ECLI:NL:RBAMS:2019:7233

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
13/665223-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en verleiding tot ontucht

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 september 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige en verleiding tot ontucht. De verdachte, geboren in 1962, heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een minderjarige, die op het moment van de feiten 15 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 maart 2016 seksuele handelingen heeft verricht met het slachtoffer, die zich voordeed als een meerderjarige. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen, maar de rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van seksueel binnendringen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van ontuchtige handelingen met een minderjarige. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan het opzettelijk bewegen van het slachtoffer tot het plegen van ontuchtige handelingen door middel van betaling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor een deel van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/665223-17 (13Oscoda)
Datum uitspraak: 27 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres verdachte]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
18 juli en 13 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.R. van Vliet naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte wordt samengevat het volgende verweten.
Feit 1
Het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), die toen de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 1 augustus 2015 tot 25 maart 2016. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr).
en/of
Het plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige [slachtoffer] , in voornoemde periode. Artikel 247 Sr.
Feit 2
Het door giften of beloften van geld of goed een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, opzettelijk bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 30 oktober 2016. Artikel 248a Sr (verleiding).
en/of
Het plegen van ontucht met een persoon, genaamd [slachtoffer] , die zichzelf beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, die de leeftijd van 16 jaar maar nog niet die van 18 jaar had bereikt, in de periode van 25 maart 2016 tot en met 30 oktober 2016. Artikel 248b Sr (jeugdprostitutie).
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Aanvang onderzoek 13Oscoda
Op 16 januari 2017 rond 07:00 uur in de ochtend kwam de vader van het vermeende slachtoffer (hierna: [slachtoffer] ) op het politiebureau aan de Van Leijenberglaan in Amsterdam, waar hij melding maakte van zijn vermoedens dat zijn minderjarige zoon [slachtoffer] (blijkens zijn mededeling geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) seksueel contact had met meerderjarige mannen.
De vader van [slachtoffer] vertelde dat hij en zijn vrouw zich al geruime tijd zorgen maakten om [slachtoffer] . Zij wisten dat hij blowde, maar ongeveer anderhalf jaar terug kwamen er grotere schommelingen in de schoolprestaties van [slachtoffer] , hield hij zich niet meer aan afspraken, begon hij leugens te vertellen en kwam hij laat thuis. De ouders van [slachtoffer] dachten dat hij een drugsverslaving had, tot de vader van [slachtoffer] op 15 januari 2017 de berichten in de telefoon van zijn zoon had gecontroleerd en tot de ontdekking was gekomen dat [slachtoffer] seksueel getinte berichten ontving van mannen en dat er kennelijk seksuele ontmoetingen met deze mannen hadden plaatsgevonden.
Kort na de melding door de vader van [slachtoffer] werd door politiemedewerkers een huisbezoek gebracht aan het woonadres van [slachtoffer] en zijn ouders. [slachtoffer] werd geconfronteerd met de vermoedens van zijn vader en moeder en ging vervolgens in afwezigheid van zijn ouders met de politiemedewerkers in gesprek. De blijkens het proces-verbaal van bevindingen hevig geëmotioneerde [slachtoffer] verklaarde bij die gelegenheid en bij het later die dag gehouden informatieve gesprek dat hij een aantal jaar geleden via een chatsite, genaamd [naam chatsite] , was begonnen te chatten met mannen en dat hij ook contact was gaan zoeken met mannen om afspraken te maken voor het verrichten van seksuele handelingen. Hierbij deed hij zich voor als 19-jarige jongen. Hij was erachter gekomen dat hij met die afspraakjes geld kon verdienen. Meestal verdiende hij € 40,- of soms € 50,- per afspraak. Hij had zowel orale als anale seks gehad en dit was zowel met als zonder condoom. Nadat eerst via [naam chatsite] contact werd gelegd met de betreffende man, gaf hij zijn telefoonnummer en vervolgens werd, nadat er een ‘klik’ was, via WhatsApp verder gecommuniceerd.
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen is op 17 januari 2017 het onderzoek onder de naam 13Oscoda gestart. [slachtoffer] heeft in het eerste verhoor verklaard met in totaal 15 mannen seksueel contact te hebben gehad, waaronder een aantal vaste klanten. In dat verband werden de namen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] genoemd. In het onderzoek 13Oscoda zijn in totaal 11 mannen als verdachte aangemerkt, waarvan 10 verdachten terechtstaan in Amsterdam. Door de vader van [slachtoffer] is namens [slachtoffer] aangifte gedaan op 19 januari 2017.
