ECLI:NL:RBAMS:2020:2175

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
13/751453-19 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met aandacht voor detentieomstandigheden

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Procureur de la République bij het Tribunal de Grande Instance de Lille, Frankrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 6 juni 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Frankrijk, was gedetineerd in Nederland en had afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. Tijdens de zittingen op 25 juli 2019 en 12 maart 2020 werd de zaak behandeld, waarbij de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigde en de detentieomstandigheden in Frankrijk onderzocht. De rechtbank oordeelde dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling in bepaalde Franse detentie-instellingen, maar dat dit gevaar was weggenomen door garanties van de Franse autoriteiten dat de opgeëiste persoon niet in deze instellingen zou worden geplaatst. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751453-19 (EAB II)
RK nummer: 19/3406
Datum uitspraak: 26 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 december 2016 door de
Procureur de la Republique pres le Tribunal de Grande Instance de Lille(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedag 1] 1985, dan wel op [geboortedag 2] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 juli 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juli 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda. De opgeëiste persoon heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft het onderzoek op die zitting geschorst voor onbepaalde tijd om – kort gezegd – de officier in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit om opheldering te vragen over de discrepantie tussen het Franstalige EAB en de vertaling daarvan.
Zitting 12 maart 2020
Met instemming van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon hervat de rechtbank het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 25 juli 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en de raadsman van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De rechtbank stelt vast dat volgens het EAB de opgeëiste persoon [alias opgeëiste persoon], geboren op [geboortedag 3] 1989 in [geboorteplaats], Frankrijk is en volgens de vordering van de officier van justitie de opgeëiste persoon [opgeëiste persoon] is, geboren op [geboortedag 1] 1985 in [geboorteplaats], Frankrijk en het alias van [alias opgeëiste persoon] gebruikt. Bij zijn aanhouding heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij gebruik maakt van beide personalia. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Op verzoek van de officier van justitie heeft de
Service de l’Exécution des Peinesbij e-mail van 26 juli 2019 – kort gezegd – meegedeeld dat per abuis de vertaling van een ander EAB was meegezonden. Tevens is de (correcte) vertaling van onderhavig EAB bij de e-mail gevoegd. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de discrepantie tussen het Franstalige EAB en de vertaling daarvan is opgehelderd.
In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis (op tegenspraak) van de Strafrechtbank te Lille van 22 maart 2012, parketnummer 1134800037.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Bij beslissing van 17 september 2012 is de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf bevolen.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Bevoegdheid van de uitvaardigende justitiële autoriteit

De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 11 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1095) waarin zij heeft geoordeeld dat de Franse officier van justitie (de
Procureur de la Republique) voldoet aan de vereisten om als een “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van Kaderbesluit 2002/584 te worden aangemerkt en bevoegd is tot het uitvaardigen van een executie-EAB.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • opzetheling;
  • overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
  • overtreding van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft, gelet op haar uitspraken van 30 mei 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) en 17 augustus 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:6648), – kort gezegd – geoordeeld dat indien de opgeëiste persoon in geval van overlevering aan Frankrijk in de detentie-instelling Nîmes zal worden geplaatst, er een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
Vervolgens heeft de rechtbank in haar uitspraak van 21 februari 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1102) geoordeeld dat ten aanzien van de detentie-instelling(en) in Fresnes in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die daar worden gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Daarnaast heeft de rechtbank in haar uitspraak van 31 januari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:655) geoordeeld dat op dit moment geen algemeen gevaar bestaat dat personen die in de detentie-instelling Bordeaux-Gradignan zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, maar dat – gelet op het absolute karakter van het in artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden neergelegde verbod van een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing – nadere gegevens van de Franse uitvaardigende justitiële autoriteit nodig zijn om de vraag naar het bestaan van een algemeen gevaar te kunnen beantwoorden.
Op verzoek van de officier van justitie heeft de
Service de l’Exécution des Peinesbij e-mail van 23 juli 2019 onder meer het volgende meegedeeld:
I can confirm that [alias opgeëiste persoon] will not be incarcerated in Nîmes and Bordeaux-Gradignan.
Verder heeft de
Service de l’Exécution des Peinesbij e-mail van 10 maart 2020 meegedeeld dat:
In addition to our earlier correspondence with regard to 5 EAW’s concerning [alias opgeëiste persoon] alias [opgeëiste persoon] with ref.08000026651, 1134800037, 11335000048, 12269000293 and 07000103318, we can guarantee officially to the authorities that [alias opgeëiste persoon] alias [opgeëiste persoon] will not be incarcerated in Fresnes if the Court of Amsterdam authorizes the surrender to our authorities.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat het gevaar op schending van artikel 4 van het Handvest voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 107, 160 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] alias [alias opgeëiste persoon]aan de
Procureur de la Republique pres le Tribunal de Grande Instance de Lille(Frankrijk).
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2020.
De jongste rechter is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.