ECLI:NL:HR:2014:2761

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
12/04559
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over moord met voorbedachte raad en de beoordeling van gemoedsopwelling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1963, was aangeklaagd voor moord met voorbedachte raad op twee slachtoffers op 5 juni 2011 op het eiland Bonaire. De verdachte had op deze dag met een vuurwapen op de slachtoffers geschoten, wat leidde tot de dood van het eerste slachtoffer en verwondingen aan het tweede slachtoffer. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring van voorbedachte raad onvoldoende gemotiveerd was, en dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling had gehandeld.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelde dat uit de vaststellingen van het Hof niet zonder meer kon worden afgeleid wanneer het voornemen van de verdachte om de slachtoffers van het leven te beroven was ontstaan. De omstandigheden waaronder de verdachte handelde, zoals het feit dat de slachtoffers zonder bloedsporen en plezierig pratend langs de verdachte liepen, maakten het onduidelijk of de verdachte op dat moment in staat was om na te denken over de gevolgen van zijn daad. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom er geen sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en dat de verdachte voldoende gelegenheid had gehad om na te denken over zijn handelen.

Als gevolg hiervan vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor herbehandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij de beoordeling van voorbedachte raad en gemoedsopwelling in strafzaken.

Uitspraak

23 september 2014
Strafkamer
nr. 12/04559 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 13 september 2012, nummer H 16/2012, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is, voor zover hier van belang, bewezenverklaard:
"1. Primair:
dat hij op 5 juni 2011 op het eiland Bonaire opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool kogels afgevuurd op [slachtoffer 1], waardoor [slachtoffer 1] schotwonden heeft bekomen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. primair:
dat hij op 5 juni 2011 op het eiland Bonaire, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een pistool kogels heeft afgevuurd op [slachtoffer 2], waardoor [slachtoffer 2] schotwonden heeft bekomen, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. een schriftelijk stuk, zijnde een verslag d.d. 7 juni 2011 van obductie, opgesteld door J.A. van Raalte, arts en patholoog, inhoudende de volgende bevindingen:
Op 7 juni 2011 heeft ondergetekende autopsie verricht op het lijk van [slachtoffer 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976 en wonende te Bonaire, [a-straat 1], overleden op 5 juni 2011. [slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van een aantal schotwonden. Hij vertoonde een vijftal kogelwonden en een verwonding van de vingertop links. De schoten 1, 2 en 3 zijn van dichtbij afgevuurd gezien de zwarte rand om de inschotopening.
2. een proces-verbaal van politie van 22 juni 2011 in de wettelijke vorm en op ambtseed opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], brigadier bij het Korps Politie Aruba met de volgende bevindingen:
Op woensdag 8 juni 2011 nam ik foto's van het slachtoffer [slachtoffer 2], geboren te Peru op [geboortedatum] 1978. Deze man werd door drie kogels geraakt. Eén in zijn gezicht en twee in het rechterdeel van zijn bovenlichaam. Gezien de schotwonden moesten de schoten van voren van het slachtoffer zijn afgevuurd.
3. een proces-verbaal van politie d.d. 16 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], brigadier bij het Korps Politie Caribisch Nederland en buitengewoon agent bij dat korps met de volgende bevindingen:
Wij hebben een sporenonderzoek ingesteld in en rondom het perceel [a-straat 1]. Aanleiding onderzoek: op 5 juni 2011 werden wij verzocht naar dit adres te gaan in verband met een plaats gehad hebbend schietincident. In de woonkamer stond onder andere een zitbank. Naast de zitbank, in de deuropening van de voordeur, was een grote concentratie bloed zichtbaar. Gezien het sporenbeeld is aannemelijk dat minimaal één van de slachtoffers langere tijd op deze plaats heeft gelegen.
Hulzen:
- aan de buitenzijde van de woning werd een huls (onderdeel munitie) aangetroffen. De huls lag op circa 2.00 meter van de achterdeur van de woning;
- in de gang naar de woonkamer werden door ons drie (3) hulzen aangetroffen;
- voor de zitbank in de woning werd nog eens een huls aangetroffen;
- in de woonkamer ter hoogte van de ingang naar de keuken werd een huls aangetroffen;
- onder de zitbank werden nog eens twee (2) hulzen aangetroffen. Alle hulzen zijn door ons veiliggesteld.
Door het aantreffen van in totaal acht (8) hulzen en twee (2) kogels is vastgesteld dat er minimaal acht (8) keer is geschoten met een vuurwapen, vermoedelijk een pistool.
