374,50, bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751108-20
RK nummer: 20/956
Datum uitspraak: 8 mei 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 januari 2020 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Ieper (België), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in “ [locatie] ” te [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Uitwisseling standpunten per e-mail
De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. Th. Boumans, advocaat te Heerlen, heeft per e-mail van 22 april 2020 zijn standpunt ingediend. De officier van justitie heeft daarop bij e-mails van 23 april 2020 haar standpunt ingediend. De raadsman heeft bij e-mail van 29 april 2020 laten weten dat hij zijn standpunt handhaaft.
Zitting
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 april 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft de zitting bijgewoond vanuit de penitentiaire inrichting (P.I.) via een videoverbinding. Zijn raadsman is – met voorafgaand bericht – niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek, uitgevaardigd op 23 januari 2020 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Ieper.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven onder het kopje ‘strafbare feiten’ van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Blijkens het EAB en de e-mail van 28 februari 2020 van de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Ieper, houdt het EAB verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, te weten:
  • een IPhone;
  • een PGP Phone;
  • een geldbedrag van € 6.374,50.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Na een correctie bij e-mail van 28 februari 2020 op de in het EAB vermelde informatie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten aangemerkt als de feiten 5 en 28 op deze lijst, te weten:
  • illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
  • opzettelijke brandstichting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB en de aanvullende e-mail van 28 februari 2020 vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de procureur des Konings West Vlaanderen, afdeling Ieper onderzoek, heeft bij brief van 28 februari 2020 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1977.
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren teneinde deze straf of maatregel aldaar verder te ondergaan.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
  • medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.Detentieomstandigheden in België

6.1
Standpunt van de opgeëiste persoon
De raadsman heeft opgemerkt dat de opgeëiste persoon zich zeer ernstige zorgen maakt over de hygiëne in de Belgische gevangenissen. De opgeëiste persoon is ter ore gekomen dat het aldaar gebruikelijk is om vier à vijf personen op een cel te plaatsen. In het licht van de coronacrisis is dit een ontoelaatbare omstandigheid. Eenmaal in België aangekomen heeft de opgeëiste persoon bovendien geen enkel middel dan wel geen enkele mogelijkheid om zich daartegen te verzetten. Mocht de rechtbank aan de hiervoor genoemde omstandigheden hetzelfde gewicht toekennen als de opgeëiste persoon dan dient het verzoek tot overlevering afgewezen te worden, aldus de raadsman.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De bewering van de opgeëiste persoon dat hem ter ore is gekomen dat vier of vijf man op cel moeten verblijven in België is onvoldoende om tot een schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te komen en daarmee tot een weigering van de verzochte overlevering van de opgeëiste persoon. In heel Europa zijn maatregelen genomen om het coronavirus te bestrijden; in België nog strenger dan in Nederland. Die maatregelen zullen zich eveneens uitstrekken tot de P.I.’s. In een andere overleveringszaak is naar voren gekomen dat de autoriteiten in België – nu zij niet op de hoogte zijn van de voorzorgsmaatregelen in Nederlandse gevangenissen – de uit Nederland overgeleverde personen juist apart detineren in een zogenaamde ‘mono-cel’. Daaruit kan niet worden opgemaakt dat dat in elke P.I. geldt, maar wel dat men in België de situatie wel degelijk serieus neemt, aldus de officier van justitie.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake Aranyosi en Căldăraru van 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89, ECLI:EU:C:2016:198) is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat, wanneer zij bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, verplicht om te beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. De tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) gewaarborgde grondrechten. Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op
objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevensover de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
De door de opgeëiste persoon geuite zorgen zijn gebaseerd op zijn bewering dat hij heeft gehoord dat vier of vijf man op cel moeten verblijven in België. Gelet daarop is geen sprake van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in België. Hetgeen de opgeëiste persoon heeft aangevoerd, geeft in het licht van het hiervoor weergegeven toetsingskader dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek en vormt geen beletsel voor het toestaan van de overlevering aan België.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen. Dat geldt, anders dan betoogd door de raadsman, ook voor het geldbedrag. De Belgische autoriteiten hebben in een aanvullende e-mail laten weten dat zij naast de overdracht van de telefoons ook de overdracht van het geld wensen. Voor de rechtbank is gelet op de in het EAB omschreven verdenking van de strafbare feiten voldoende gebleken dat het geldbedrag de strafvordering in België kan dienen.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 en 157 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 49 en 50 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Ieper (België).
BEVEELTde afgifte van de in beslag genomen voorwerpen (een iPhone, een PGP Phone en
een geldbedrag van € 6.374,50) aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 mei 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.