ECLI:NL:RBAMS:2019:7566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
13/730038-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terroristische aanslag op Amsterdam CS met ernstige gevolgen voor slachtoffers

Op 14 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man die op 31 augustus 2018 een terroristische aanslag heeft gepleegd op het Centraal Station van Amsterdam. De verdachte stak twee Amerikaanse toeristen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], met een mes, wat leidde tot ernstige verwondingen. De verdachte was gemotiveerd door woede over een cartoonwedstrijd die als beledigend voor de profeet Mohammed werd ervaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde en dat zijn daden een terroristisch oogmerk hadden, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 26 jaar en 8 maanden. De rechtbank kende ook schadevergoedingen toe aan de slachtoffers, die in totaal bijna drie miljoen euro bedragen, vanwege de zware gevolgen van de aanslag. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een geestelijke stoornis bij de verdachte, ondanks zijn radicale opvattingen en het hoge recidiverisico. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die levenslang met de gevolgen van de aanslag moeten leven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-730038-18
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/730038-18
Datum uitspraak: 14 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [naam PI] te [plaats PI] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 2 en 3 september en (sluiting op) 14 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.J. van der Woude naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van wat de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en hun advocaten mrs. J.M. Beer en L.E. Kroese naar voren hebben gebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op wat de slachtoffers [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en hun gemachtigde [naam gemachtigde] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 2 september 2019 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich op 31 augustus 2018 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
Primair: poging tot moord met een terroristisch oogmerk op [slachtoffer 1] ;
Subsidiair: zware mishandeling met voorbedachte raad met een terroristisch oogmerk van [slachtoffer 1] ;
Feit 2:
Primair: poging tot moord met een terroristisch oogmerk op [slachtoffer 3] ;
Subsidiair: zware mishandeling met voorbedachte raad met een terroristisch oogmerk van [slachtoffer 3] ;
Feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling, van politiemannen [slachtoffer 6] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 7] .
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] te vermoorden, terwijl hij handelde met een terroristisch oogmerk. Bovendien heeft hij de politieagenten bedreigd. Alle (primair ten laste gelegde) feiten zijn dan ook wettig en overtuigend bewezen. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst zij naar de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de overige relevante bewijsmiddelen in het dossier.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman voert met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde aan dat de politiemannen niet door verdachte zijn bedreigd. Verdachte is weliswaar achter [slachtoffer 3] aangerend, maar hij heeft zich op geen enkel moment daadwerkelijk tot de politiemannen gericht. Verdachte is juist weggelopen bij [slachtoffer 5] en niet kan worden vastgesteld dat hij zich – even later – in de richting van [slachtoffer 7] bewoog, terwijl [slachtoffer 6] zich nog achter [slachtoffer 7] had teruggetrokken, achter een liftschacht. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van bedreiging, waardoor verdachte van het onder 3. ten laste gelegde zou moeten worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ondanks dat verdachte de feiten (bijna volledig) bekent, zal de rechtbank uitgebreid motiveren hoe zij tot haar oordeel is gekomen. Het gaat in deze zaak om bijzonder ernstige feiten, die niet alleen grote impact hebben gehad op de direct betrokkenen maar ook op de Nederlandse samenleving en daarbuiten. De rechtbank gaat bij haar oordeel uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
Inleiding
Verdachte heeft over zijn handelen op 31 augustus 2018 verklaard dat hij op wilde komen tegen beledigingen aan het adres van de profeet Mohammed. Deze vermeende beledigingen zouden zijn gedaan door alle Nederlanders, en [naam 1] in het bijzonder, omdat hij een cartoonwedstrijd had georganiseerd en Nederland dat heeft toegelaten.
De cartoonwedstrijd
Op 17 mei 2018 maakt [naam 1] , fractievoorzitter van de politieke partij ‘ [naam partij] (hierna: [naam 1] ), bekend een ‘Mohammed-cartoonwedstrijd’ te willen organiseren in de Tweede Kamer.
De cartoonwedstrijd heeft wereldwijde aandacht getrokken. In Islamabad (Pakistan) heeft de wedstrijd geleid tot protesten en demonstraties, waarbij is opgeroepen tot een boycot van Nederlandse producten als de cartoonwedstrijd doorgaat. Ook de Pakistaanse regering spreekt haar ongenoegen uit over de cartoonwedstrijd. Zo wordt de Nederlandse ambassadeur in Pakistan ontboden en is de cartoonwedstrijd door verschillende organisaties, politieke partijen en geestelijken in Pakistan veroordeeld, waarbij wordt opgeroepen tot protest. Gedurende de maand augustus 2018 worden de demonstraties almaar groter en via diverse diplomatieke kanalen wordt geprobeerd de cartoonwedstrijd tegen te houden. De toon van verschillende protesten wordt dreigender. Zo wordt er (door een Pakistaanse cricketspeler) een prijs op het hoofd van [naam 1] gezet. De Taliban roept in een verklaring soldaten, politie en veiligheidsmedewerkers in Kabul (Afghanistan) op “
de wapens op de Nederlandse troepen in Afghanistan te richten om wraak te nemen op deze ongelovige troepen voor het beledigen van de Islam en de profeet Mohammed.(…)
[D]e Nederlandse regering, de inwoners van Nederland en alle Nederlandse organisaties [zijn] allemaal verantwoordelijk (…) voor deze vijandige verklaring. Heel Nederland zou deze blasfemie kunnen stoppen maar omdat niemand de cartoonwedstrijd tegenhoudt, stemmen ze allemaal in met de actie.
Op 30 augustus 2018 brengt [naam 1] een verklaring naar buiten dat hij de cartoonwedstrijd niet door kan laten gaan vanwege de dreigementen en het groter wordende gevaar voor hemzelf en voor Nederland. Verdachte heeft later verklaard dat hij hiervan niet op de hoogte was.
Levensloop van verdachte en zijn gedrag voorafgaand aan de dag van de aanslag
Verdachte is opgegroeid in Afghanistan en op 16-jarige leeftijd naar Duitsland gekomen en heeft daar asiel gevraagd. Zijn asielaanvraag wordt op 30 augustus 2017 afgewezen, maar hij tekent bezwaar aan, waardoor hij voorlopig in Duitsland mag blijven. Meerdere personen signaleren sinds de afwijzing van de asielaanvraag een gedragsverandering bij verdachte: hij wordt religieuzer, zou willen terugkeren naar Afghanistan en zijn teamleidster constateert een neiging tot radicalisering. Er vindt een gesprek met jeugdzorg plaats, maar de hulpverlening wordt op 27 februari 2018 op verzoek van verdachte beëindigd.
Verdachte woont in Ingelheim met een paar huisgenoten. Een van deze huisgenoten verklaart dat verdachte beïnvloedbaar is en open staat voor radicale ideeën. Ook wordt door hem opgemerkt dat verdachte soms onrustig en opgewonden is en op dat soort momenten zegt dat zijn geloof is beledigd in andere landen en dat God hen zal straffen. Dit was volgens die huisgenoot ook het geval op 30 augustus 2018. Verdachte vertelde die dag dat zijn geloof in Nederland was beledigd.
Kort hiervoor heeft verdachte op Facebook twee filmpjes gedeeld met betrekking tot de cartoonwedstrijd. Zo plaatst hij op 29 augustus om 05:43 uur een filmpje waarin een man in het Pashtu vertelt over ene ‘ [naam 1] ’, een parlementslid in Nederland, die cartoons laat maken. Hierdoor wordt de profeet “vernederd en beledigd”, terwijl niemand, ook Nederlandse moslims niet, hierop reageert. Hij roept op tot protest. Diezelfde avond zoekt verdachte op zijn telefoon op de zoekterm ‘Holland’ en daarna naar een treinreis of een vlucht van Ingelheim naar Amsterdam. Op 30 augustus 2018 om 04:29 uur plaatst verdachte een filmpje met beelden van een brandende [naam 1] , protesten in Pakistan, zwaarden en onthoofdingen. Op de achtergrond is een lied te horen met de strekking dat een ieder die de profeet Mohammed beledigt, moet worden afgemaakt.
In de middag van 30 augustus 2018 koopt verdachte een vleesmes. Dit betreft het mes waarmee hij de volgende dag in Nederland op het Centraal Station van Amsterdam (hierna: Amsterdam CS) twee mannen steekt.
31 augustus 2018, de dag van de aanslag
In de vroege ochtend van 31 augustus 2018 vertrekt verdachte met de trein vanuit Ingelheim naar Keulen, waar hij overstapt op de internationale trein (ICE) naar Amsterdam CS. Hij heeft een enkele reis gekocht. Voordat de trein het station van Keulen verlaat, plaatst verdachte, om 08:43 uur, nog een filmpje op Facebook. Hierin wordt opgeroepen tot een boycot van Nederlandse producten. Tevens wordt tweemaal een Nederlandse vlag getoond met de tekst, in het Pashtu, ‘Dood aan Nederland’.
