ECLI:NL:RBAMS:2019:8029

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
13/751765-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van de zaak inzake de overlevering aan Polen met betrekking tot de rechtsstaat en eerlijk proces

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 24 oktober 2019, wordt de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen behandeld. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Elbląg op 25 april 2019. De rechtbank heeft de zaak heropend omdat er vragen zijn gerezen over de Poolse rechtsstaat en de waarborgen voor een eerlijk proces. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 en gedetineerd in Nederland, wordt beschuldigd van het overtreden van de Opiumwet. Tijdens de zitting op 10 oktober 2019 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om meer informatie te verkrijgen over de rechtsstaat in Polen, met name over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De rechtbank heeft eerder vragen geformuleerd die door de Poolse autoriteiten beantwoord moeten worden, maar de antwoorden zijn als onvolledig beoordeeld. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te schorsen en de officier van justitie de gelegenheid te geven om aanvullende vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de situatie in Polen, gezien de structurele gebreken in de rechterlijke macht die de onafhankelijkheid van rechters in gevaar kunnen brengen. De rechtbank heeft de zaak voor onbepaalde tijd geschorst en zal het onderzoek hervatten op een later te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751765-19 (EAB I)
RK nummer: 19/4888
Datum uitspraak: 24 oktober 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 augustus 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 april 2019 door
the Regional Court in Elbląg II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De raadsman heeft zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis gewezen door
the Regional Court in Elbląg, II Criminal Divisionen gedateerd 16 maart 2018, referentienummer: II K 77/17. Dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaren, 9 maanden en
3 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Bij arrest van 10 augustus 2017 heeft het Hof van Justitie in de zaak Tupikas geoordeeld dat bij de toets van artikel 12 OLW gekeken moet worden naar de laatste instantie waarin definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en waarin hij definitief is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Uit de brief van de Poolse justitiële autoriteiten van 23 september 2019 blijkt dat hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van
the Regional Court in Elbląg, II Criminal Divisionvan 16 maart 2018 en dat het vonnis in hoger beroep is bekrachtigd. Ook blijkt uit voornoemde brief dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de behandeling in eerste aanleg.
Bij brief van 23 september 2019 hebben de Poolse justitiële autoriteiten voorts informatie verstrekt over de procedure in hoger beroep. Deze informatie houdt het volgende in:
“(…) It turns out from the fact that on 16 April 2018 the defendant authorised in writing his attorney to lodge an appeal against the judgement. At the appeal hearing, where above mentioned appeal was examined, the defendant [opgeëiste persoon] did not appear, however a trainee solicitor appeared who had been authorised by the defendant’s attorney.”
Gelet hierop stelt de rechtbank - onder verwijzing naar haar uitspraak van 28 mei 2019 [2] - vast dat het vonnis in hoger beroep is gewezen terwijl de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 sub b OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
ten aanzien van feit A:
eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod; en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van feit B:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van feit C:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)

6.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 [3] een uitleg gegeven van het toetsingskader, dat is opgenomen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU [4] (hierna: het arrest).
De rechtbank verwijst in zoverre naar de tussenuitspraak van 16 augustus 2018.
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 18 januari 2019 [5] , betreffende een overleveringszaak waarin sprake was van een Pools executie-EAB, vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in haar uitspraak van 18 januari 2019 een aantal vragen geformuleerd - de vragen I. en II. A tot en met E - en de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen worden in alle Poolse overleveringszaken gesteld waarin de Poolse rechtsstaat
aan de orde komt.
Naar aanleiding van antwoorden die sindsdien door de uitvaardigende justitiële autoriteit in vergelijkbare zaken zijn verstrekt, heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van
27 september 2019 [6] geoordeeld:
  • dat de impact van de geconstateerde structurele gebreken op het niveau van de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan opgeëiste personen zullen worden onderworpen op dit moment zodanig is, dat de genoemde structurele gebreken in alle gevallen negatieve gevolgen voor die rechterlijke instanties kunnen hebben;
  • dat om die reden kan worden aangenomen dat aan stap twee is voldaan;
  • dat, tenzij zich nieuwe, relevante, ontwikkelingen op het gebied van de Poolse rechtstaat voordoen, uitsluitend voormelde vragen I. en II. C – in het kader van de beoordeling van stap drie – nog hoeven te worden gesteld.
6.2.
Gevolgen voor de onderhavige zaak
In de onderhavige zaak heeft de rechter bij
the Regional Court in Elbląg, T. Piechowiak, in een brief van 23 september 2019 meegedeeld dat de concreet bevoegde rechterlijke instantie in eerste aanleg
the Regional Court in Elblągwas.
Hij heeft met betrekking met de vragen II. C. 1 tot en met C. 3 het volgende geantwoord:
  • C. 1:
  • C. 2:
  • C. 3:
Naar het oordeel van de rechtbank is de beantwoording van de vragen onvolledig.
De rechtbank acht het van belang om te worden voorgelicht over de aanleiding voor de disciplinaire procedure/tuchtzaak tegen de voormalig voorzitter van de rechtbank en – voor zover de procedure reeds is afgerond – de uitkomst van deze procedure.
Verder zijn er geen antwoorden op de vragen inzake de Poolse rechtstaat ontvangen die zien op de gerechtelijke instantie die in hoger beroep bevoegd was.
Dit leidt tot het volgende oordeel.
6.3.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, namelijk:
Ten aanzien van the Regional Court in Elbląg:
In de brief van 23 september 2019 van
the Regional Court in Elblągwordt onder punt IIII een disciplinaire procedure/tuchtzaak tegen de voormalig voorzitter van de rechtbank benoemd. De rechtbank acht het van belang dat zij wordt voorgelicht over de aanleiding voor deze procedure – en voor zover de procedure is afgerond – de uitkomst hiervan.
Ten aanzien van de gerechtelijke instantie die in hoger beroep over de strafzaak betreffende de opgeëiste persoon heeft geoordeeld:
1. Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of
(vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was
de uitkomst?
2. Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de
organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de
bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de
reden?
3. Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat
was hiervoor de aanleiding?
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende justitiële autoriteit daarbij, om de vragen door te geleiden naar een bevoegd(e) persoon of instantie, indien dit voor de beantwoording daarvan noodzakelijk is.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen;
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de opgeëiste persoon;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2019.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
2.Rechtbank Amsterdam 28 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:4868.
3.Rechtbank Amsterdam 16 augustus 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5925
4.Hof van Justitie van de Europese Unie 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:586
5.Rechtbank Amsterdam 18 januari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:393.
6.Rechtbank Amsterdam 27 september 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7161.