Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg in België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 17 mei 2019 en betreft strafbare feiten die naar Belgisch recht zijn gepleegd, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de garantie van de Belgische autoriteiten beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering kan worden toegestaan onder bepaalde voorwaarden.
De rechtbank heeft ook het verweer van de verdediging behandeld, dat zich richtte op de detentieomstandigheden in België, in het bijzonder in verband met een aangekondigde 24-uurs staking van gevangenispersoneel. De verdediging voerde aan dat deze omstandigheden een beletsel vormden voor de overlevering. De rechtbank oordeelde echter dat de aangevoerde argumenten niet voldoende waren om de overlevering te weigeren, en dat de situatie in de Belgische detentiecentra nauwlettend gevolgd moet worden, maar niet leidde tot een weigering van de overlevering.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan, met inachtneming van de relevante wetgeving en de garanties die zijn gegeven door de Belgische autoriteiten.