[naam chatsite]
Uit het onderzoek van de politie naar en op de internetsite [naam chatsite] is gebleken dat [naam chatsite] een gratis
gay chatbetreft, waar mannen in contact kunnen komen met andere mannen. De chat is locatieafhankelijk. Op deze manier kunnen leden gratis in contact komen met andere mannen uit de buurt. Op je profiel kun je onder meer informatie invullen over je seksuele voorkeuren. Op [naam chatsite] kunnen leden naast chatten elkaar ook foto’s sturen of contact hebben via de webcam. Om in te loggen op de site hoeft men slechts summiere informatie in te vullen. Door te klikken op ‘chat’ en het invullen van een profielnaam kun je direct een chat beginnen. Als je gebruik maakt van [naam chatsite] verklaar je automatisch dat je 18 jaar of ouder bent.
Het algemene beeld dat tijdens de behandeling van de zaak ten aanzien van [naam chatsite] is ontstaan, is dat de site vooral ook gebruikt wordt door mannen die op zoek zijn naar een snelle seksdate diezelfde dag met een man uit de buurt, wanneer de locatieoptie wordt ingesteld. De insteek van [naam chatsite] is dat als je inlogt en één of meerdere chats start dit veelal leidt tot een fysieke afspraak op dezelfde dag waarbij seksuele handelingen worden verricht, al dan niet tegen betaling.
Hoe verdachte in beeld is gekomen
Verbalisanten hebben op 28 januari 2017 met [slachtoffer] in een auto rondgereden om hem adressen aan te laten wijzen van mannen waar hij vaak kwam om seksuele handelingen te verrichten voor geld. [slachtoffer] heeft in dat kader een portiek van een flatgebouw gelegen aan de [BRP-adres verdachte] in Amsterdam aangewezen. In de telefoon van [slachtoffer] zijn WhatsApp berichten aangetroffen met een man genaamd [naam 4] met het telefoonnummer eindigend op *0251. Op 23 maart 2016 heeft [naam 4] een bericht naar [slachtoffer] gestuurd met daarin zijn adres [BRP-adres verdachte] . Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] op dit adres staat ingeschreven. [slachtoffer] heeft verdachte op de aan hem getoonde pasfoto herkend als zijnde de man die woonachtig is op de [BRP-adres verdachte] en dat deze man daar woont met zijn echtgenoot en een eigen restaurant heeft. Eerdergenoemde telefoonnummer bleek op naam van het restaurant van verdachte te staan.
Op 19 juni 2017 werd verdachte aangehouden, verhoord en heeft een doorzoeking in zijn woning plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking werden verschillende gegevensdragers in beslaggenomen die zijn onderzocht.
Verklaringen [slachtoffer]
is door de politie verschillende malen gehoord. Hij heeft verklaard dat hij in eerste instantie contact zocht met mannen op [naam chatsite] uit nieuwsgierigheid en dat hij het spannend vond. Toen kwam hij erachter dat je er geld mee kon verdienen. Het aantal afspraken met mannen nam met de jaren steeds meer toe. [slachtoffer] heeft verklaard dat het hoogtepunt in het najaar van 2016 lag, met 2 tot 4 afspraken per week. [slachtoffer] had een vaste klantenkring opgebouwd. Op [naam chatsite] kan je in je profielnaam een euro- of dollarteken zetten, zodat het voor de ander duidelijk is dat er betaald moet worden voor de seksuele handelingen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij erachter was gekomen dat dit toch een minder soort van mensen aantrekt en er minder mensen op je afkomen, maar dat hij er altijd wel bij zei dat hij een kleine vergoeding vroeg.
Van het geld kocht [slachtoffer] drank en wiet. Met het toenemende aantal afspraken is [slachtoffer] ook steeds meer gaan blowen, omdat hij dan meer afwezig was en de seks hem dan makkelijker afging. Naar eigen zeggen maakte hij de seks met de mannen dan minder bewust mee. Uit het eerste verhoor van [slachtoffer] is gebleken dat hij opgelucht is nu de zaak aan het licht is gekomen. De vicieuze cirkel waarin hij zat is doorbroken.