Om 11:26 uur arriveert de ICE op spoor 7 van het Amsterdam CS. Verdachte stapt uit de trein. Hij heeft alleen een zwarte rugzak bij zich. Vervolgens loopt verdachte bijna drie kwartier ogenschijnlijk doelloos over de perrons, het Stationsplein en, voornamelijk, door de stationshal van Amsterdam CS. Hij gaat nergens naartoe, gaat geen winkel in, koopt niets en spreekt met niemand. Wel is het opvallend dat hij uniformdragers (politieagenten en NS-medewerkers, maar ook schoonmakers in een geel fluorescerend hesje) nakijkt en in de gaten lijkt te houden.
Om 12:09 uur loopt verdachte langs de geüniformeerde politieman en operationeel coördinator [slachtoffer 7] . Verdachte bekijkt [slachtoffer 7] en kijkt hem na. [slachtoffer 7] verklaart later dat hij merkt dat hij door verdachte wordt ‘gescand’ en hem, ook vanwege zijn afwijkende gedrag niet vertrouwt. [slachtoffer 7] vraagt collega’s om verdachte te controleren, waarbij hijzelf verdachte in het vizier houdt. [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] reageren direct op deze oproep en lopen op verdachte af om hem aan te spreken.
Verdachte is intussen (het is dan 12:10 uur) naar de OV-informatiebalie gelopen en sluit achter in de rij aan. Voor hem in de rij staan twee Amerikaanse toeristen: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Achter verdachte staan hun partners, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , met alle bagage: het viertal is op doorreis naar Duitsland voor een bruiloft. Verdachte haalt zijn rugzak van zijn schouder, opent deze en steekt zijn rechterhand erin.
Vrijwel direct erna, om 12:10:51 uur, haalt verdachte met zijn rechterhand het mes uit de tas, waarna hij slachtoffer [slachtoffer 1] onmiddellijk en met kracht in de rug steekt, waarna deze op de grond valt. Vervolgens steekt hij meermalen in op slachtoffer [slachtoffer 3] , die het mes enigszins kan afweren met zijn arm, maar evengoed fors wordt geraakt. Als [slachtoffer 3] wegrent, achtervolgt verdachte hem. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , de partners van de slachtoffers, staan er vlakbij en zien dat hun partners worden gestoken.
[slachtoffer 4] schreeuwt naar verdachte en gooit een waterflesje naar hem. [slachtoffer 3] , die tijdens de vlucht is uitgegleden in zijn eigen bloed, weet vervolgens te ontkomen aan verdachte.
De politiemannen komen direct in actie. [slachtoffer 5] , die de aanslag op een afstand van ongeveer twee meter ziet gebeuren, rent onmiddellijk achter verdachte aan, terwijl hij zijn wapen trekt. Verdachte draait zich al rennend om, in de richting van [slachtoffer 5] , terwijl hij het mes vasthoudt. [slachtoffer 5] heeft zijn vuurwapen op verdachte gericht, maar verklaart later dat hij hem niet kan uitschakelen, omdat hij geen ‘goed schot’ krijgt door alle mensen in de stationshal. [slachtoffer 6] , die iets achter [slachtoffer 5] naar de OV-informatiebalie was gelopen, ziet het steekincident zelf niet gebeuren, maar hoort wel gegil en ziet de groep bij die balie uiteen gaan. Op het moment dat verdachte wegrent, ziet hij dat verdachte een mes in zijn hand heeft, waarop hij besluit zich terug te trekken achter de liftschacht. Hij verklaart later dat hij nog niet bevoegd is om een vuurwapen te dragen. [slachtoffer 7] verklaart later dat hij vanaf zijn positie niet het steekincident ziet, maar wel het tumult waarneemt bij de informatiebalie. Vervolgens ziet hij [slachtoffer 3] wegrennen, terwijl hij wordt achtervolgd door verdachte, met een groot mes in zijn rechterhand. [slachtoffer 7] trekt direct zijn vuurwapen en richt dat op verdachte, waarbij hij roept: “Politie, politie, laat vallen dat wapen of ik schiet!” Omdat verdachte voor een druk bezochte Starbucks langsloopt, krijgt ook [slachtoffer 7] niet direct een ‘vrij schot’ en hij houdt verdachte, die door blijft lopen, in het vizier. Op het moment dat verdachte voor een muur loopt, en er geen risico bestaat op het raken van omstanders, vuurt [slachtoffer 7] een kogel af. Omdat dit schot volgens [slachtoffer 7] geen effect heeft op (de dreiging van) verdachte, vuurt hij nog een kogel af, waarna verdachte op de grond terechtkomt en het mes uit zijn handen valt. Verdachte is hierdoor om 12:11:00 uur uitgeschakeld. Nadat ook is zeker gesteld dat verdachte geen explosieven bij zich droeg is de dreiging geweken. De aanslag heeft feitelijk slechts negen seconden geduurd.
De gevolgen zijn echter groot: [slachtoffer 1] heeft door de steekwond in zijn rug een partiële dwarslaesie opgelopen, waardoor hij de rest van zijn leven rolstoelafhankelijk zal zijn, zijn blaasfunctie nagenoeg geheel afwezig is, net als zijn seksuele functies. [slachtoffer 3] heeft een forse steekwond in zijn buik die reikt tot aan de lever en een slagaderlijke bloeding in zijn rechterarm. Bij de verwonding van zijn arm heeft hij bovendien zenuwletsel opgelopen en kan hij zijn rechterhand niet meer goed gebruiken.
3.3.2.
De onder 1. en 2. ten laste gelegde pogingen tot moord, dan wel doodslag
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012,
ECLI:NL:HR:2012:BR2342 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2012:BR2342), HR 15 oktober 2013,
ECLI:NL:HR:2013:963 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:963), HR 23 september 2014,
ECLI:NL:HR:2014:2761 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:2761)).
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft neergestoken. Hij had het niet specifiek op deze twee slachtoffers noch op Amerikanen gemunt. Hij had het plan om zoveel mogelijk Nederlanders te doden. Zij zijn er immers, volgens verdachte, gezamenlijk verantwoordelijk voor dat zijn religie, en de profeet Mohammed in het bijzonder, wordt beledigd door [naam 1] . Verdachte wilde dan ook in actie komen tegen alle “wrede en oneerlijke mensen” van Nederland.
Gelet op bovenstaande verklaring van verdachte is het duidelijk dat hij een vooropgezet plan heeft gehad om willekeurige mensen in Nederland te doden. Dit blijkt ook uit zijn handelingen voorafgaand aan de aanslag. Zo heeft hij een dag voordat hij naar Nederland kwam het mes gekocht waarmee hij de aanslag heeft gepleegd. Hierover heeft verdachte verklaard dat hij dit mes had gekocht met het doel mensen in Nederland te doden.
Verdachte hield er bovendien rekening mee dat hij de dag van 31 augustus 2018 niet zou overleven. Hij heeft een enkele reis gekocht naar Amsterdam. Ook heeft hij kort voor 31 augustus 2018 een testament opgesteld en de avond voor zijn vertrek aan een huisgenoot medegedeeld dat de WiFi op een andere naam moest worden gezet. Kijkend naar de verschillende ‘posts’ op Facebook, aangetroffen in de telefoon van verdachte, lijkt het er dan ook op dat verdachte gevolg heeft gegeven aan de oproep tot het gebruik van geweld tegen Nederland en Nederlanders vanwege het uitroepen van een cartoonwedstrijd door [naam 1] .
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad waarmee de pogingen tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] wettig en overtuigend zijn bewezen.
Ten aanzien van het terroristisch oogmerk
Juridisch kader
Artikel 83a van het Wetboek van Strafrecht onderscheidt de volgende alternatieve varianten van een terroristisch oogmerk, namelijk de bedoeling om:
de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aanjagen;
een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden;
de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig ontwrichten of vernietigen.
Het aanjagen van ernstige vrees
Het staat voor de rechtbank niet alleen vast dat verdachte met zijn handelen een deel van de bevolking ernstige vrees heeft aangejaagd, maar ook dat dit zijn uitdrukkelijke bedoeling was. Verdachte beoogde deze vrees aan te jagen, om ervoor te zorgen dat de profeet Mohammed niet langer zou worden beledigd. In zijn eigen woorden: “Zolang mijn profeet beledigd blijft worden, zal ik doorgaan en dan zullen jullie janken.” Daarmee is het naar het oordeel van de rechtbank overduidelijk dat verdachte met zijn daad heeft beoogd (een deel van) de bevolking van Nederland ernstige vrees aan te jagen.
Het dwingen van de overheid om iets te doen, niet te doen, of te dulden
Verdachte heeft meermalen verklaard dat de Nederlandse Staat, in zijn ogen ten onrechte, de ruimte geeft aan personen die de profeet Mohammed beledigen, in het bijzonder [naam 1] . Hij heeft ook verklaard dat hij wil dat de Nederlandse Staat hiermee ophoudt en dat men anders soortgelijke acties kan verwachten. Met zijn handelen heeft verdachte dan ook beoogd de Nederlandse overheid te dwingen de, in zijn ogen, beledigingen van zijn religie te stoppen. Dit komt er op neer dat hij de overheid wilde dwingen om iets te doen.
