ECLI:NL:RBAMS:2016:5712

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
13/751500-16, RK 16/4686
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Hongarije toegestaan; beoordeling detentieomstandigheden

Op 8 september 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, waarbij de detentieomstandigheden in Hongarije centraal stonden. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1971, was gedetineerd in Nederland en werd aangeklaagd op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd op 23 mei 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in een van de gevangenissen in Szombathely of Tiszalök. Er zijn geen bewijzen gepresenteerd die wijzen op een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in deze gevangenissen, waardoor de rechtbank niet verder hoefde te oordelen over de specifieke omstandigheden van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft het vertrouwensbeginsel gehanteerd, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat de Hongaarse autoriteiten adequate medische zorg en bescherming zullen bieden aan de opgeëiste persoon. De verdediging had betoogd dat de detentieomstandigheden in Hongarije onvoldoende waarborgen bieden tegen onmenselijke behandeling, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank baseerde haar oordeel op objectieve gegevens en eerdere uitspraken, waaronder het arrest Aranyosi en Căldăraru, waarin werd gesteld dat er geen structurele gebreken in de detentieomstandigheden in Hongarije zijn aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751500-16
RK nummer: 16/4686
Datum uitspraak: 8 september 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juli 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 mei 2016 (ontvangen op 5 juli 2016) door de
Penal enforcement Judge bij de Penal Enforcement Unit of the Budapest Metropolitan Reginal court of Justice te Boedapest (Hongarije)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum] 1971,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats]
thans gedetineerd in het [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 augustus 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis nr. 24.B.VIII.22887/2013/26 van 29 oktober 2013 van het
Central District Courtvan Pest en bekrachtigd door het vonnis in beroep van het
Budapest Metropolitan Regional Court of Justicevan 14 oktober 2014. (referentie: 4.Szv.5317/2014/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar, 2 maanden en 19 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank stelt vast dat het EAB niet strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest tijdens het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De stelling dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de hoger beroepsprocedure waarin het vonnis bekrachtigd, kan, wat daarvan ook zij, niet tot een andere conclusie leiden.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, in aanmerking genomen hetgeen de rechtbank in haar uitspraak van 30 oktober 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:7460) heeft overwogen.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal, meermalen gepleegd.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Artikel 6 van de OLW

De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verweer van de raadsman dat strekt tot weigering van de overlevering omdat de opgeëiste persoon in aanmerking zou komen voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW, moet worden verworpen.
De opgeëiste persoon is EU burger en niet in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon voldoet aan het criterium van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland, welk criterium de rechtbank volgens vaste rechtspraak hanteert voor EU-onderdanen die niet over een formele verblijfsvergunning beschikken. Uit de verklaring van de opgeëiste persoon volgt dat hij thans drie jaar in Nederland verblijft.
Gezien het voorgaande komt de opgeëiste persoon niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW. De weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, van de OLW is daarom niet van toepassing.