Over verdachte heeft [slachtoffer] verklaard dat hij verdachte heeft leren kennen via [naam chatsite] . Daarna hebben zij via WhatsApp contact onderhouden. Over verdachte heeft [slachtoffer] verklaard dat hij een blanke man is met een normaal postuur, dat hij brildragend is en een kleine tatoeage heeft. Verdachte heeft een eigen restaurant. In totaal heeft [slachtoffer] 5 tot 7 keer met verdachte afgesproken en ontving [slachtoffer] steeds € 50,- voor de seksuele handelingen die werden verricht. Over de handelingen die zijn verricht heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte [slachtoffer] pijpte en dat [slachtoffer] verdachte anaal penetreerde. Een enkele keer hebben [slachtoffer] en verdachte ook getongzoend. [slachtoffer] heeft een trio gehad met verdachte en een Surinaamse jongen. De seks was onbeschermd. Het eerste contact vond plaats toen [slachtoffer] 15 jaar oud was en het laatste contact was in september/oktober 2016. [slachtoffer] deed zich voor als 18/19 jarige jongen.
[slachtoffer] heeft de woning van verdachte beschreven als een hele chique woning met veel antiek en veel flessen drank. Bij binnenkomst was een schoenenhal met veel schoenen. Verder was er een grote woon/eetkamer, een keuken met balkonnetje en een slaapkamer. De seks vond plaats in de slaapkamer.
Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat hij een keer dronken op de stoep stond bij verdachte en dat er toen een orgie in de woning van verdachte gaande was. [slachtoffer] heeft toen even meegedaan en heeft daar € 50,- voor ontvangen. Er waren ongeveer 6 mannen in de woning. [slachtoffer] heeft daarover verklaard dat ze wel door hadden dat hij jonger was, omdat iemand zei: “ach wat schattig met dat beugeltje” en dat een ander toen zei: “die is 17”.
Verklaring verdachte
Bij de politie en de rechter-commissaris heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Op de zitting van 18 juli 2019 heeft verdachte een verklaring afgelegd. Hij ontkent dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en hem. Verdachte verklaart dat hij via [naam chatsite] in contact is gekomen met [slachtoffer] , dat er vervolgens is afgesproken, maar dat de afspraak op 23 maart 2016 vervolgens de eerste en enige keer was dat hij [slachtoffer] heeft gezien. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] toen inderdaad bij hem thuis is geweest. [slachtoffer] deed zich voor als 19-jarige student en verdachte heeft een minuut of 5 á 10 met hem gepraat, maar daarna liet [slachtoffer] weten af te zien van de afspraak. [slachtoffer] heeft nog wel gebruik gemaakt van het toilet; dit verklaart waarom [slachtoffer] een beschrijving kan geven van de woning. Er hebben geen seksuele handelingen plaatsgevonden. Verdachte had [slachtoffer] nog gevraagd of hij later nog contact met [slachtoffer] mocht opnemen. Daarmee heeft [slachtoffer] ingestemd. Na deze afspraak heeft er inderdaad nog contact plaatsgevonden via WhatsApp, maar is er geen fysieke afspraak meer geweest.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, op basis van zowel de verklaringen van [slachtoffer] als die van verdachte en de processen-verbaal van bevindingen, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, te weten ontucht met iemand tussen de 12 en 16 jaar oud. Van het onder 1 primair ten laste gelede moet verdachte worden vrijgesproken, omdat het onderdeel ‘seksueel binnendringen’ niet bewezen kan worden. Verder heeft de officier van justitie betoogd dat de onder 2 ten laste gelegde feiten, verleiding en jeugdprostitutie bewezen kunnen worden.
Verdachte heeft zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen en heeft ter terechtzitting ontkend seks te hebben gehad met [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat hij seks met verdachte heeft gehad terwijl hij 15 jaar was. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door aangetroffen WhatsApp berichten in de telefoon van verdachte. Daaruit blijkt dat zij in ieder geval op 23 maart 2016, een paar dagen voordat [slachtoffer] 16 jaar werd, hebben afgesproken. [slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het nooit is voorgekomen dat hij bij een man, die hij via [naam chatsite] had leren kennen, thuis is geweest, terwijl het niet tot seks is gekomen. De seksuele handelingen waarover [slachtoffer] heeft verklaard, komen voor wat betreft het hebben van anale seks met verdachte, overeen met de aangetroffen WhatsApp gesprekken.