4. een proces-verbaal van politie van 10 juni 2011 in de wettelijke vorm en op ambtseed opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4] inhoudende de tegenover [verbalisant 5] en [verbalisant 6], brigadier bij het Korps Politie Caribisch Nederland respectievelijk hoofdagent werkzaam bij het Recherche samenwerkingsteam, afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 2]:
Op 5 juni 2011 werden mijn broer [slachtoffer 1] en ik door de man bijgenaamd [verdachte] neergeschoten. Op die dag besloten we rond een uur of tien om naar onze woning te gaan om te douchen. Wij liepen met zijn drieën naar mijn woning te [a-straat 1]. Wij gingen ons daar gereed maken om de verkiezingen in Peru via de televisie te volgen. [betrokkene 1] ging naar de wc. Deze is niet in de woning maar staat buiten naast de douchecabine. [betrokkene 1] riep mij. Ik liep naar buiten. Het was hier op dit moment dat ik in een oogwenk [verdachte] zag. lk zag hem op het erf van [betrokkene 2] in de richting van mijn woning kwam. Ik moet ook verklaren dat [verdachte] in een sluipende houding liep, dus een beetje voorovergebogen. Ik dacht meteen dat hij met minder goede bedoelingen kwam. Ik zag ook dat hij haastig om zich heen keek. Ik rende schreeuwend naar binnen dat [verdachte] er aan kwam. Eenmaal binnen zag ik mijn broer [slachtoffer 1] in de woonkamer. Ik zei tegen hem dat [verdachte] er aan kwam en ik deed de voordeur op slot. Ik rende vervolgens via de keuken naar een bergruimte. Ik pakte hier een schroevendraaier en een kapmes. Hierbij hoorde ik twee schoten achter elkaar afgaan met een tussenpauze van een paar seconden. Ik liep vanuit het keukenvertrek naar buiten en zag mijn broer [slachtoffer 1] op zijn buik op de grond liggen. Ik zag ook dat [verdachte] op een kleine afstand van ongeveer een meter van [slachtoffer 1] staan met een van zijn handen die in de richting van [slachtoffer 1] wees. Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen "Lla fui" (Ik ben weg) Ik hoorde hierbij nog een schot afgaan. Toen het eerste en tweede schot vielen bevond ik mij in de bergruimte van mijn woning. Ik liep vervolgens via de keuken naar de woonkamer en zag mijn broer op de grond liggen. Het was hierbij dat ik het derde schot hoorde. Ik zag ook dat hij met een van zijn armen in de richting van mijn broer richtte op het moment dat ik het schot hoorde. Ik rende op [verdachte] af. Ik zag dat hij zich omdraaide. Ik hoorde een schot afgaan. Ik hoorde weer een schot afgaan. Hierna stonden wij op een gegeven moment nagenoeg recht voor elkaar. Ik zag dat hij met een van zijn armen in de richting van mijn hoofd richtte en ik hoorde alweer een schot afgaan. Ik voelde pijn aan mijn gezicht en merkte toen dat ik achteruit vloog en viel op de zitbank. Ik moet zeggen dat ik toen met mijn rug naar hem gekeerd lag. Ik hoorde dat hij de trekker van het wapen overhaalde. Ik hoorde namelijk klik klik klik. Dit klonk heel dicht bij.
5. een proces-verbaal van politie d.d. 5 juni 2011, in de wettelijke vorm en op ambtseed opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 7], brigadier en hoofdagent bij het Korps Politie Bonaire, inhoudende als de op 5 juni 2011 afgelegde verklaring van verdachte:
Ik word [verdachte] genoemd door vrienden en kennissen.
Vraag: Je bent aangehouden als verdachte van de schietpartij te [a-straat 1]. Wat kun je hierover verklaren?
lk heb het inderdaad gedaan. De mannen hebben mijn broer zwaar in elkaar geslagen.
Ik was vanochtend bij de woning van mijn broer [betrokkene 2]. Ik zag dat [de woning] zowel buiten als binnen helemaal met bloed was besmeurd. Ik belde hierop [betrokkene 3] en vroeg hem wat er was gebeurde. Hij vertelde mij toen dat hij door [betrokkene 4], de man bijgenaamd [A], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] was geslagen. Ik besloot toen naar mijn huis te gaan om mijn pistool te halen. Ik ben bij [betrokkene 5] geweest en heb een lift naar mijn broer gekregen, om er zeker van te zijn wat er met mijn broer [betrokkene 2] was gebeurd. Mijn broer [betrokkene 6] vertelde dat [betrokkene 2] helemaal in elkaar was geslagen en dat zijn beide ogen opgezwollen waren en ook [waren er] kapwonden aan zijn gezicht en lichaam. Ik werd hierna bij [betrokkene 5] afgezet. Ik zag de mannen die mijn broer hadden mishandeld thuis kwamen. Ik zag dat zij alsmaar om zich heen bleven kijken. Ik liep in de richting van de woning en liep via de achterzijde de woning binnen. Ik haalde mijn pistool uit mijn rechterbroekzak en begon op hen te schieten, ik wilde hen afmaken. Ik heb veel geschoten. De schoten gingen achter elkaar los. Ik moest dit doen. Mijn broer was in elkaar geslagen en ook een tijdje van zijn vrijheid beroofd. Ik moest doen wat ik gedaan heb, ik moest mijn broer verdedigen. Ik moest deze mannen een les geven. Ik moest het doen en ik ben ook daar gegaan en ik heb het gedaan. lk wilde hen in hun ogen kijken. Ik wilde ook dat zij mij aanvielen en dat ik dan de kans zou krijgen om hen dood te maken. Ik heb het vuurwapen al vier jaar in mijn bezit.