Het ontwrichten van de fundamentele politieke en constitutionele structuren van Nederland
De acties van verdachte waren naar hun aard gericht tegen fundamentele beginselen van de democratische rechtsstaat, met name de vrijheid van meningsuiting en het verbod tot het gebruik van geweld om anderen te overtuigen van je (beweerdelijke) gelijk. In zoverre was de actie gericht tegen de fundamentele politieke en constitutionele structuren van Nederland. Dat verdachte echter ook het oogmerk had om dergelijke essentiële structuren ernstig te ontwrichten of te vernietigen kan in deze strafzaak niet worden vastgesteld. Die conclusie volgt evenmin zonder meer uit het feit zelf.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte bij zijn handelen een terroristisch oogmerk had, in de zin van ‘het aanjagen van ernstige vrees’ en ‘het dwingen van de overheid’.
Daarmee zijn de onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde pogingen tot moord met een terroristisch oogmerk op, respectievelijk, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3.
De onder 3. ten laste gelegde bedreiging
Anders dan de raadsman is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat sprake is van een strafbare bedreiging.
Ten aanzien van de drie politiemannen kan op basis van het dossier het volgende worden vastgesteld. [slachtoffer 5] stond op een afstand van slechts twee meter toen verdachte op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] instak. Vervolgens is verdachte weggerend, met [slachtoffer 5] achter zich aan. Hierna heeft verdachte, met het mes nog steeds in zijn rechterhand, zich omgedraaid in de richting van [slachtoffer 5] . Vervolgens liep verdachte, nog steeds met het mes zichtbaar in zijn rechterhand, richting [slachtoffer 7] , waar [slachtoffer 6] , ongewapend, schuin achter stond. Omdat verdachte dichterbij kwam, heeft [slachtoffer 7] op verdachte geschoten. Verdachte viel op de grond na het tweede schot, waarna het mes vervolgens uit de rechterhand van verdachte viel.
In de context van het vlak daarvoor gepleegde extreme geweld en de omstandigheid dat de politiemannen een terroristische aanslag vermoedden, kon bij hen door het gedrag van verdachte in redelijkheid de ernstige vrees voor hun leven ontstaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de politiemannen, als hij de kans had gekregen, wel degelijk iets zou hebben aangedaan. Daarmee bekent verdachte ter terechtzitting het bedreigende karakter van zijn handelen.
De onder 3. ten laste gelegde bedreiging is dan ook, ten aanzien van alle drie de politiemannen, wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde:
op 31 augustus 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met een mes, eenmaal met kracht van achteren in de rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, welk misdrijf is gepleegd met een terroristisch oogmerk, te weten het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van Nederland ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen;
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde:
op 31 augustus 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met een mes, met kracht in de buik en de rechter onderarm van die [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of gesneden, welk misdrijf is gepleegd met een terroristisch oogmerk, te weten het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van Nederland ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen;
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
op 31 augustus 2018 te Amsterdam [slachtoffer 6] , surveillant van politie, en [slachtoffer 5] , hoofdagent van politie, en [slachtoffer 7] , brigadier van politie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes in zijn hand in de richting van die [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] te lopen en met dat mes in de richting van die [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 7] te wijzen, zulks nadat hij, verdachte, kort daarvoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] had gestoken en/of gesneden.

5.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte

De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar. Ook kan verdachte worden verweten dat hij deze feiten heeft gepleegd.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1. primair, 2. primair en 3. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijfentwintig jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een passende gevangenisstraf op te leggen, waarbij rekening wordt gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte, een mogelijke deradicalisering gedurende detentie en het feit dat verdachte niet in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Wel zal hij eventueel kunnen terugkeren naar zijn land van herkomst (Afghanistan) nadat hij twee derde van zijn straf zal hebben uitgezeten. Tevens heeft de raadsman verzocht niet de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1.
Het rapport van het PBC
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 25 april 2019. Dit rapport bestaat uit:
  • een forensisch milieuonderzoek, opgemaakt door W. de Kruijff, milieuonderzoeker;
  • een verslag van de groepsobservatie, opgemaakt door J.E. Noordeman, groepsleider;
  • een psychologisch onderzoek, opgemaakt door T.W. van de Kant, GZ-psycholoog;
  • een psychiatrisch onderzoek, opgemaakt door A.E. Grochowska, psychiater.
Hieronder volgt een verkorte weergave van de bevindingen van het PBC.
De levensloop van verdachte – De periode in Afghanistan
Verdachte werd in 1999 geboren in [geboorteplaats] en groeide op in een land dat in oorlog was. Verdachte ging naar school en werkte mee in het huishouden. Op een dag zou hij op weg naar huis zijn bedreigd door de Taliban en werd hem verteld dat hij zou worden gedood als hij naar school zou blijven gaan. Uit angst vluchtte hij in maart 2015 met enkele jongens uit Afghanistan, verdachte was toen bijna zestien jaar oud. Hij wil niet toelichten welke familie hij achterliet. Een half jaar na zijn vertrek uit Afghanistan arriveerde hij in Duitsland.
De levensloop van verdachte – De periode in Duitsland
In Duitsland diende verdachte een asielverzoek in en ging hij naar school. Hij presteerde goed en was vriendelijk en coöperatief. Het geloof beoefende hij destijds al intensief. In augustus 2017 werd verdachte door de immigratiedienst niet erkend als vluchteling, waarop hij de opdracht kreeg het land te verlaten. Hij tekende bezwaar aan en mocht voorlopig in Duitsland blijven. In februari 2018 vertrok verdachte vrijwillig bij de woongroep waar hij verbleef en werd de jeugdhulp beëindigd. Medebewoners verklaarden later bij de politie dat verdachte de levensstijl van zijn christelijke medebewoners afkeurde. Op 30 augustus 2018 zou verdachte zich volgens een medebewoner onrustig en opgewonden hebben gedragen omdat iemand zijn geloof had beledigd. Hij was boos op [naam 1] en hij hield het Nederlandse volk hiervoor medeverantwoordelijk.
Het verblijf in het PBC – De groepsobservatie
Gedurende zijn verblijf in het PBC brengt verdachte veel tijd door met bidden en hij vast om de dag. Ook heeft hij een wisselend dag- en nachtritme, waardoor hij overdag veel in bed ligt en regelmatig vaste recreatiemomenten overslaat. Enerzijds wordt verdachte omschreven als beleefd, vriendelijk en rustig, maar anderzijds kan hij dwingend en veeleisend zijn wanneer hij zijn zin niet krijgt. Verdachte maakt een duidelijk onderscheid in mannen, tot wie hij zijn vragen richt, en vrouwen, die veelal worden genegeerd. Het is verder opvallend dat verdachte vooral groepsgenoten met een islamitische achtergrond opzoekt. In alle gesprekken met verdachte komt het geloof terug, waarin hij zijn boosheid richting [naam 1] en over het beledigen van zijn profeet kenbaar maakt. Hij vindt dat hij onterecht vastzit, terwijl [naam 1] nog vrij rondloopt en zegt zelf ongevaarlijk te zijn, tenzij de islam beledigd wordt. Ook probeert hij de groepsleiding en de bewaarders over te halen om op te staan tegen [naam 1] , roept hij moslims ter verantwoording en probeert hij actief een christelijke groepsleider te bekeren tot de islam.
Verdachte maakt gebruik van de mogelijkheid om te sporten, waarbij opvalt dat hij bij een boksles een soort waas voor zijn ogen krijgt en dusdanig hard en ongecontroleerd op de bokszak slaat, dat het lijkt alsof er veel frustratie is die moet worden uitgeleefd. Verder valt tijdens het sporten een klungelige en wat kinderlijke houding op, waarbij verdachte snel verveeld is.
Het verblijf in het PBC – Het psychologisch onderzoek
Medewerking aan het psychologisch onderzoek heeft verdachte geweigerd. In de korte contacten met de psycholoog heeft hij enkel gesproken over het geloof, [naam 1] en het onrecht dat hem in zijn ogen wordt aangedaan door hem vast te zetten terwijl [naam 1] nog vrij rondloopt. Inhoudelijk kon niet worden ingegaan op zijn voorgeschiedenis, zijn sociale contacten, eventuele psychische klachten of traumatische gebeurtenissen.
In Afghanistan heeft verdachte vermoedelijk meerdere traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Dit kon echter niet worden geverifieerd en bovendien is onduidelijk welke invloed deze gebeurtenissen eventueel hebben gehad op de ontwikkeling van verdachte. Ten tijde van de asielaanvraag in 2016 werden geen aanwijzingen gezien voor het bestaan van psychopathologie. Wel werd een spanningsveld beschreven tussen cultureel-religieuze gebondenheid en de maatschappij waarin hij was opgenomen. Dit was echter niet afwijkend van andere vluchtelingen van zijn leeftijd. Verdachte deed veel om opgenomen te worden in de Duitse maatschappij. Zo maakte hij zich de Duitse taal snel eigen en ging hij naar school. Toen zijn asielaanvraag in 2017 werd afgewezen, reageerde hij gekrenkt en beledigd. Dit leidde tot een verandering in zijn functioneren. Er was sprake van toenemende frustratie, agressie en sociale isolatie binnen de woongroep. Bovendien liet verdachte een gebrek aan respect zien jegens vrouwen en richtte hij zich meer op het geloof. Zo droeg hij meer traditionele kleding, liet hij zijn baard groeien en ging hij tot vijf keer per dag naar de moskee. Ook wilde hij terugkeren naar Afghanistan en men vroeg zich af of sprake was van een neiging tot radicaliseren.