Voor het onder 1 subsidiair en onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde geldt dat de leeftijd van de minderjarige geobjectiveerd is, dat wil zeggen dat ten aanzien van de minderjarigheid geen opzet is vereist. Wel moet voor feit 1 bewezen worden dat het slachtoffer nog geen 16 jaar oud was en dat er seksuele handelingen zijn verricht en voor feit 2 dat het slachtoffer tussen de 16 en 18 jaar oud was en dat er tegen betaling seksuele handelingen zijn verricht. Dat hiervan sprake is volgt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Voor een bewezenverklaring van verleiding is wel (voorwaardelijk) opzet of schuld vereist. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard (voorwaardelijk opzet) dat [slachtoffer] minderjarig was. De officier van justitie heeft zich daarbij op de volgende omstandigheden gebaseerd. [slachtoffer] was jong en hij droeg destijds een beugel. Factoren die bij verdachte alarmbellen hadden moeten doen afgaan. Juist gezien die fysieke kenmerken van [slachtoffer] die ook waarneembaar zijn op de ter zitting getoonde foto’s, kan het niet anders dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat hij zich met een minderjarige inliet. Hij heeft immers ook op geen enkel moment verklaard te hebben gevraagd om een identiteitsbewijs. Voorts heeft de officier van justitie opgemerkt dat er tal van aanwijzingen zijn gevonden in de in beslag genomen gegevensdragers van verdachte die erop lijken te duiden dat er contact met andere minderjarigen is geweest en dat naar kinderporno is gezocht of dat het is bekeken en/of opgeslagen. Dat gegeven in combinatie met de naam waaronder [slachtoffer] was opgeslagen in de telefoon van verdachte (“Boy [woonwijk]”) en de fysieke kenmerken van [slachtoffer] maken dat minst genomen voorwaardelijk opzet bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, omdat de daadwerkelijke geboortedatum van [slachtoffer] niet is vastgesteld. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn. De enkele verklaring van [slachtoffer] staat tegenover de ontkennende verklaring van verdachte, wat onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaringen van [slachtoffer] zijn om de volgende redenen onbetrouwbaar. [slachtoffer] kan er belang bij hebben gehad om te zeggen dat hij betaalde seks heeft gehad met mannen om geld te verdienen, om te voorkomen dat zijn ouders zouden denken dat hij homoseksuele gevoelens zou hebben. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat het dagelijks gebruiken van THC-houdende producten (wiet en hasj), zeker als het een zeer langdurige periode intensief wordt gebruikt, zoals [slachtoffer] ook in zijn verhoor bij de politie en de rechter-commissaris verklaarde, een uiterst nadelig effect heeft op het geheugen. [slachtoffer] verklaarde bij de rechter-commissaris dat hij dagelijks 2 tot 15 jointjes rookte. Dus ook tijdens zijn verhoren zal hij onder invloed zijn geweest van THC. De herinneringen/verklaringen van [slachtoffer] kunnen op allerlei manieren bewust of onbewust verstoord zijn geraakt. Het dossier bevat talloze voorbeelden waaruit blijkt dat [slachtoffer] zich niet alles goed herinnert, verschillende versies van zijn waarheid vertelt en soms nog steeds niet het achterste van zijn tong laat zien aan de politie.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat verdachte van feit 1 primair moet worden vrijgesproken omdat het ten laste gelegde seksueel binnendringen niet bewezen kan worden. Ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken om de volgende redenen. De verdenking is gebaseerd op WhatsApp contact tussen verdachte en [slachtoffer] . De verdediging zet vraagtekens bij de datum en tijdsvermelding bij deze specifieke chats op 23 maart 2016, omdat dit geen absolute zekerheid betreft.
Verder kan niet bewezen worden dat verdachte met [slachtoffer] een geldbedrag heeft afgesproken voor het verrichten van seksuele handelingen en dat verdachte [slachtoffer] een geldbedrag heeft gegeven of in het vooruitzicht heeft gesteld. Subsidiair, als met al het bovenstaande niet wordt meegegaan, heeft de raadsman bepleit dat de ten laste gelegde datum alleen betrekking kan hebben op 23 maart 2016 en dat geen sprake is van een periode. Dat betekent voor wat betreft feit 2 het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat 23 maart 2016 buiten de ten laste gelegde periode valt en [slachtoffer] daarbij op 23 maart 2016 nog 15 jaar was.