6. De verklaring van de verdachte, op 23 augustus 2012 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Toen ik thuiskwam bij mijn broer zag ik overal bloed, in de kamer, in de keuken, op het terras. Het zat in het hele huis. lk nam waar dat hij niet aanwezig was. Ik belde mijn neef die daar vlakbij woont. Ik vertelde hem dat mijn broer aangevallen was. Hij vertelde mij wie de personen waren die het hadden gedaan. Maar ik had niet zoveel beltegoed op mijn telefoon, dus de verbinding verbrak op dat moment. Ik wist dat in de ijskast bier aanwezig was en begon achter elkaar te drinken. Ik liep naar het huis van mijn schoonzus om meer informatie te krijgen over mijn broer. Mijn schoonzus vertelde mij alles. [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [betrokkene 1] en [A] hadden het gedaan. Toen mijn broer semibewusteloos in een plas bloed lag, had [A] hem met een kapmes in zijn borst gestoken. Hij zei tegen mijn broer: "Jij gaat dood vandaag." Toen begon tot mij door te dringen wat mijn broer op dat moment had kunnen voelen. Niet alleen hebben ze hem kapot geslagen, ze hadden hem mensonterend behandeld. Ze hebben hem gemarteld. Het was drie uur 's nachts. Hij had niet eens de kans gehad om hulp te vragen aan de buren. Ik heb gevraagd naar de kamer waar mijn broer lag. Ik ging naar die kamer. Hij draaide zich langzaam naar mij. Hij leek niet eens op mijn broer. Zijn hoofd en zijn gezicht waren helemaal opgezwollen. Ik zag geen stukje huid dat er natuurlijk uitzag. Alles was groen en blauw. Zijn pupillen waren rood. Hij had een ontbloot bovenlijf en was bedekt met een laken. Zijn borst zat vol met hematomen van verschillende kleuren. Hij had ook een barst, een scheur in zijn hoofd. Ik zag hem zo en durfde niet eens in de kamer te gaan. Het was afschrikwekkend. Mijn schoonzus zei dat mijn broer [betrokkene 6] ook aangevallen was. Ik ging op zoek naar hem. Hij was aan het werk. Hij had niks. Ik had ook een flesje rum gedronken. Nadat ik op verschillende plaatsen was geweest, had ik besloten naar huis te gaan. Ik ging naar het huis van mijn broer. Ik bleef maar drinken. Ik moet ook nog zeggen dat de politie tot op dat moment niet was aangekomen. Ze antwoordden over de telefoon steeds als mijn schoonzus belde, dat ze er aan kwamen. Ik was in het huis met de deur open. Op een afstand van acht meter van de voordeur, terwijl ze wisten dat ik daar aanwezig was, liepen ze langs, mooi gekleed, zonder enige bloedsporen op hun lichaam. Ze begonnen heel plezierig te praten zonder een gevoel van schuld of respect. Dat had mij kwaad gemaakt. Op dat moment was ik mezelf niet meer. Ik nam het vuurwapen en ik ging lopen in de richting van het huis. Ik ging het huis binnen. Ik heb gevuurd. Ik weet dat ik daar stond en dat [slachtoffer 1] ergens in een hoekje stond. Ik herinner me niet dat ik schoten heb gehoord, maar ik zag wel dat hij rare bewegingen maakte (de verdachte maakt bewegingen alsof hij door kogels wordt geraakt; Hof). [slachtoffer 1] had toen zijn gezicht naar mij toe gericht. Ik zag het moment dat [slachtoffer 2] op een meubel viel, een soort sofa."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:HR:NL:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is het oordeel van het Hof dat de voorbedachte raad kan worden bewezenverklaard, niet toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de vaststellingen van het Hof niet zonder meer kan worden afgeleid wanneer het voornemen van de verdachte om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven is ontstaan, terwijl blijkens die vaststellingen de omstandigheid dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – mooi gekleed, zonder bloedsporen en plezierig pratend – langs de verdachte liepen hem kwaad maakte, dat de verdachte op dat moment zichzelf niet meer was en dat hij het vuurwapen nam, in de richting van het huis liep, binnenging en vuurde. Aldus is niet begrijpelijk op grond waarvan het Hof – dat de bewijsmiddelen niet heeft voorzien van een op de voorbedachte raad toegesneden nadere motivering – kennelijk heeft geoordeeld dat niet sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, alsmede dat de verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 september 2014.