ECLI:NL:RBAMS:2020:1095

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
13/751514-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Franse officier van justitie en detentieomstandigheden bij Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procureur van de Republiek bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Lille, Frankrijk, op 24 april 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1977, is zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en momenteel gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak heropend en geschorst naar aanleiding van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 30 januari 2020, die betrekking heeft op de detentieomstandigheden in Franse detentiecentra.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Franse officier van justitie bevoegd is om een EAB uit te vaardigen, en dat de detentieomstandigheden in Frankrijk in het verleden als problematisch zijn beoordeeld. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht. De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van artikel 12 van de Overleveringswet beoordeeld en geconcludeerd dat de overlevering kan plaatsvinden, mits de opgeëiste persoon na overlevering op de hoogte wordt gesteld van zijn rechten.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen om de detentieomstandigheden verder te onderzoeken, en heeft bepaald dat de zaak op korte termijn opnieuw op zitting zal worden gebracht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van waarborgen voor de rechten van de opgeëiste persoon in het kader van de overlevering en de uitvoering van het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751514-19
RK nummer: 19/3938
Datum uitspraak: 11 februari 2020
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 april 2018 door de Procureur van de Republiek bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Lille (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [PI te plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft op 27 augustus 2019 het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) en van een garantie van de Franse autoriteit dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in de detentie-instelling Nîmes zal worden geplaatst.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 28 januari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Yilmaz, en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
- een arrestatiebevel afgegeven op 16 november 2017, door de correctionele rechtbank van Lille na een vonnis op tegenspraak, te betekenen;
- een vonnis op tegenspraak, te betekenen, van de correctionele rechtbank van Lille van 16 november 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaar, negen maanden en vier dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende vermeld:
- de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
- als hij die heeft ontvangen, zal hij uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een nieuw proces of procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijk beslissing, en
- hij zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om een nieuw proces of hoger beroep aan te vragen, namelijk 10 dagen.
Als hij dat wenst, zal de betrokkene hoger beroep kunnen instellen, en aldus opnieuw berecht worden door het hof van beroep.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De bevoegdheid van de Franse officier van justitie

Op 22 augustus 2019 heeft de rechtbank in een andere zaak het onderzoek heropend en
geschorst en prejudiciële vragen gesteld betreffende de bevoegdheid van de Franse officier van justitie om een EAB uit te vaardigen en de mogelijkheid van een beroep in rechte daartegen [1] . Dit betrof een vervolgings-EAB.
Naar aanleiding van deze prejudiciële vragen heeft het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) op 12 december 2019 arrest gewezen [2] waarin onder meer het volgende is overwogen.
(…)

53 In casu is niet omstreden dat de leden van het openbaar ministerie, die in Frankrijk de hoedanigheid van magistraat hebben, deelnemen aan de rechtsbedeling.

54 Wat de vraag betreft of deze magistraten in de uitoefening van de taken die inherent zijn aan de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel op onafhankelijke wijze optreden, blijkt uit de schriftelijke en mondelinge opmerkingen die door de Franse regering ter terechtzitting bij het Hof zijn ingediend, dat artikel 64 van de Franse grondwet de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht waarborgt, die bestaat uit de zittende en de staande magistratuur, en dat krachtens artikel 30 CPP [3] het openbaar ministerie zijn taken op objectieve wijze uitoefent, los van elke van de uitvoerende macht afkomstige instructie, aangezien de minister van Justitie aan de magistraten van het openbaar ministerie alleen algemene instructies inzake het strafrechtsbeleid kan geven teneinde de coherentie van dat beleid op het gehele grondgebied te verzekeren. Volgens deze regering kunnen deze instructies in geen geval tot gevolg hebben dat een magistraat van het openbaar ministerie wordt belet om zijn beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen met betrekking tot de evenredigheid van de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel. Overeenkomstig artikel 31 CPP oefent het openbaar ministerie voorts de strafvordering uit en vordert het de toepassing van de wet met inachtneming van het beginsel van onpartijdigheid.

55 Dergelijke gegevens volstaan als bewijs dat in Frankrijk de magistraten van het openbaar ministerie over de bevoegdheid beschikken om op onafhankelijke wijze, met name ten opzichte van de uitvoerende macht, de noodzaak en de evenredigheid van de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel te beoordelen en dat zij deze bevoegdheid op objectieve wijze uitoefenen door rekening te houden met alle belastende en ontlastende elementen.