Daarnaast kan ook niet bewezen worden dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] minderjarig was. De manier waarop [slachtoffer] het contact zocht via [naam chatsite] , waarop hij zich presenteerde, door het woordgebruik van [slachtoffer] en in combinatie met zijn meer dan bovengemiddelde intelligentie, maken het niet verwonderlijk dat verdachte wat dat betreft geen wantrouwen had en ook niet hoefde te hebben ten aanzien van de leeftijd die [slachtoffer] opgaf. Verdachte is ook nooit op zoek geweest naar daadwerkelijk seksueel contact met een minderjarige.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Juridisch kader, met betrekking tot het onderzoek 13Oscoda
De rechtbank acht het van belang alvorens te komen tot de beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging in het licht van het dossier en het verhandelde ter zitting een aantal meer algemene overwegingen te wijden aan het aan de orde zijnde wettelijk kader en haar beoordeling van de feiten in het licht van dat kader en haar visie op onderdelen daarvan.
De artikelen 245, 247, 248a en b Sr, zoals deze in het onderzoek 13Oscoda aan de orde zijn, zien op de bescherming van de minderjarige. Alle bepalingen kenmerken zich ook door een expliciet genoemde leeftijd van die minderjarige en zijn verdeeld in verschillende categorieën: van 12 tot 16 jaar (art. 245 Sr), beneden 16 jaar (art. 247 Sr) en beneden de 18 jaar (de art. 248a en 248b Sr).
Ten aanzien van de leeftijd van het slachtoffer als het bestanddeel in de artikelen 245, 247, 248a en 248b Sr kan worden vastgesteld dat deze is geobjectiveerd; opzet of schuld op dit punt is niet vereist. [1] Sinds 1959 is vaste rechtspraak ten aanzien van dit bestanddeel, in de woorden van de Hoge Raad:
  • dat de bewezenverklaarde misdrijven, strafbaar gesteld bij de artt. 245 en 247 Sr., blijkens de wettelijke omschrijving niet tot element hebben opzet of schuld met betrekking tot den leeftijd van de(n)gene, met wie(n) de dader vleselijke gemeenschap heeft dan wel ontuchtige handelingen pleegt, doch uit deze omschrijving niet kan worden afgeleid, dat ten aanzien van deze strafbare feiten de toepasselijkheid van het in ons strafrecht gehuldigde beginsel 'geen straf zonder schuld' zou zijn uitgesloten;
  • dat dan ook den verdachte, die aanvoert in dwaling te hebben verkeerd ten aanzien van den leeftijd, vermeld in de even genoemde artikelen, het beroep op afwezigheid van alle schuld met betrekking tot die dwaling niet kan worden ontzegd;
dat evenwel de vraag, of bij den dader van een strafbaar feit alle schuld in strafrechtelijken zin afwezig is, beantwoord moet worden in verband met den aard en de strekking van de strafbepaling, welker overtreding den verdachte verweten wordt;
dat voor wat de artt. 245 en 247 Sr. betreft uit de wettelijke omschrijving van die bepalingen blijkt, dat daarmede is beoogd personen beneden den leeftijd van zestien jaren ten aanzien van misdrijven tegen de zeden een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming te doen geworden;
  • dat hieruit volgt, dat deze bepalingen ook de strekking hebben deze jeugdige personen te beschermen tegen verleiding, die mede van hen zelf kan uitgaan;
  • dat blijkens het bestreden arrest requirant. zijn beroep op afwezigheid van alle schuld heeft gestaafd met de bewering, dat de getuigen [getuige 1] . [getuige 2] . en [getuige 3] . er uitzien als vrouwen, die den leeftijd van zestien jaar reeds een of meer jaren zijn gepasseerd, en dat deze getuigen, voordat hij de bewezenverklaarde feiten pleegde, desgevraagd een hogeren leeftijd dan vijftien jaar hebben opgegeven;
  • dat, gelet op de bescherming welke als voormeld bepaaldelijk art. 245 Sr. beoogt te geven aan een vrouw, die den leeftijd van twaalf, maar nog niet dien van zestien jaren heeft bereikt, het doel van deze strafbepaling zou worden gemist, indien een verweer als hoger weergegeven haar toepassing zou vermogen uit te sluiten;
  • dat derhalve, wat er zij van de in het aangevallen arrest vervatte overwegingen, het Hof ten aanzien van de strafbaarheid van requirant. tot een juiste beslissing is gekomen, welke vruchteloos door de voorgedragen middelen wordt bestreden.
Verwerpt het beroep.
