Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn naam
[naam 1]luidt en niet [naam 2] , zoals (onder meer) in het EAB staat vermeld.
3.Grondslag en inhoud van het EAB
Niet bestreden is dat de opgeëiste persoon de persoon is die door de Belgische autoriteiten wordt gezocht.
Dat de nationaliteit van de opgeëiste persoon in het EAB niet staat vermeld en dat zijn achternaam enigszins is verbasterd ( [naam 2] in plaats van [naam 1] ), maakt het EAB niet ongenoegzaam. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard wat de juiste spelling van zijn achternaam is en wat zijn beide nationaliteiten zijn. Deze verklaring is, zoals reeds gezegd, in overeenstemming met officiële informatie in het dossier en is als zodanig een onbetwiste aanvulling op rubriek a) van het EAB. De rechtbank beschouwt de spelling van de achternaam van de opgeëiste persoon in het EAB dan ook als een kennelijke verschrijving.
Het verweer slaagt niet.
‘date(s) or period(s) the offence(s) was/were committed: 14.10.2018’.Het is een vaste lijn van deze rechtbank dat zij het A Formulier mag betrekken bij haar beoordeling of de gegevens in het EAB genoegzaam zijn (zie onder meer ECLI:NL:RBAMS:2019:1246 van 12 februari 2019).
Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel gewaarborgd.
georganiseerde of gewapende diefstal.
4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
‘diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen’.
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
- het bewijs bevindt zich in België,
- het onderzoek is in België aangevangen en
- de Belgische rechtsorde is geschokt.
Gestelde strijd met de artikelen 4, 7 en 52 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
Volgens de Belgische raadsman van de opgeëiste persoon is er in een gewone gevangenis in België geen specifieke behandeling mogelijk en is de kans dat hij na overlevering in een Forensisch Psychiatrisch Centrum gedetineerd zal worden verwaarloosbaar klein. De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat overlevering aan België kan resulteren in onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid van de opgeëiste persoon.
Overlevering is te ingrijpend in het privéleven van de opgeëiste persoon. Hij wordt in Nederland behandeld voor zijn aandoeningen, woont bij zijn ouders en wordt door hen gesteund en verzorgd en heeft hij zijn verleden achter zich gelaten en zijn leven komt weer op de rails. Bovendien heeft hij sinds kort een baan in een pizzeria. Overlevering levert schending op van artikel 7 Handvest, een schending die niet noodzakelijk en niet gerechtvaardigd is.
De opgeëiste persoon heeft al tegenover de Nederlandse politie een (bekennende) verklaring afgelegd in het kader van rechtshulp en hij werkt mee aan het onderzoek. Zijn aanwezigheid in België is niet nodig voor nader onderzoek. Een zittingsdatum is nog niet bepaald.
(“Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen”)te kunnen beoordelen is een degelijke onderbouwing noodzakelijk. Dat de opgeëiste persoon psychische en fysieke problemen ondervindt, wil de rechtbank als zodanig aannemen, maar de onderbouwing van deze klachten en de omvang en impact van deze klachten ontbreekt. De enkele brief van een medewerker van JOT/Jellinek voorzien van de niet ondertekende vermelding van de naam van een psychiater is daarvoor onvoldoende.
(“Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie”)en de overlevering daarom moet worden geweigerd slaagt niet.
Onder verwijzing naar haar eerdere uitspraken (zie onder meer Rb Amsterdam 20 juni 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:43990, Rb Amsterdam 3 mei 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:2991 en Rb Amsterdam 7 december 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8902) overweegt de rechtbank dat overlevering in dit geval een toegestane beperking is in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Gelet op de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. De inmenging in de uitoefening van het recht op “family-life” levert daarom geen beletsel op voor overlevering.
7.Slotsom
8.Toepasselijke wetsartikelen
9.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg van Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, België.