ECLI:NL:RBAMS:2020:2970

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
13/751514-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat is uitgevaardigd door de Procureur van de Republiek bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Lille op 24 april 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1977, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Franse detentie-instellingen onderzocht, met name in Nîmes, en heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling indien de opgeëiste persoon daar zou worden geplaatst.

De rechtbank heeft eerder op 11 februari 2020 het onderzoek heropend en geschorst in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie. Tijdens de zittingen op 27 augustus 2019 en 28 januari 2020 is de vordering behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft garanties ontvangen van de Franse autoriteiten dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de garanties die zijn gegeven door de Franse autoriteiten. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751514-19
RK nummer: 19/3938
Datum uitspraak: 11 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 april 2018 door de Procureur van de Republiek bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Lille (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 27 augustus 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft op 27 augustus 2019 het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak
YC [1] en in afwachting van een garantie van de Franse uitvaardigende autoriteit dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst.
Zitting 28 januari 2020
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 28 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Uitspraak 11 februari 2020
De rechtbank heeft op 11 februari 2020 bij uitspraak het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde in het licht van de detentieomstandigheden in Franse detentie-instellingen de gevolgen van de uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 30 januari 2020 voor de onderhavige zaak te onderzoeken. [2]
Zitting 28 mei 2020
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 28 mei 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het recht om bij de zitting aanwezig te zijn. De raadsvrouw is door de opgeëiste persoon gemachtigd en heeft de opgeëiste persoon bijgestaan via een telefoonverbinding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Uitspraak van 11 februari 2020

De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 11 februari 2020, waarin zij onder meer de grondslag en inhoud van het EAB, de toepasselijkheid van de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW, de strafbaarheid van het feit en de bevoegdheid van de Franse officier van justitie tot uitvaardiging van het EAB heeft beoordeeld. [3] De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen (onder 2 tot en met 5) en met betrekking tot de detentieomstandigheden (onder 6) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft, gelet op haar uitspraken van 30 mei 2017 en 17 augustus 2017 – kort gezegd – geoordeeld dat indien de opgeëiste persoon in geval van overlevering aan Frankrijk in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst, er een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [4]
Vervolgens heeft de rechtbank in haar uitspraak van 21 februari 2020 geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling(en) in Fresnes in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die daar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. [5]
Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak van 31 januari 2019 geoordeeld dat op dit moment geen algemeen gevaar bestaat dat personen die in de detentie-instelling Bordeaux-Gradignan zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, maar dat – gelet op het absolute karakter van het in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden neergelegde verbod van een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing – nadere gegevens van de Franse uitvaardigende justitiële autoriteit nodig zijn om de vraag naar het bestaan van een algemeen gevaar te kunnen beantwoorden. [6]
Op verzoek van de officier van justitie is namens de uitvaardigende justitiële autoriteit bij e-mail van 23 augustus 2019 het volgende verklaard:
[opgeëiste persoon] would under no circumstances be incarcerated in Bordeaux.
Op verzoek van de officier van justitie is namens de uitvaardigende justitiële autoriteit bij e-mail van 11 oktober 2019 daarnaast het volgende verklaard:
I guarantee you that [opgeëiste persoon] will not be incarcerated in the detention facility in Nîmes.
Voorts is op verzoek van de officier van justitie bij e-mail van 25 maart 2020 een brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 april 2018 (de rechtbank begrijpt: 24 maart 2020) doorgestuurd, waarin de volgende garantie wordt gegeven:
[opgeëiste persoon] would (…) under no circumstances be incarcerated in Nice and Fresnes.
Aldus is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest te worden onderworpen.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Procureur van de Republiek bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Lille (Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2020.
De voorzitter is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 12 december 2019, C-566/19 PPU en C-626/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1077 (
2.Europees Hof van de Rechten van de Mens 30 januari 2020, 9671/15 et al, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115 (
3.Rechtbank Amsterdam 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1095.
4.Rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763; Rechtbank Amsterdam 17 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6648.
5.Rechtbank Amsterdam 21 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1102.
6.Rechtbank Amsterdam 31 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:655.