Zoals vermeld in de conclusie van de AG Paridaens bij HR ECLI:NL:HR:2019:763 (randnummer 9 en 10), evenals veel ‘lagere’ rechtspraak, geldt nog steeds een hoge drempel voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld. Als voor de verdachte mogelijkheden openstonden om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren en er (bijvoorbeeld) niets aan in de weg stond aan het slachtoffer om een legitimatiebewijs te vragen dan is het van de verdachte te vergen onderzoek niet gebleken en kan niet met succes een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld worden gedaan.
De rechtbank sluit zich hierbij aan. De omstandigheid dat een slachtoffer er wellicht ouder uitziet, zich presenteert als een meerderjarige, zelf initiatieven ontwikkelt die leiden tot seksuele handelingen en mogelijk zelf daarin leidend is maakt dat in het licht van het belang van de bescherming van de minderjarige, niet anders. De minderjarige moet ook tegen zichzelf worden beschermd.
Ten aanzien van artikel 245 Sr merkt de rechtbank op dat voor een bewezenverklaring sprake moet zijn geweest van “ontuchtige handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het binnendringen van het lichaam” van het slachtoffer. Voor zover het betreft ontuchtige handelingen kan blijkens de wetgeschiedenis [2] overigens worden vastgesteld dat deze zien op handelingen die zijn gericht op seksueel contact, althans contacten van seksuele aard in strijd met de sociaal- ethische norm. De soms door verdachten veronderstelde – overigens niet rechtens relevante – instemming van slachtoffers die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt, berust op de misvatting van verdachten dat er van consensus met dit slachtoffer sprake kon zijn.
Tenslotte merkt de rechtbank ten aanzien van artikel 248a Sr - waarin eveneens de bescherming van jeugdigen tegen seksuele verleiding centraal staat - en artikel 248b Sr - het sluitstuk op de aanpak van jeugdprostitutie- op dat bij het beoordelen van de bestanddelen “opzettelijk bewegen tot (..)”, in het licht van het arrest van het Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:301) - een uitleg van die bestanddelen moet worden gegeven die ruimer is dan dat er sprake moet zijn van het breken van de psychische weerstand van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het erom, of voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van giften of beloften van geld of goed is overgegaan tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Ten aanzien van het opzet op het bewegen heeft de rechtbank mede acht geslagen op de recente conclusie van de PG bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2019:710).
4.4.2
Inleiding
Op grond van de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] en de in het dossier gevoegde WhatsApp berichten kan worden vastgesteld dat tussen verdachte en [slachtoffer] op 23 maart 2016 een fysieke ontmoeting heeft plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem heeft gepijpt, dat hij verdachte anaal heeft gepenetreerd en dat in totaal 5-7 fysieke ontmoetingen hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij enkel op 23 maart 2016 een fysieke ontmoeting heeft gehad met [slachtoffer] , maar dat er toen geen seksuele handelingen zijn verricht. Verdachte ontkent dus seks te hebben gehad met [slachtoffer] .
De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat tussen verdachte en [slachtoffer] seksuele handelingen zijn verricht en zo ja, wanneer deze handelingen hebben plaatsgevonden.
4.4.3
Overwegingen
4.4.3.1 Betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte
De rechtbank is van oordeel dat er reden is de verklaringen van verdachte, gelet het moment waarop hij is gaan verklaren, kritisch te bezien. Verdachte heeft zich in zijn eerste drie verhoren (in juni 2017, bij de politie én de rechter-commissaris) op zijn zwijgrecht beroepen. Pas op de zitting van 18 juli 2019 heeft verdachte – ruim twee jaar na dato en nadat hij de tijd heeft gehad om het dossier grondig te lezen – voor het eerst een inhoudelijke verklaring afgelegd. Door deze procesopstelling heeft verdachte in ieder geval de mogelijkheid gehad zijn verklaring op de inhoud van het dossier af te stemmen.
Daarbij valt de rechtbank op dat [slachtoffer] op verzoek van de verdediging op 10 januari 2019 door de rechter-commissaris nader is gehoord, maar dat in dit verhoor door de verdediging tijdens dat verhoor het door verdachte gegeven alternatieve scenario in zijn geheel niet is getoetst. Voor de verdediging was dit echter juist het moment geweest om de alternatieve verklaring van verdachte aan [slachtoffer] voor te houden, dat is om onbegrijpelijke redenen niet gedaan.