De afwijzing voor een verblijfsstatus in Duitsland lijkt, na de grote inzet die hij toonde om onderdeel te worden van de nieuwe maatschappij waarin hij woonde, een belangrijk kantelpunt te zijn geweest in het functioneren van verdachte. Het heeft tot sterke krenking en boosheid en mogelijk ook tot somberheid geleid. Daarna is namelijk in toenemende mate sprake van sociale isolatie en grensoverschrijdend gedrag. Het is goed mogelijk dat verdachte zich steeds verder is gaan vervreemden van- en afzetten tegen de maatschappij die hem afwees, waarbij hij kracht en steun vond in zijn godsdienst. Thans worden bij verdachte zeer strenge en radicale opvattingen waargenomen ten aanzien van zijn geloofsovertuiging, waarbij geweld gerechtvaardigd wordt. Het ontbreekt verdachte aan gevoelens van spijt, schuld of empathie. Hij is trots op zijn daden en vindt deze volkomen gerechtvaardigd. Hij wijst Westerse waarden en de waarden van de democratische samenleving af, waarbij hij niet in staat is op genuanceerde wijze naar de werkelijkheid te kijken. Op basis van zijn huidige opvattingen en het proces dat wordt beschreven in het dossier, kan gesteld worden dat verdachte in betrekkelijk korte wijze geradicaliseerd is en extremistische en fundamentele opvattingen ten aanzien van zijn geloof en het toepassen van geweld heeft ontwikkeld. In deze opvattingen is verdachte rigide en deze wisselen niet. Het valt bovendien op dat hij zich wil presenteren als sterk en gezond, waarbij hij benadrukt zelf verantwoordelijk te zijn voor zijn handelen en daden. Echter, het onderzoek geeft ook enkele aanwijzingen voor het bestaan van psychopathologie, waarbij onduidelijk blijft in hoeverre dit samenhangt met het proces van radicalisatie. Niet alleen gedurende zijn verblijf in Duitsland, maar ook tijdens zijn verblijf in het PBC wordt een achteruitgang gezien in het functioneren van verdachte. Zo is hij in toenemende mate geneigd zich te isoleren en vertoont hij vreemd gedrag met wisselende stemmingen en achterdocht. Zijn denken en beleving wordt gekleurd door [naam 1] en het onrecht dat de Islam in zijn ogen is aangedaan. Hij wordt beleefd als oninvoelbaar, waarbij er ook een zekere dreiging van verdachte uit gaat. Hij gaf bij het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) aan ook vreemde dingen te kunnen zeggen, die hij zich later niet meer kan herinneren en hij gaf aan stemmen in zijn hoofd te horen, die zich blijven herhalen alsof iemand tegen hem praat. Dergelijke beschrijvingen en observaties zouden goed kunnen passen bij een psychiatrisch toestandsbeeld met (rand)psychotische symptomen, bijvoorbeeld ten gevolge van een depressie, schizofrenie of door eerdere traumatisering. Ook kan scheefgroei van de persoonlijkheid niet worden uitgesloten. De kilheid van het affect, de agressieregulatieproblematiek, de gebrekkige gewetensfunctie, de overmatige gekrenktheid, alsook de mogelijke grootheidsideeën waarin verdachte zich geroepen voelt om de profeet te verdedigen, zouden in de richting van antisociale, narcistische problematiek kunnen wijzen.
Samenvattend kan dan ook wordt gesteld dat verdachte uit dit beperkte onderzoek naar voren komt als een geradicaliseerde man, bij wie vermoedelijk sprake is van psychopathologie. De invloed van deze psychopathologie op het ontstaan, in stand houden of versterken van de radicalisatie is onduidelijk gebleven en ook de ernst van de radicalisatie maakt dat de grens met psychopathologie moeilijk te onderscheiden is. Er is vooral zicht verkregen op de eenzijdige thematiek waardoor verdachtes denken wordt beheerst en die het toepassen van extremistisch geweld rechtvaardigt. Dit maakt dat verdachte thans wordt gezien als een gevaarlijke en onvoorspelbare man.
Het verblijf in het PBC – Het psychiatrisch onderzoek
Wegens de weigering van verdachte om op de vragen van de onderzoeker in te gaan is het niet mogelijk geweest om een volledig psychiatrisch onderzoek te verrichten. Er zijn geen aanwijzingen van simuleren of veinzen van klachten en symptomen; wel voor mogelijke dissimulatie (het ontkennen van klachten en symptomen), maar het is niet duidelijk wat de reden daarvan zou kunnen zijn. Op basis van de gespreksindrukken en de beschikbare informatie zijn er geen aanwijzingen voor intellectuele beperkingen. Bij het lichamelijk en het neurologisch onderzoek, waar verdachte wel aan heeft meegewerkt, worden een (forensisch relevante) somatische aandoening en/of hersenorganische schade uitgesloten. Evenmin zijn er aanwijzingen gevonden voor alcohol- of verdovende middelengebruik. Tijdens de observatieperiode wordt bij verdachte geen eenduidig psychiatrisch toestandsbeeld waargenomen, zoals een depressie, psychose of een angsttoestand. Niettemin bestaan sterke aanwijzingen voor de aanwezigheid van pathologie. De door verdachte gerapporteerde of bij hem eerder waargenomen psychiatrische symptomen, zoals het hebben van auditieve hallucinaties (wat verdachte tegenover de onderzoeker ontkent), emotie- en impulsregulatieproblemen, slaapproblemen en sterke preoccupaties, kunnen voorkomen bij diverse stoornissen. Daarnaast is er op basis van de beschikbare informatie al langer sprake van psychosociaal disfunctioneren op alle levensgebieden. Wegens het gebrek aan informatie over de ontwikkeling van verdachte in de kinderjaren en adolescentie is niet te zeggen of er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens of een ziekelijke stoornis, of mogelijk van beide. In eerste instantie wordt gedacht aan een psychotische stoornis wegens mogelijke (rand)psychotische fenomenen, achterdocht, vijandigheid en homicidale uitingen (doodsbedreigingen), en de mate van ontregeling van de psychische functies. Wegens beperkingen van het onderzoek is het echter niet mogelijk te differentiëren tussen een reactief beeld (op stressfactoren, aanhouding, detentie) of een beginnend psychotisch proces, zoals schizofrenie. Verdachte vertoont momenteel gedragskenmerken die wijzen op forse islamitische radicalisering. Zo uit hij op meerdere momenten en zonder enige terughoudendheid zijn radicale overtuigingen en opvattingen, waarbij hij geweld rechtvaardigt. Ook keert hij zich tegen de westerse maatschappij, toont hij een grote toewijding aan zijn geloof en zegt hij bereid te zijn om voor zijn geloof te sterven (martelaar te worden).
Het verblijf in het PBC – De forensische analyse
Verdachte komt uit dit beperkte onderzoek naar voren als een onrijpe man bij wie zeer waarschijnlijk sprake is van psychopathologie die hem in wisselende mate heeft belemmerd in het psychosociaal functioneren in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde. Verdachte vertoont gedragskenmerken die wijzen op forse islamitische radicalisering. Verder onderzoek is nodig om een eventuele samenhang tussen psychopathologie en radicalisering bij verdachte in kaart te brengen. Hiervoor is echter medewerking van verdachte nodig, zodat zicht kan worden verkregen op klachten, symptomen en zijn innerlijke belevingswereld. Het is denkbaar dat psychopathologie zijn radicaliserings-proces heeft uitgelokt, het in stand houdt of zelfs versterkt.
Wegens onvoldoende zicht op de aard en de ernst van psychopathologie, met name of en in hoeverre er sprake is en/of was van een gebrekkige realiteitstoetsing, kan geen uitspraak worden gedaan over eventuele doorwerking daarvan in het ten laste gelegde.
De deskundigen onthouden zich om deze reden van een gedragskundig advies omtrent het toerekenen. Gelet op bovenstaande conclusies kan geen advies gegeven worden over behandeling binnen een juridisch kader. Evenmin kan een uitspraak worden gedaan over eventuele toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Het verblijf in het PBC – Het recidiverisico
Wegens onvoldoende informatie over relevante (stoornis-gerelateerde) risicofactoren is
het niet mogelijk om een betrouwbare inschatting te maken van een pathologisch bepaald recidiverisico. Wel is gebruikgemaakt van een instrument voor het op gestructureerde wijze beoordelen van het risico op extremistisch gewelddadig gedrag.
Verdachte scoort hoog op risicofactoren ten aanzien van ideologische opvattingen en overtuigingen. Verdachte rechtvaardigt geweld wanneer de profeet beledigd wordt. Hij ziet dit als aanval op zijn geloof, waarbij hij zich persoonlijk voelt aangesproken. Hij heeft een vijandige houding ten aanzien van democratische waarden en de Nederlandse samenleving, waarbij sprake is van ontmenselijking van aangemerkte doelwitten.
