ECLI:NL:RBAMS:2020:3150

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
13/751057-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en mensenhandel

Op 25 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Procureur de la République du Tribunal Judiciaire de Rennes, Frankrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend op 23 januari 2020 en betreft strafbare feiten die zouden zijn gepleegd in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 18 december 2019, waarbij de opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met mensensmokkel en witwassen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geoordeeld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de beschuldiging, waardoor de overlevering kon worden toegestaan.

Tijdens de zittingen op 19 mei en 11 juni 2020 werd de zaak behandeld, waarbij de rechtbank de detentieomstandigheden in Frankrijk in overweging nam. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in bepaalde Franse detentie-instellingen, maar heeft voldoende garanties ontvangen dat de opgeëiste persoon niet in deze instellingen zal worden gedetineerd. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie gevolgd en geoordeeld dat de overlevering niet in strijd is met de Nederlandse wetgeving, aangezien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en heeft deze toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751057-20
RK nummer: 20/568
Datum uitspraak: 25 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 januari 2020 door de
Procureur de la Republique du Tribunal Judiciaire de Rennes(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 19 mei 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 mei 2020. Het verhoor heeft via videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is telefonisch bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R. Shahbazi, advocaat te ‘s-Gravenhage en een tolk in de Koerdische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst tot de zitting van 11 juni 2020 in afwachting van – kort gezegd – nadere informatie met betrekking tot de detentieomstandigheden in Frankrijk.
Zitting 11 juni 2020
Met instemming van de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 19 mei 2020. De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 11 juni 2020. Het verhoor heeft via videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door zijn raadsvrouw.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Onder verwijzing naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:729) waarin is geoordeeld dat het mogelijk is om iemand langer dan de 90 dagentermijn gedetineerd te houden, is het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen, omdat er sprake is van zeer groot vluchtgevaar.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 20 januari 2020, uitgevaardigd door de rechtbank van Rennes (referentie: C18/07 – 18/296/000074).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

4.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de feiten in het EAB ongenoegzaam zijn omschreven, omdat niet uit de stukken volgt welke rol de opgeëiste persoon zou hebben gehad.
4.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving dient de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In onderhavige zaak is duidelijk waarvoor de overlevering is gevraagd. De opgeëiste persoon wordt er – kort gezegd – van verdacht dat hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 18 december 2019 een centrale rol heeft gespeeld binnen een criminele organisatie die zich – op Frans grondgebied en elders binnen de Europese Unie – tegen betaling bezighoudt met grootschalige mensensmokkel en witwassen. Deze criminele organisatie zou vanuit Frankrijk Irakese immigranten naar Groot-Brittannië hebben vervoerd.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de feiten genoegzaam zijn omschreven en verwerpt het verweer. Hierbij merkt de rechtbank op dat – volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank – de uitvaardigende justitiële autoriteit alleen de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten duidelijk moet maken. Vermelding van de gronden van de verdenking is niet vereist. Het is niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de feitsomschrijving er niet toe dient om de opgeëiste persoon tot het voeren van een onschuldverweer in staat te stellen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964).

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1, 3, 9 en 13 te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie;
3) mensenhandel;
9) witwassen van opbrengsten van misdrijven; en
13) hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Frans recht telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Le Procureur de la Républiqueheeft bij brief (ongedateerd) de volgende garantie gegeven:
“(…)
pursuant to the provisions of the framework decision of the Council of the European Union of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States, please be informed that I have no reason to oppose that the person concerned, a Dutch citizen, shall, once heard by the French trial court, to serve in the Netherlands the custodial sentence or measure involving deprivation of liberty which might be imposed on him by the French judicial authorities.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
-
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
-
mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd;
-
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Franse autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
  • het bewijs bevindt zich in Frankrijk;
  • de slachtoffers zijn via Frankrijk uitgevoerd; en
  • medeverdachten zijn in Frankrijk aangehouden en worden aldaar vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

9.Detentieomstandigheden

9.1.
Inhoud van de stukken
De rechtbank heeft, gelet op haar uitspraken van 30 mei 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) en 17 augustus 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:6648), – kort gezegd – geoordeeld dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat gedetineerden in de detentie-instelling in Nîmes zullen worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
Vervolgens heeft de rechtbank in haar uitspraak van 21 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1102) geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling(en) in Fresnes in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die daar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak van 31 januari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:655) geoordeeld dat op dit moment geen algemeen gevaar bestaat dat personen die in de detentie-instelling Bordeaux-Gradignan zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, maar dat – gelet op het absolute karakter van het in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden neergelegde verbod van een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing – nadere gegevens van de Franse uitvaardigende justitiële autoriteit nodig zijn om de vraag naar het bestaan van een algemeen gevaar te kunnen beantwoorden.
Op verzoek van de officier van justitie heeft de
Procureur de la Républiquebij brief (ongedateerd) onder meer het volgende meegedeeld:
“(…)
I also guarantee that the person concerned will not under any circumstances be detained in Nîmes or Bordeaux Gradignan.(…)”
Verder heeft de
Chef de bureau de la gestion des détentionsbij e-mail van 4 juni 2020 meegedeeld dat:
“(…)
Within the framework of the international arrest warrants issued on January twenty, 2020 by the French judiciary authority against [opgeëiste persoon], I thereby inform you that we are garanting the request made by the Dutch authorities. In effect, the Amsterdam court has requested that this individual is not incarcerated in the Fresnes jail for the time period during which the prison administration is competent. In accordance with the current procedure, this e-mail constitutes a guarantee of non-incarceration of this individual.”
9.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – aangevoerd dat niet vaststaat dat de garantie met betrekking tot de detentie-instelling(en) in Fresnes is uitgevaardigd door een daartoe bevoegde autoriteit.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het verweer niet slaagt. De
Chef de bureau de la gestion des détentionsmaakt onderdeel uit van het gevangeniswezen. Derhalve ziet de rechtbank geen aanleiding aan de bevoegdheid tot het verstrekken van voornoemde garantie te twijfelen.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in deze garantie.
Met deze garantie en met de garantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit is het vastgestelde algemene reële gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest in de detentie-instellingen in Nîmes en Fresnes voor de opgeëiste persoon weggenomen.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 140, 197a en 420bis Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 en 13 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la Republique du Tribunal Judiciaire de Rennes(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. H.J. Fehmers, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.