Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang.
Gehoord zijn de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, en de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft op 20 februari 2020 het onderzoek gesloten en bepaald dat zij op 5 maart 2020 uitspraak zal doen.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Amerikaanse nationaliteit bezit.
3.Het verzoek tot uitlevering.
‘affidavit in support of request of extradition’(hierna: ‘affidavit’) van 14 augustus 2019. Dit stuk is opgesteld door J.V. Rodriguez,
assistant United States attorney for the Southern District of New Yorken behelst een omschrijving van de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht.
De voorzitter van de rechtbank heeft op 19 februari 2020 (e-mail van 11:06 uur) de officier van justitie ervan op de hoogte gesteld dat in het originele dossier geen verzoek om uitlevering was aangetroffen. Hij heeft haar verzocht hem hierover te informeren en het stuk, mocht zich dat nog bij het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) Amsterdam bevinden, ter zitting over te leggen en hiervan tevens ter kennisneming op voorhand een scan aan de rechtbank en de raadsman te zenden.
Attorney General of the United StatesWilliam P. Barr opgestelde verklaring betreft, gedateerd 26 augustus 2019, waarin wordt ingegaan op de status van J.E. Carter,
associate director, Office of International Affairs, Criminal Division, Department of Justice, United States of America.Bijgevoegd is een ‘
certificate’, ondertekend door genoemde Carter en gedateerd 23 augustus 2019 met betrekking tot de onderliggende ‘affidavit’. De aanbiedingsbrief ontbrak in het dossier.
‘Diplomatic Note’van 1 oktober 2019 aan de rechtbank en de raadsman zijn gezonden. De stukken zijn aan het dossier toegevoegd. Gebleken is dat de ‘Diplomatic Note’ door het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 7 oktober 2019 is doorgeleid naar de officier van justitie te Amsterdam, IRC, en door het IRC is ontvangen op 9 oktober 2019.
‘Diplomatic Note’met kenmerk No. 083/19 bevat het aan het Koninkrijk der Nederlanden gerichte verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon opdat hij in de Verenigde Staten terecht kan staan in verband met de verdenking van
‘conspiracy to commit wire fraud’ (count 1)en
‘wirefraud’ (count 2).In de
‘Diplomatic Note’wordt verwezen naar de
‘superseding indictment’(de akte van beschuldiging), nummer S1 17 Cr. 461 (RMB), opgesteld op 28 juli 2017 in
the United States District Court for the Southern District of New York.
1 oktober 2019van de Amerikaanse autoriteiten tot uitlevering van de opgeëiste persoon in behandeling te nemen.
4.Gestelde overschrijding van de in artikel 23, lid 1 UW genoemde termijn
Diplomatic Note’pas op 19 februari 2020, en daarmee in een laat stadium van de procedure bij deze rechtbank is verstrekt. Van een weigeringsgrond is in dit verband echter geen sprake. De rechtbank stelt voorts vast dat de
‘Diplomatic Note’, met daarin het verzoek tot uitlevering, is gedateerd 1 oktober 2019, terwijl de vordering als bedoeld in artikel 23 UW dateert van 10 oktober 2019. De raadsman heeft aangevoerd dat daarmee de termijn als bedoeld in artikel 23, eerste lid, UW is overschreden en dat hierdoor de belangen van de opgeëiste persoon zijn geschaad. De raadsman heeft deze overschrijding in strijd geacht met de UW, maar aan deze vaststelling geen gevolgen verbonden.
‘Diplomatic Notedoor het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 7 oktober 2019 doorgeleid naar de officier van justitie te Amsterdam, IRC, en door het IRC ontvangen op 9 oktober 2019. De vordering ex artikel 23 UW is vervolgens binnen de bij deze wet voorgeschreven termijn van drie dagen na ontvangst van het verzoek om uitlevering gedaan, te weten op 10 oktober 2019.
5.Vertaling van stukken, artikel 9, lid 5 van het Verdrag.
‘Diplomatic Note’van 1 oktober 2019, van
the certificatevan 23 augustus 2019 en van het bewijs met betrekking tot de functie van de heer Carter van 26 augustus 2019. Deze stukken vormen de basis van het verzoek tot uitlevering, aldus de raadsman. De raadsman heeft zich hierbij beroepen op artikel 9, vijfde lid, van het Verdrag. De raadsman heeft nadrukkelijk verzocht de zaak niet aan te houden om alsnog een vertaling te laten verstrekken.
6.Inhoud en grondslag van het uitleveringsverzoek.
In verband hiermee is op 28 juli 2017 zijn aanhouding gelast door de edelachtbare K.H. Parker, Amerikaans rechter-commissaris, verbonden aan de Arrondissementsrechtbank voor het Zuidelijk District van New York.
‘conspiracy to commit wire fraud’en
‘wire fraud’) zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van
de beëdigde verklaring ter ondersteuning van een verzoek om uitlevering (‘affidavit in support of request for extradition’),gedateerd 14 augustus 2019 en uitgevaardigd door de hulpofficier van justitie van de Verenigde Staten van Amerika,
‘conspiracy’dubbel strafbaar is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
daarbij inbegrepen deelneming aan een vereniging van personen wier oogmerk het is het strafbare feit te plegen.
7.Genoegzaamheid der stukken.7.1De raadsman heeft aangevoerd dat de ‘Diplomatic Note’niet voldoet aan de eisen zoals genoemd in artikel 18, derde lid, aanhef en onder a, UW nu uit dit stuk niet blijkt welke autoriteit om uitlevering verzoekt.
‘Diplomatic Note’voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is zonder meer duidelijk dat deze
‘Diplomatic Note’afkomstig is van de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika. Daarbij zijn eveneens ingevolge het Verdrag de vereiste stukken en gegevens verstrekt. Hieruit blijkt dat het verzoek om uitlevering ziet op vervolging, in verband waarmee door de eerder genoemde arrondissementsrechtbank voor het Zuidelijk District van New York, waar het onderzoek tegen de opgeëiste persoon en zijn medebeschuldigden loopt, de aanhouding van de opgeëiste persoon is gelast.
Dit verweer berust echter op een onjuiste lezing van de stukken. De relevante wetsbepalingen (artikel 1343 en artikel 1349 van het Wetboek van de Verenigde Staten) zijn als productie B bij de stukken gevoegd en in het Nederlands vertaald. Deze artikelen hebben respectievelijk betrekking op ‘fraude door middel van elektronische bankoverboekingen, radio of televisie’ en ‘poging en samenzwering’. Uit deze artikelen blijkt dat op de feiten een vrijheidsstraf met een maximum van twintig jaar kan worden opgelegd. Ook dit verweer wordt daarom verworpen.
affidavit(beëdigde verklaring) waarin het verloop en het resultaat van het strafrechtelijk onderzoek wordt gerelateerd (HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1571). De bewijsmiddelen waarop het
affidavitis gebaseerd hoeven daarbij niet te worden overgelegd (HR 1 juli 1986, NJ 1987/218).
8.Onschuldverweer.
Hij heeft echter niet onverwijld kunnen aantonen dat hij onschuldig is aan de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding de bewering te onderzoeken. Er is niet gebleken dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten.
9.Slotsom.Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd is bevonden dat aan alle daarvoor in de UW en het Verdrag gestelde eisen is voldaan, moet de gevraagde uitlevering toelaatbaar worden verklaard.
10.Toepasselijke wetsartikelen.
11.Beslissing.
TOELAATBAARde door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika verzochte uitlevering van
[opgeëiste persoon].