Ook op sociale context en intentie scoort verdachte hoog, daar hij een aanvankelijk duidelijk geïdentificeerd doelwit had voor een aanslag ( [naam 1] , dan wel het Nederlandse volk), hij daadwerkelijk een aanslag heeft gepleegd en de bereidheid uit om dit te herhalen, waarbij hij bereid is te sterven voor dit hogere doel. Ook heeft verdachte gewelddadig materiaal op internet gezocht en gedeeld op Facebook.
Door verdachtes weigering is er minder zicht verkregen op de geschiedenis en eerdere daden. Onduidelijk is of verdachte al vroeg is blootgesteld aan geweldbevorderende ideologieën, of hij training heeft gehad in geweld en of sprake is van een netwerk waarin gelijksoortige opvattingen worden gedeeld. Verdachte zelf ziet geweld ter verdediging van zijn geloof als een morele en/of religieuze verplichting. Mogelijk heeft het verwerven van status of de zoektocht naar betekenis ook nog een bepalende rol gespeeld in het door verdachte gepleegde geweld, maar dit kon onvoldoende worden onderzocht. Tot slot dient te worden opgemerkt dat er geen protectieve (beschermende) factoren zijn. Verdachte staat nog steeds achter zijn handelen en opvattingen en uit de bereidheid om opnieuw geweld te plegen. Dit alles maakt dat het risico op toekomstig gewelddadig extremisme wordt ingeschat als hoog.
Het rapport van het PBC is ter terechtzitting toegelicht door GZ-psycholoog T.W. van de Kant en psychiater A.E. Grochowska. Zij hebben verklaard nog steeds achter de conclusies van het rapport te staan: een stoornis wordt vermoed, maar kan niet worden vastgesteld. Daarvoor is namelijk te weinig (verifieerbare) achtergrondinformatie over verdachte beschikbaar. De informatie uit Afghanistan was in het geheel niet beschikbaar en de (weinige) beschikbare informatie uit Duitsland, blijkt inmiddels (in elk geval deels) gebaseerd te zijn op onjuiste informatie. Ook blijkt uit het verblijf in het PBC niet overduidelijk een stoornis. Verdachte vertoonde wel ‘vreemd’ gedrag, zoals achterdocht, rigiditeit en wisselende stemmingen, maar er was geen duidelijke clustering van symptomen die wijzen op een (psychische) stoornis. Het is duidelijk dat verdachte is geradicaliseerd en er extreme gedachtes op na houdt, maar dat is op zichzelf geen stoornis en de door verdachte gedane uitspraken kunnen ook te maken hebben met zijn proceshouding. Het feit dat aan verdachte, vlak nadat hij de feiten had gepleegd, een antipsychoticum werd voorgeschreven, maakt ook niet dat sprake is van een stoornis. Dit medicijn werd namelijk voorgeschreven in verband met aanpassingsproblematiek als gevolg van zijn detentie in Nederland. Bovendien staat niet vast dat verdachte deze medicatie ook daadwerkelijk heeft ingenomen, waardoor een gedragsverandering (ten goede) ook niet aan het antipsychoticum kan worden toegeschreven. Ten slotte hebben de onderzoekers verklaard dat het gebrek aan spijt aan de kant van verdachte weliswaar schokkend is te noemen, waardoor er vraagtekens zijn te zetten bij zijn normen en waarden, maar dat gegeven maakt hem nog geen psychopaat. De onderzoekers blijven al met al bij hun conclusie dat geen stoornis kan worden vastgesteld. Zij zouden graag meer onderzoek doen, maar daarvoor is de medewerking van verdachte vereist, die hij gedurende zijn verblijf in het PBC eerder niet heeft verleend.
6.3.2.
Terbeschikkingstelling?
Hoewel oplegging van de TBS-maatregel niet door de deskundigen is geadviseerd en niet door de officier is geëist, is de rechtbank nagegaan of oplegging van TBS mogelijk is, met het oog op het hoge recidivegevaar en de mogelijkheid tot maximale bescherming van de maatschappij.
Toetsingskader TBS
Voor het opleggen van de TBS-maatregel (zowel met voorwaarden als met verpleging van overheidswege), moet aan een aantal vereisten zijn voldaan:
Er dient sprake te zijn van een misdrijf waarop minimaal vier jaar gevangenisstraf staat.
Er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
Er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Wet en jurisprudentie vereisen geen causaliteit tussen stoornis en delict, enkel gelijktijdigheid.
De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel. Dit vereiste staat ook wel bekend als het gevaarscriterium.
Toepassing van het toetsingskader op verdachte
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een dubbele poging moord met terroristisch oogmerk. Hierop staat een maximale gevangenisstraf van zesentwintig jaar en acht maanden. Het PBC heeft op 25 april 2019 een multidisciplinaire gedragsrapportage uitgebracht. Aan de vereisten onder a) en b) is dan ook voldaan. De rechtbank is bovendien van oordeel dat aan het gevaarscriterium (onder d)) is voldaan. Verdachte heeft immers telkens verklaard nog steeds achter zijn daden te staan en daaraan toegevoegd dat hij dit zo weer zou doen, zolang Nederland niet stopt met het beledigen van zijn religie. De vraag die nog beantwoord moet worden is of aan het vereiste onder c) is voldaan: was bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis aanwezig ten tijde van de feiten.
Uit het PBC-rapport en de toelichting daarop ter terechtzitting blijkt dat de deskundigen hebben kunnen vaststellen noch uitsluiten dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis. Verdachte heeft afwijkend gedrag vertoond dat kan passen bij psychopathologie of antisociale-narcistische problematiek. Dit afwijkende gedrag kan echter eveneens een gevolg zijn van de radicale opvattingen van verdachte, of samenhangen met aanpassingsproblemen. Laatstgenoemde problematiek is niet ondenkbeeldig. Verdachte is immers als 16-jarige zonder familie van Afghanistan naar Duitsland gekomen, waarna hij als 19-jarige deze buitengewoon ernstige feiten heeft gepleegd en sindsdien in Nederland (een voor hem vreemd land) gedetineerd is. Psychopathologie en antisociale-narcistische problematiek kunnen een ziekelijke stoornis opleveren, maar dat geldt niet voor radicalisatie, extremisme of aanpassingsproblemen. Hierdoor kan in het onderhavige geval niet worden vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Evenmin kan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden vastgesteld. Er is namelijk niet tot nauwelijks verifieerbare informatie beschikbaar over verdachtes jeugd in Afghanistan, de reis naar en de periode in Duitsland. Hoe zijn geestvermogens zich hebben ontwikkeld kan dan ook niet worden vastgesteld, laat staan of deze ontwikkeling gebrekkig is geweest.
De rechtbank ziet onvoldoende harde aanknopingspunten om in weerwil van de bevindingen van het PBC uit te gaan van een stoornis bij verdachte. Hierdoor wordt niet voldaan aan de vereisten om de TBS-maatregel op te kunnen leggen zodat oplegging van die maatregel niet mogelijk is.
6.3.3.
Straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 augustus 2019. Hieruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 31 augustus 2018 heeft verdachte, op klaarlichte dag en op een van de drukste stations van Nederland, een terroristische aanslag gepleegd door op twee willekeurig gekozen mensen in te steken. Hij was speciaal hiervoor naar Nederland gekomen, omdat hij vond dat zijn religie en de profeet Mohammed waren beledigd door [naam 1] en hij hield Nederland en de Nederlandse bevolking hiervoor verantwoordelijk omdat zij [naam 1] deze ruimte laten. Verdachte wilde in actie komen tegen alle ‘wrede en oneerlijke mensen’ van Nederland en zoveel mogelijk mensen doden. Dat verdachte niet (volledig) in zijn opzet is geslaagd, is te danken aan het uiterst alerte, kordate en snelle optreden van de dienstdoende politiemannen. Dit geldt in het bijzonder voor [slachtoffer 7] , die verdachte niet alleen in de gaten kreeg, maar hem ook daadwerkelijk uitschakelde en daarmee de dreiging tot een einde bracht. Nederland is dan ook aan een groter (inter)nationaal drama ontkomen. Door het snelle politieoptreden heeft verdachte slechts enkele seconden de tijd gehad voor de uitvoering van de door hem geplande aanslag. Het is duidelijk dat hij anders in de drukke stationshal veel meer slachtoffers had kunnen maken.
Ondanks dat de dreiging snel ten einde was, heeft verdachte op twee mensen ingestoken en daarmee levensverwachtingen verwoest. [slachtoffer 1] zal nooit meer zelfstandig kunnen lopen of op zijn benen kunnen staan, waardoor hij voor allerlei dagelijkse dingen hulp nodig heeft. Bovendien is zijn blaasfunctie gestoord en zijn de seksuele functies verdwenen.
[slachtoffer 1] en zijn partner, [slachtoffer 2] , een jong, getrouwd stel, toen nog in blijde verwachting van hun eerste kind, zijn dan ook zeer zwaar getroffen. Hier komt nog bij dat [slachtoffer 2] twee maanden na de aanslag een miskraam kreeg. Het is nu nog maar de vraag of zij ooit kinderen kunnen krijgen.