7.Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank de overlevering moet weigeren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hetgeen de Hongaarse autoriteiten hebben meegedeeld over de in Hongarije te verwachten detentieomstandigheden onvoldoende waarborgen bevat tegen een onmenselijke of vernederende behandeling. De opgeëiste persoon vreest dat hij in Hongarije in de gevangenis niet die medische zorg krijgt, die voor hem noodzakelijk is. De opgeëiste persoon heeft in het verleden - tijdens eerdere detentie voor deze zaak - reeds ondervonden dat de noodzakelijke medische zorg (telkens) uitbleef. Daarnaast geldt dat in de gevangenissen in Hongarije juist de Romabevolking waartoe de opgeëiste persoon behoort gediscrimineerd wordt en het slachtoffer is van mishandeling door medegedetineerden. Tijdens de genoemde detentie is de opgeëiste persoon door medegedetineerden meermalen in zijn borst en zij gestoken. Hij heeft er geen enkel vertrouwen in dat de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat hij niet opnieuw het slachtoffer van ernstig geweld zal worden. Ten aanzien van de medische omstandigheden heeft de raadsman verwezen naar het CPT rapport van 30 april 2014.
7.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) niet in de weg staat aan de overlevering. Zij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet aannemelijk heeft gemaakt dat in geval van diens overlevering aan Hongarije een concreet gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Uit het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake
Aranyosien
Căldăraru volgt dat indien
de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er
in het algemeeneen reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, beoordeeld moet worden of dit gevaar in geval van overlevering
voor de opgeëiste persoonaanwezig is. Daarbij moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punten 88-89).
De brief van het Hongaarse
Ministry of Justice, Department of International Criminal Law, van 20 juli 2016 houdt onder meer het volgende in:
Re:surrender proceedings against [opgeëiste persoon] (born in Budapest on 8 June 1971, Hungarian national)
(…)
The Ministry of Justice of Hungary – acting as Central Authority – presents its compliments to the Arrondissementsparket Amsterdam and referring to the European arrest warrant 4. Szv.5317/2014 issued by the Court of Justice of Budapest has the honour [to] inform it that the National Headquarters of the Hungarian Prison Service provided the assurance that after his surrender, [opgeëiste persoon] wil be held either at the Penitentiary Institute of Szombathely or Tiszalök, where the detention conditions are CPT compliant. This assurance is recorded in [opgeëiste persoon] personal file, consequently, all penitentiary institutes will be aware of the assurance. [opgeëiste persoon] will have the right to file a complaint in connection with detention conditions.
As of 1 st January 2015, Hungary has signed, ratified and implemented the Optional Protocol to the UN Convention against Torture (OPCAT) and his set up the General Ombudsman as it’s National Preventative Mechanism. Accordingly the General Ombudsman will monitor compliance with this assurance.
The Ministry of Justice of Hungary avails itself of this opportunity to express the assurances of its highest consideration.
Uit de brief volgt dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in hetzij de gevangenis in Szombathely hetzij de gevangenis in Tiszalök.
Recentelijk heeft de rechtbank in een vergelijkbare zaak op basis van –
mutatis mutandis– dezelfde informatie van de Hongaarse autoriteiten geconcludeerd dat er geen bewijzen zijn voor een
algemeengevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de gevangenissen in Szombathely en Tiszalök, zodat de rechtbank niet toekomt aan de beantwoording van de vraag of de
opgeëiste persoonin die gevangenissen een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling loopt. [1]
De rechtbank ziet geen reden om in de onderhavige zaak andere conclusies te trekken. Uit het door de verdediging aangehaalde CPT rapport volgt weliswaar dat in sommige andere detentieinstellingen de medische zorg te wensen over laat en dat in sommige andere gevangenissen hetzelfde geldt voor de preventie van geweld en intimidatie tussen gedetineerden onderling maar niet dat een en ander een algemeen of structureel gebrek in de Hongaarse detentieinstellingen zou zijn. Ook overigens beschikt de rechtbank niet over bewijzen als bedoeld in het arrest Aranyosi en Calderaru, dat op de door de verdediging genoemde punten, waaronder ook de gestelde discriminatie van Roma, in de gevangenissen van Szombathely en Tiszalok in het algemeen een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling zou dreigen. De rechtbank dient er op grond van het vertrouwensbeginsel van uit te gaan dat de opgeëiste persoon adequate medische zorg en bescherming zal krijgen. De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat in de aangehaalde brief is vermeld dat de detentieomstandigheden in de gevangenissen van Szombathely en Tiszalök “CPT-compliant” zijn.
De rechtbank wijst er tenslotte op dat de officier van justitie ter zitting heeft opgemerkt dat gezondheidsaspecten en mogelijke condities rond de feitelijke overlevering aan de orde kunnen komen in het kader van de beoordeling van mogelijke toepasselijkheid van artikel 35, derde lid, van de OLW. De rechtbank tekent daarbij aan die beoordeling is voorbehouden aan de officier van justitie en als zodanig geen deel uitmaakt van de beoordeling door de rechtbank.
Conclusie
Artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie staat niet in de weg aan (de beslissing over) de overlevering.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikelen 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Penal enforcement Judge bij het Penal Enforcement Unit of the Budapest Metropolitan Reginal court of Justice te Boedapest (Hongarije)ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en J.J.C.M. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 september 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 4 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4966.