Uitspraak
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
4.Strafbaarheid
5.De bevoegdheid van de Franse officier van justitie
53 In casu is niet omstreden dat de leden van het openbaar ministerie, die in Frankrijk de hoedanigheid van magistraat hebben, deelnemen aan de rechtsbedeling.
55 Dergelijke gegevens volstaan als bewijs dat in Frankrijk de magistraten van het openbaar ministerie over de bevoegdheid beschikken om op onafhankelijke wijze, met name ten opzichte van de uitvoerende macht, de noodzaak en de evenredigheid van de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel te beoordelen en dat zij deze bevoegdheid op objectieve wijze uitoefenen door rekening te houden met alle belastende en ontlastende elementen.
33 Anders dan het geval was in de situaties die hebben geleid tot de arresten van 27 mei 2019, OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau) (C‑508/18 en C‑82/19 PPU, EU:C:2019:456), en 27 mei 2019, PF (Procureur-generaal van Litouwen) (C‑509/18, EU:C:2019:457), die betrekking hadden op Europese aanhoudingsbevelen die waren uitgevaardigd met het oog op strafvervolging, heeft het hoofdgeding in casu betrekking op een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op uitvoering van een straf.
34 Aan een dergelijk bevel ligt, zoals blijkt uit artikel 8, lid 1, onder c) en f), van kaderbesluit 2002/584, een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag, waarbij de betrokken persoon een vrijheidsstraf wordt opgelegd en waarmee het vermoeden van onschuld van deze persoon is weerlegd in een gerechtelijke procedure die moet voldoen aan de vereisten van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten.
35 In een dergelijke situatie wordt de rechterlijke toetsing waarnaar wordt verwezen in punt 75 van het arrest van 27 mei 2019, OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau) (C‑508/18 en C‑82/19 PPU, EU:C:2019:456), en die tegemoetkomt aan de behoefte om effectieve rechterlijke bescherming te waarborgen aan de persoon die wordt gezocht op grond van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op uitvoering van een straf, verwezenlijkt middels het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis.
36 Gelet op het bestaan van een eerdere gerechtelijke procedure waarin uitspraak is gedaan over de schuld van de gezochte persoon kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit immers ervan uitgaan dat de beslissing om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen met het oog op de uitvoering van een straf voortvloeit uit een nationale procedure waarin de persoon jegens wie een voor uitvoering vatbaar vonnis is gewezen, alle waarborgen heeft genoten waarmee het vaststellen van dergelijke beslissingen is omgeven, met name die welke voortvloeien uit de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen als bedoeld in artikel 1, lid 3, van kaderbesluit 2002/584.
37 Daarenboven voorzien de bepalingen van kaderbesluit 2002/584 zelf reeds in een procedure conform de vereisten van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, onafhankelijk van de wijze waarop de lidstaten het kaderbesluit uitvoeren (arrest van 30 mei 2013, F, C‑168/13 PPU, EU:C:2013:358, punt 47).
38 Wanneer een Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd met het oog op de uitvoering van een straf, vloeit de evenredigheid ervan bovendien voort uit de uitgesproken veroordeling, die blijkens artikel 2, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 moet bestaan uit een straf of een maatregel met een duur van ten minste vier maanden.
6.Detentieomstandigheden
7.Beslissing
onbepaalde tijd, ten behoeve van het onder 6 genoemde onderzoek.