Ook de gevolgen voor [slachtoffer 3] zijn aanzienlijk. Hij heeft een zenuwbeschadiging opgelopen en daardoor kan hij zijn dominante rechterhand niet goed meer bewegen. Dit is mogelijk permanent van aard.
Bovenop het fysieke letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] komen de bijzonder traumatische effecten die de aanslag bij de slachtoffers teweeg heeft gebracht. Uit de slachtofferverklaringen die de partners van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ter terechtzitting hebben voorgelezen blijkt volstrekt helder hoe traumatisch de aanslag voor hun alle vier is geweest en nog is.
Ook uit de slachtofferverklaring die politieman [slachtoffer 5] heeft voorgelezen blijkt zonneklaar de impact van de aanslag op zijn leven. Hij heeft zijn werk een tijd niet meer kunnen uitoefenen en ook zijn huiselijk leven was op zijn kop gezet.
Verdachte heeft er op geen enkel moment blijk van gegeven spijt of berouw van zijn daden te hebben: hij heeft zelfs op geen enkel moment laten blijken dat hij oog heeft voor wat hij zijn slachtoffers heeft aangedaan. Hij had daar wel ruimschoots de gelegenheid toe, bijvoorbeeld nadat de slachtofferverklaringen waren voorgelezen, waardoor voor een ieder andermaal indringend duidelijk werd dat de vier Amerikaanse slachtoffers hun hele verdere leven de zeer ernstige gevolgen moeten ondervinden van hetgeen verdachte heeft aangericht. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat het niet zijn bedoeling was om niet-Nederlanders te raken, maar dat kan niet worden opgevat als een spijtbetuiging. Dit temeer nu verdachte herhaaldelijk heeft aangekondigd dat hij weer hetzelfde zal doen als hij in zijn religieuze gevoelens beledigd wordt.
Het is duidelijk dat verdachte geradicaliseerd is; hij lijkt zijn slachtoffers niet als individuen te beschouwen, ondanks het feit dat hij zich in de rechtszaal langdurig op zeer korte afstand van hen heeft bevonden en zij zich rechtstreeks tot hem gericht hebben. Verdachte komt niet verder dan het rechtvaardigen van zijn eigen handelen door het stellen van algemene vragen als “waarom laten jullie toe dat de profeet beledigd wordt”. Daar houdt het voor verdachte kennelijk op. Desgevraagd heeft hij ook te kennen gegeven geen alternatieven voor zijn handelen te hebben overwogen.
Uit verdachtes handelen en het gebrek aan reflectie daarover blijkt dat hij niet begrijpt waar een democratische rechtsstaat voor staat, althans wenst hij zich niet daaraan te conformeren.
De handelwijze van verdachte rechtvaardigt een langdurige gevangenisstraf
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de strafdoelen die het Nederlandse strafrecht kent. Uit het oogpunt van
vergeldingkan enkel een hoge straf volgen, gelet op de buitengewone ernst van de feiten en de bijzonder ernstige gevolgen voor de slachtoffers. Uit het oogpunt van de
speciale preventieis het van groot belang dat verdachte lang uit de maatschappij wordt verwijderd, gelet op het zeer hoge recidiverisico op soortgelijke ernstige misdrijven. Ten slotte zijn de feiten dusdanig ernstig dat ook de
generale preventieis gediend bij een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Elk van de strafdoelen is dan ook gediend bij een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Er is geen aanleiding om, in strafverminderende zin, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo heeft hij, door in het PBC niet volledig mee te werken aan het onderzoek, onvoldoende inzicht gegeven in zijn persoon. Om deze reden is er geen uitspraak gedaan door de deskundigen over eventuele toepassing van het Adolescenten strafrecht (ASR). Hoewel de jeugdige leeftijd van verdachte daartoe aanleiding zou kunnen geven, stelt de rechtbank vast dat van pedagogische beïnvloedbaarheid op geen enkele wijze is gebleken. De hardnekkigheid waarmee verdachte keer op keer zijn visie heeft herhaald en de rigiditeit in zijn denken stellen deze verwachting op nihil. De rechtbank past daarom geen ASR toe. Verdachte heeft verder niets willen verklaren over zijn situatie in Duitsland of Afghanistan en hetgeen hij in het kader van het Duitse asielonderzoek heeft verklaard is op belangrijke onderdelen aantoonbaar onjuist gebleken. De rechtbank kan bovendien op voorhand geen rekening houden met een mogelijk proces van deradicalisering in detentie (waardoor het recidivegevaar zou afnemen). Er is door verdachte immers geen enkel handvat aangereikt om met dat scenario rekening te houden. In dit kader werkt niet in het voordeel van verdachte dat uit opgenomen gesprekken met zijn vader blijkt dat verdachte door zijn vader (en volgens hem door de gehele provincie van zijn geboorteplaats in Afghanistan) wordt geprezen om zijn daden. Ten slotte kan de rechtbank evenmin vooruitlopen op een terugkeer naar zijn geboorteland nadat hij twee derde van zijn straf heeft uitgezeten. Het is immers nog maar de vraag of hij uiteindelijk ook daadwerkelijk zal kunnen terugkeren, alleen al omdat daarvoor de medewerking van Afghanistan nodig is.
De rechtbank heeft – samenvattend – bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf acht geslagen op de ernst van de feiten, in het bijzonder het terroristisch oogmerk, en de grote gevolgen die de aanslag voor de slachtoffers heeft gehad. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte geen enkele vorm van berouw of spijt heeft getoond. Verdachte staat nog steeds achter zijn daden en heeft bij herhaling gevraagd en ongevraagd aangekondigd opnieuw tot dit soort daden te zullen overgaan als hij daarvoor aanleiding ziet. Ook dit neemt de rechtbank mee bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf, nu sprake is van een hoog recidivegevaar op soortgelijke, buitengewoon ernstige, terroristische misdrijven. De rechtbank ziet het als haar taak om de daden van verdachte niet alleen af te straffen, maar de maatschappij ook zo goed mogelijk tegen verdachte te beschermen. Omdat een TBS-maatregel niet kan worden opgelegd, kan de rechtbank dit alleen maar bewerkstelligen door verdachte zolang mogelijk uit de maatschappij te houden.
Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte de, voor de bewezenverklaarde feiten, hoogst mogelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Voor een enkele poging moord kan de rechtbank als maximale straf een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twintig jaar. Omdat hier sprake is van een dubbele poging moord kan deze straf, gelet op het systeem van de wet, worden vermeerderd met maximaal een derde daarvan (zes jaar en acht maanden).
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zesentwintig jaar en acht maanden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting naar boven toe af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
6.4.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
6.4.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
6.4.1.1.
De vordering van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.754.608,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit, zo begrijpt de rechtbank:
1. Verlies van arbeidsvermogen:
  • Verschenen schade : € 66.356,-
  • Toekomstige schade : € 1.096.355,-
2. Overige materiële schade:
  • Ziekenhuis/Revalidatiedaggeldvergoeding : € 1.010,-
  • Verschenen schade : € 123.252,-
  • Eigen bijdrage zorgverzekering (tot 2023) : € 28.165,-
  • Vruchtbaarheidsbehandelingen : € 10.650,-
  • Aanpassingen huis : € 79.830,-
  • Toekomstige schade : € 1.348.990,-
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert daarnaast € 250.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
De vorderingen zijn onderbouwd met onder meer een uitgebreid rapport van een
rehabilitation counselorover de financiële gevolgen van de dwarslaesie en het verlies aan inkomen met behulp waarvan de schade is berekend door een rekenkundig expert van Groot Letselschade B.V.
De partner van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , vordert € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
Bovendien wordt een bedrag van € 35.705,92 gevorderd ten titel van kosten ter vaststelling van de schade van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.4.1.2.
De vordering van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 8.665,35 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding (5 x € 28,00 =) : € 140,-
  • Extra kosten in verband met verhuizing : € 4.212,77
  • Verrekening vakantiedagen (160 uur) : € 4.312,58
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert daarnaast € 40.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
Bovendien wordt een bedrag van € 6.090,- gevorderd ten titel van kosten ter vaststelling van de schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.4.1.3.
De vordering van [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.4.1.4.
De vordering van [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen integraal moeten worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.4.3.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De raadsman van verdachte heeft verweer gevoerd tegen de door [slachtoffer 1] gevorderde toekomstige schade. Het is namelijk onzeker dat deze schade ook zal ontstaan, omdat geen medische eindtoestand is bereikt. Het staat dan ook niet vast dat [slachtoffer 1] nooit meer zal kunnen werken en dat extra voorzieningen noodzakelijk zijn.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 1] is excessief, gelet op vergelijkbare rechtspraak.
Dit geldt ook voor de vordering van [slachtoffer 2] , maar ten aanzien van deze vordering ontbreekt bovendien het causaal verband tussen de feiten en de gestelde schade, waardoor zij primair niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
Ten slotte zijn de kosten voor vaststelling van de schade excessief, gelet op het gehanteerde uurtarief van € 305,- De benadeelde partijen zouden hierin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair zou deze schadepost tot (hooguit) de helft kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat de extra kosten in verband met de verhuizing onvoldoende zijn onderbouwd.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade is excessief, gelet op vergelijkbare rechtspraak. Bovendien is enig psychisch letsel niet aangetoond en is het lichamelijk letsel beperkt van aard.