(…)
In dit arrest gaat het HvJ voorts in op de mogelijkheid van een beroep in rechte tegen het uitvaardigen van een EAB door een Franse officier van justitie.
In het onderhavige geval betreft het een EAB ten behoeve van uitvoering van een straf. In dat kader refereert de rechtbank aan een ander arrest van het HvJ dat eveneens op 12 december 2019 is gewezen [4] en waarin onder meer het volgende is overwogen.
(…)

33 Anders dan het geval was in de situaties die hebben geleid tot de arresten van 27 mei 2019, OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau) (C‑508/18 en C‑82/19 PPU, EU:C:2019:456), en 27 mei 2019, PF (Procureur-generaal van Litouwen) (C‑509/18, EU:C:2019:457), die betrekking hadden op Europese aanhoudingsbevelen die waren uitgevaardigd met het oog op strafvervolging, heeft het hoofdgeding in casu betrekking op een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op uitvoering van een straf.

34 Aan een dergelijk bevel ligt, zoals blijkt uit artikel 8, lid 1, onder c) en f), van kaderbesluit 2002/584, een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag, waarbij de betrokken persoon een vrijheidsstraf wordt opgelegd en waarmee het vermoeden van onschuld van deze persoon is weerlegd in een gerechtelijke procedure die moet voldoen aan de vereisten van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten.

35 In een dergelijke situatie wordt de rechterlijke toetsing waarnaar wordt verwezen in punt 75 van het arrest van 27 mei 2019, OG en PI (Openbaar ministerie van Lübeck en van Zwickau) (C‑508/18 en C‑82/19 PPU, EU:C:2019:456), en die tegemoetkomt aan de behoefte om effectieve rechterlijke bescherming te waarborgen aan de persoon die wordt gezocht op grond van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd met het oog op uitvoering van een straf, verwezenlijkt middels het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis.

36 Gelet op het bestaan van een eerdere gerechtelijke procedure waarin uitspraak is gedaan over de schuld van de gezochte persoon kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit immers ervan uitgaan dat de beslissing om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen met het oog op de uitvoering van een straf voortvloeit uit een nationale procedure waarin de persoon jegens wie een voor uitvoering vatbaar vonnis is gewezen, alle waarborgen heeft genoten waarmee het vaststellen van dergelijke beslissingen is omgeven, met name die welke voortvloeien uit de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen als bedoeld in artikel 1, lid 3, van kaderbesluit 2002/584.

37 Daarenboven voorzien de bepalingen van kaderbesluit 2002/584 zelf reeds in een procedure conform de vereisten van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, onafhankelijk van de wijze waarop de lidstaten het kaderbesluit uitvoeren (arrest van 30 mei 2013, F, C‑168/13 PPU, EU:C:2013:358, punt 47).

38 Wanneer een Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd met het oog op de uitvoering van een straf, vloeit de evenredigheid ervan bovendien voort uit de uitgesproken veroordeling, die blijkens artikel 2, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 moet bestaan uit een straf of een maatregel met een duur van ten minste vier maanden.

(…)
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Franse officier van justitie bevoegd is om een EAB uit te vaardigen.

6.Detentieomstandigheden

In eerdere uitspraken heeft deze rechtbank aangenomen dat de situatie in het Huis van Bewaring in Nîmes in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Desgevraagd heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit per e-mail het volgende verklaard:
I guarantee you that mr. [opgeëiste persoon] will not be incarcerated in the detention facility in Nîme.
Op 30 januari jl. heeft het Europees Hof voor de rechten van de mens een uitspraak gedaan betreffende de detentieomstandigheden in Franse detentiecentra. [5]
Het valt niet uit te sluiten dat deze uitspraak gevolgen heeft voor de thans onderhavige zaak. De rechtbank zal het onderzoek om die reden heropenen en schorsen teneinde dit te onderzoeken.

7.Beslissing

HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijd, ten behoeve van het onder 6 genoemde onderzoek.
BEPAALTdat de zaak op korte termijn weer op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Franse taal tegen de nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.C-626/19 PPU
3.Code de procédure pénale (Wetboek van Strafvordering)
4.C-627/19 PPU
5.J.M.B. and Others v.France – 9671/15, 9674/15, 9679/15 et al.