Tegen de overige schadeposten, zoals gevorderd door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] , heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5]
De raadsman van verdachte stelt dat bij [slachtoffer 6] geen PTSS is vastgesteld, waardoor hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair zijn de gevorderde bedragen, gelet op vergelijkbare rechtspraak, excessief van aard; € 500,- is de bovengrens van wat kan worden toegewezen.
6.4.4.
Het oordeel van de rechtbank
6.4.4.1.
De vordering tot vergoeding van materiële schade van [slachtoffer 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het onder 1. primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Verlies van arbeidsvermogen – verschenen schade
De gevorderde verschenen schade van € 66.356,- is niet betwist en zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis, nu niet onderbouwd is vanaf welke eerdere datum de rente verschuldigd zou zijn, terwijl deze schadepost een optelsom is van in een periode, veelal maandelijks, verschenen schade.
Verlies van arbeidsvermogen – toekomstige schade
Ondanks het feit dat de toekomst op het gebied van werk er voor [slachtoffer 1] weinig rooskleurig uitziet, staat het niet vast dat hij voor de rest van zijn leven in het geheel niet meer zal kunnen werken, terwijl daar in de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen wel vanuit is gegaan. Ook in de namens de benadeelde partij overgelegde stukken is aangehaald dat circa 12 tot 25% van de mensen met ruggenmergletsel er in slaagt om in het arbeidsproces terug te keren. Hoeveel kans er in dit geval precies is op (gedeeltelijke) re-integratie kan niet worden uitgezocht in dit strafproces.
Ervan uitgaande dat van een volledige re-integratie (op basis van een fulltime dienstverband) hoe dan ook geen sprake kan zijn en gelet op de verder niet betwiste hiervoor genoemde statistiek schat de rechtbank de kans dat [slachtoffer 1] met succes zal kunnen terugkeren in het arbeidsproces op 15%. Daarom zal 85% van het begrote verlies aan arbeidsinkomen worden toegewezen: (€ 1.096.355,- * 0,85=), € 931.901,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de kapitalisatiedatum, zijnde 1 januari 2020. Voor het overige zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Overige materiële schade
De posten ‘ziekenhuis/revalidatiedaggeldvergoeding’, ‘verschenen schade’, ‘eigen bijdrage zorgverzekering (tot 2023)’ en ‘vruchtbaarheidsbehandelingen’ zijn afdoende onderbouwd en niet betwist en zullen dan ook worden toegewezen.
De verschuldigdheid en hoogte van de posten ‘aanpassingen huis’ en ‘toekomstige schade’ zijn naar het oordeel van de rechtbank eveneens goed onderbouwd en in het licht daarvan onvoldoende gemotiveerd betwist. Ook deze (hierboven onder 6.4.1.1. weergegeven) posten zullen dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.
Kosten ten titel van vaststelling van de schade
De raadsman van verdachte heeft enkel verweer gevoerd tegen het gehanteerde uurtarief. Anders dan de raadsman acht de rechtbank dit uurtarief redelijk, gelet op de specifieke feiten en omstandigheden van de zaak en de ter terechtzitting toegelichte specialistische kennis van mr. Beer.
De rechtbank heeft ter terechtzitting aan de orde gesteld of hier niet gedeeltelijk sprake is van kosten van rechtsbijstand, waarvan in beginsel geen vergoeding mogelijk is op grond van 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Raadsman Beer heeft op dit punt echter desgevraagd toegelicht dat dit enkel die kosten betreft die samenhangen met de (begeleiding van de) vaststelling van de schade en dat andere kosten die zien op rechtsbijstand (zoals de kosten van het bijwonen van rechtszittingen) niet worden gevorderd. De vordering is gelet hierop tijdens de zitting nog verminderd. Gelet hierop is voldoende komen vast te staan dat het hier daadwerkelijk kosten betreft als bedoeld in 6:96 lid 2 sub b BW en zal deze vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.
De rechtbank concludeert dat de vordering van [slachtoffer 1] tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 2.625.860,67 zal worden toegewezen.
6.4.4.2.
De vordering tot vergoeding van materiële schade van [slachtoffer 3]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] door het onder 2. primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is enkel ten aanzien van de post ‘extra kosten in verband met verhuizing’ betwist. De overige posten (‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’ en ‘verrekening vakantiedagen’) zullen dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.
Extra kosten in verband met verhuizing
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 3] extra kosten heeft moeten maken in verband met de verhuizing. Echter, indien hij zelf een en ander had verhuisd, had hij óók kosten moeten maken, in de vorm van (bijvoorbeeld) het huren van een busje/vrachtwagen en de nodige brandstof. Deze kosten, die de benadeelde partij in elk geval gemaakt zou hebben, begroot de rechtbank op € 1.000,- en zullen worden afgetrokken van het gevorderde bedrag. Het restant, € 3.212,77, zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.
Kosten vaststelling van de schade
De raadsman heeft enkel verweer gevoerd tegen het gehanteerde uurtarief. Anders dan de raadsman acht de rechtbank dit uurtarief redelijk, gelet op de ter terechtzitting toegelichte specialistische kennis van mr. Beer.
De rechtbank heeft ter terechtzitting aan de orde gesteld of hier niet gedeeltelijk sprake is van kosten van rechtsbijstand, waarvan in beginsel geen vergoeding mogelijk is op grond van 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). Raadsman Beer heeft op dit punt echter desgevraagd toegelicht dat dit enkel die kosten betreft die samenhangen met de (begeleiding van de) vaststelling van de schade en dat andere kosten die zien op rechtsbijstand (zoals de kosten van het bijwonen van rechtszittingen) niet worden gevorderd. De vordering is gelet hierop tijdens de zitting nog verminderd. Gelet hierop is voldoende komen vast te staan dat het hier daadwerkelijk kosten betreft als bedoeld in 6:96 lid 2 sub b BW en zal deze vordering worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis.
De rechtbank concludeert dat de vordering van [slachtoffer 3] tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van in totaal € 13.755,35 zal worden toegewezen.
6.4.4.3.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]
Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het onder 1. primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien verdachte het oogmerk had leed en angst toe te brengen, de benadeelde partijen ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel hebben opgelopen en er een ernstige inbreuk is gemaakt op hun lichamelijke integriteit.
De rechtbank beoordeelt de vorderingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, waarbij de rechtbank aansluiting zoekt bij wat in soortelijke gevallen als schadevergoeding is opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat de sprake is van zeer ernstige feiten die onder bijzondere omstandigheden zijn begaan.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zijn allebei neergestoken door verdachte, die terroristische motieven had en zoveel mogelijk willekeurige slachtoffers wilde doden.
[slachtoffer 1] heeft door de steekwond in zijn rug een partiële dwarslaesie opgelopen. Hij heeft minder gevoel en kracht in zijn benen, voeten en tenen en zit sinds het feit in een rolstoel.
Door de neurologische schade zijn bovendien de urologische en seksuele functies aangetast. [slachtoffer 1] moet zijn blaas meerdere keren per dag katheteriseren. Hij kan zijn werk niet meer uitoefenen. Hij is momenteel alleen voor ziektekosten verzekerd zolang zijn echtgenote een baan heeft. Bovendien zijn er de nodige psychologische problemen, zoals nachtmerries, paniekstoornissen en een algeheel gevoel van onveiligheid.
[slachtoffer 3] is gestoken in de buik (tot aan de lever) en heeft een snijwond in zijn rechterarm opgelopen. Waar hij aan de steekwond weinig letsel heeft overgehouden, daar geldt dat niet voor de snijwond, waarbij zenuwletsel is ontstaan. Als gevolg van het zenuwletsel ervaart [slachtoffer 3] gevoelsstoornissen en krachtsvermindering aan de rechter onderarm en de hand. Er zijn pijnklachten aan de arm en bij het gebruik van zijn rechter duim en wijsvinger. De pijn leidt ‘s nachts ook tot slaapproblemen en de verminderde functie van de rechterhand is een probleem bij typen en het oppakken van zwaardere voorwerpen. Alhoewel de klachten in de loop der jaren zouden kunnen verminderen of verdwijnen, is het ook mogelijk dat deze permanent aanwezig blijven.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] zijn voor het leven getekend en [slachtoffer 1] is ernstig invalide geraakt. Dit alles moet naar het oordeel van de rechtbank ook tot uiting komen in de vergoeding van immateriële schade. De rechtbank komt echter niet tot toewijzing van de gehele gevorderde bedragen, omdat deze naar Nederlandse maatstaven, in vergelijking met soortgelijke gevallen, te hoog zijn. De vordering van [slachtoffer 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 200.000,-. De vordering van [slachtoffer 3] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 25.000,-. Beide bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten 31 augustus 2018.
De benadeelde partijen zullen voor zover er bedragen niet zijn toegewezen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De behandeling van dat gedeelte van de vorderingen levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
6.4.4.4.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 2]
De vordering van [slachtoffer 2] is opgebouwd uit shockschade en het toebrengen van lichamelijk letsel door verdachte, doordat zij twee maanden na het feit een miskraam heeft gehad.
De shockschade
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793) kan toewijzing van shockschade plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Dit ‘geestelijk letsel’ kan over het algemeen slechts worden aangenomen indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356). In elk geval dient de benadeelde voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is (of had kunnen worden) vastgesteld (HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606). Op het uitgangspunt dat geestelijk letsel moet zijn aangetoond kan nog wel een uitzondering worden gemaakt in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519).
[slachtoffer 2] heeft gesteld dat sprake is van psychisch letsel, maar een nadere onderbouwing daarvan is niet gegeven. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel, laat staan van ‘een in de psychiatrie erkend ziektebeeld’.
De rechtbank is echter van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending dusdanig ernstig zijn dat aantasting in de persoon van [slachtoffer 2] aannemelijk is. Zij heeft immers van zeer korte afstand gezien hoe haar echtgenoot slachtoffer werd van een terroristisch misdrijf, op het moment dat hij uit het niets, als willekeurig gekozen slachtoffer, met kracht in zijn rug werd gestoken door verdachte. De rechtbank begroot deze schade op € 15.000,-. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten op 31 augustus 2018.
De letselschade als een gevolg van de miskraam op 29 oktober 2018
Voor het toewijzen van letselschade is een rechtstreeks verband vereist tussen het strafbare feit en het letsel. Dat dit rechtstreekse verband zou bestaan is onderbouwd met een verklaring van arts J.H. Schumacher die, kort samengevat, schrijft dat verschillende stress-symptomen en verhoogde bloeddruk kunnen hebben bijgedragen aan een onderontwikkeling van de placenta, terwijl statistisch gezien in deze fase van de zwangerschap (rond 17 weken) ‘utero-placentaire insufficiëntie’ (tekortschieten van de moederkoek) de meest voorkomende verklaring is voor het overlijden van de foetus.
De rechtbank is van oordeel dat met deze in het algemeen gestelde mogelijke verklaring onvoldoende is onderbouwd dat de miskraam het gevolg is geweest van de gebeurtenissen op 31 augustus 2018. De rechtbank kan dat ook zeker niet uitsluiten en acht het goed mogelijk, maar het is onvoldoende medisch onderbouwd om daarvan uit te gaan in dit strafproces. [slachtoffer 2] zal voor dit gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit gedeelte van de vordering kan zij aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
6.4.4.5.
De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5]
Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het onder 3. bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien verdachte het oogmerk had leed en angst toe te brengen en de benadeelde partijen ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel hebben opgelopen.
[slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] hebben gezien dat twee mensen werden neergestoken door verdachte, terwijl er een concrete terreurdreiging van deze verdachte uitging, waarbij zij bovendien door deze verdachte zijn bedreigd.
[slachtoffer 6] heeft gesteld geestelijk letsel te ervaren als gevolg van het incident. De onderbouwing van dit geestelijk letsel, bijvoorbeeld door een bewijs van het gesprek met maatschappelijk werk of van een andere behandeling, ontbreekt echter. Dit betekent echter niet dat dit letsel er niet is. Gelet op de specifieke omstandigheden van het geval acht de rechtbank enig geestelijk letsel bij [slachtoffer 6] aannemelijk. Kijkend naar wat [slachtoffer 6] in zijn vordering heeft aangevoerd, afgezet tegen de summiere onderbouwing daarvan en bezien in het licht van de omstandigheden van het geval, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot een bedrag van € 500,- kan worden toegewezen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten op 31 augustus 2018.
[slachtoffer 5] heeft afdoende onderbouwd dat hij als gevolg van de gebeurtenissen op 31 augustus 2018 aan PTSS lijdt en dus dat hij geestelijke schade heeft opgelopen. Gelet op vergelijkbare gevallen in de rechtspraak ziet de rechtbank aanleiding om de omvang van de schade, kijkend naar specifieke omstandigheden van het geval, te begroten op een bedrag van € 1.500,- Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, te weten op 31 augustus 2018.
De benadeelde partijen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De behandeling van de vorderingen levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de afdoening van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
6.4.4.6.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is jegens de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 5] naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de hiervoor genoemde toegewezen bedragen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank realiseert zich dat – waar verdachte naar alle waarschijnlijkheid geen verhaal zal bieden – de Staat op grond van de voorschotregeling van artikel 36f lid 7 Sr deze bedragen aan de slachtoffers zal betalen.
Dat is ook niet meer dan redelijk. In het onderhavige geval heeft verdachte op Nederlands grondgebied zeer ernstige delicten gepleegd. Hierdoor zijn (onder andere) twee Amerikaanse toeristen, die in Nederland op bezoek waren, ernstig gewond geraakt. De voorschotregeling is ingevoerd om slachtoffers van ernstige delicten tegemoet te komen in de gevallen waarin de veroordeelde kennelijk niet in staat is aan zijn verplichting tot schadevergoeding te voldoen. De regering zag het bij invoering van deze bepaling als een verantwoordelijkheid van de overheid om te voorkomen dat personen die slachtoffer zijn van een ernstig (gewelds)misdrijf de schade die zij ten gevolge daarvan hebben geleden, geheel alleen moeten dragen. Dat voegt immers extra leed toe. De voorschotregeling is dus gebaseerd op de gedachte van solidariteit en ziet specifiek op de persoonlijke gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer (Kamerstukken I, 2007-2008, 40 143, nr. D, p. 8).
Voor het bedrag dat verdachte niet aan de Staat kan of wil betalen, zal de rechtbank een vervangende hechtenis opleggen, waarbij zal worden bepaald dat deze hechtenis de betalingsverplichting niet opheft. De maximale duur van deze hechtenis bedraagt één jaar. Gelet op deze maximale duur zal de rechtbank de vervangende hechtenis naar redelijke evenredigheid verdelen over de toe te kennen schadevergoedingsbedragen.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op voor de volgende bedragen:
  • ten aanzien van [slachtoffer 1] op een bedrag van € 2.825.860,67 (twee miljoen, achthonderdvijfentwintigduizend achthonderdzestig euro en zevenenzestig eurocent), te vervangen door 250 dagen hechtenis;
  • ten aanzien van [slachtoffer 3] op een bedrag van € 38.755,35 (achtendertigduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfendertig eurocent), te vervangen door 65 dagen hechtenis;
  • ten aanzien van [slachtoffer 2] op een bedrag van € 15.000,- (vijftienduizend euro), te vervangen door 50 dagen hechtenis;
  • ten aanzien van [slachtoffer 6] op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro);
  • ten aanzien van [slachtoffer 5] op een bedrag van € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro).

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 83, 83a, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. primair en 2. primair bewezenverklaarde:
Poging moord, terwijl het misdrijf is begaan met een terroristisch oogmerk, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 3. bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
26 (zesentwintig) jaar en 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 2.825.860,67 (twee miljoen, achthonderdvijfentwintigduizend achthonderdzestig euro en zevenenzestig eurocent), waarvan een bedrag van
  • € 1.693.958,92 (één miljoen zeshonderddrieënnegentigduizend negenhonderdachtenvijftig euro en tweeënnegentig eurocent) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 oktober 2019 tot aan de dag van de voldoening;
  • € 931.901,75 (negenhonderd-eenendertigduizend negenhonderd-een euro en vijfenzeventig eurocent) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van de voldoening;
  • € 200.000,- (tweehonderdduizend euro) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen € 2.825.860,67 (twee miljoen, achthonderdvijfentwintigduizend achthonderdzestig euro en zevenenzestig eurocent), waarvan een bedrag van
  • € 1.693.958,92 (één miljoen zeshonderddrieënnegentigduizend negenhonderdachtenvijftig euro en tweeënnegentig eurocent) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 oktober 2019 tot aan de dag van de voldoening;
  • € 931.901,75 (negenhonderd-eenendertigduizend negenhonderd-een euro en vijfenzeventig eurocent) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van de voldoening;
  • € 200.000,- (tweehonderdduizend euro) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 250 (tweehonderdvijftig dagen) vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 38.755,35 (achtendertigduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfendertig eurocent), waarvan een bedrag van
  • € 13.755,35 (dertienduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfendertig eurocent) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 oktober 2019 tot aan de dag van de voldoening;
  • € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen € 38.755,35 (achtendertigduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfendertig eurocent), waarvan een bedrag van
  • € 13.755,35 (dertienduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfendertig eurocent) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 oktober 2019 tot aan de dag van de voldoening;
  • € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 65 (vijfenzestig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 15.000,- (vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen € 15.000,- (vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 50 (vijftig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6]
Wijst de vordering van [slachtoffer 6] , domicilie kiezende bij de [adres] , toe tot € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] , € 500,- (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening, aan de Staat te betalen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5]
Wijst de vordering van [slachtoffer 5] , domicilie kiezende bij de [adres] , toe tot € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] , € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag van de voldoening, aan de Staat te betalen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. B. Vogel en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 oktober 2019.