Daar komt bij dat als de verklaring van verdachte zou worden gevolgd en [slachtoffer] slechts 5 tot 10 minuten bij verdachte in de woning is geweest, [slachtoffer] wel erg veel informatie heeft over zowel de woning en (het leven van) verdachte. Zo geeft [slachtoffer] een gedetailleerde beschrijving van de woning van verdachte, is [slachtoffer] ervan op de hoogte dat verdachte een eigen restaurant heeft, dat verdachte samenwoont met zijn partner en dat verdachte een kleine tatoeage heeft. Deze informatie volgt overigens niet uit de WhatsApp gesprekken, zodat de rechtbank er van uit gaat dat [slachtoffer] deze informatie moet hebben vergaard tijdens zijn ontmoeting met verdachte.
Daartegenover staat, dat [slachtoffer] gedetailleerd heeft verklaard en dat zijn verklaring op vele andere punten betrouwbaar is gebleken. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij - behalve de allereerste keer dat hij ooit met een man had afgesproken - nooit is voorgekomen dat, wanneer hij een seksafspraak via [naam chatsite] had gemaakt met een man, het niet daadwerkelijk tot seks is gekomen.
Op grond van de genoemde omstandigheden vindt de rechtbank de verklaring van verdachte dat er op 23 maart 2016 geen enkele ontuchtige handeling zou hebben plaatsgevonden, niet geloofwaardig. De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte op 23 maart 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer] , welke handelingen bestonden uit het pijpen van [slachtoffer] en het zich anaal laten penetreren door [slachtoffer] en dat [slachtoffer] voor het verrichten van deze seksuele handelingen € 50,- heeft ontvangen.
4.4.3.2 Seksafspraken ná 23 maart 2016
Hoewel de rechtbank ten aanzien van de afspraak van 23 maart 2016 de verklaring van verdachte niet betrouwbaar heeft geacht en de verklaring van [slachtoffer] heeft gevolgd, zal de rechtbank niet bewezen achten dat, zoals [slachtoffer] heeft gesteld, vervolgens in totaal 5-7 ontmoetingen tussen verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden. Juist op het punt van de aantallen afspraken heeft [slachtoffer] op verschillende momenten wisselend verklaard en voor het overige bevat het dossier op dit punt onvoldoende steunbewijs. Voor de bewezenverklaring gaat de rechtbank dan ook uit van één ontmoeting tussen verdachte en [slachtoffer] en wel die op 23 maart 2016.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
4.4.4
Vrijspraak feit 1 primair, artikel 245 Sr
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
4.4.5
Vrijspraak feit 2, artikel 248b Sr
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde, jeugdprostitutie. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank bewezen dat tussen verdachte en [slachtoffer] één fysieke ontmoeting heeft plaatsgevonden, waarbij seksuele handelingen zijn verricht, namelijk op 23 maart 2016. Deze datum valt buiten de ten laste gelegde periode van feit 2, tweede cumulatief/alternatief. Om die reden wordt verdachte van dit feit vrijgesproken.
4.4.6
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair, artikel 247 Sr
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte op 23 maart 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer] , welke handelingen bestonden uit het pijpen van [slachtoffer] en het zich anaal laten penetreren door [slachtoffer] .
4.4.7
Bewezenverklaring feit 2, artikel 248a Sr
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 23 maart 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] en dat verdachte [slachtoffer] geld betaalde (€ 50,-) voor het verrichten van die seksuele handelingen.
Opzettelijk bewegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte door het betalen met óf het in het vooruitzicht stellen van geld [slachtoffer] opzettelijk heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. Zoals gezegd is sprake van ‘bewegen tot’ wanneer voldoende aannemelijk is dat [slachtoffer] mede onder invloed van giften of beloften van geld of goed is overgegaan tot het plegen van de ontuchtige handelingen. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval sprake van.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] volgt onmiskenbaar dat hij, hoewel hij de seksuele contacten in beginsel spannend vond, enkel bereid was de seksuele handelingen te verrichten als hij daarvoor werd betaald in geld of drank. [slachtoffer] zette een euro- of dollarteken in zijn profielnaam op [naam chatsite] zodat het voor de mannen met wie hij contact had meteen duidelijk was dat hij geld vroeg voor de seksuele handelingen. Verdachte heeft hier ook mee ingestemd. Hij heeft [slachtoffer] voor het verrichten van de seksuele handelingen betaald met geld. [slachtoffer] heeft zich laten leiden door geld en verdachte heeft dit op de koop toegenomen.
Wist of redelijkerwijs moest vermoeden
De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt en overweegt daartoe als volgt. Uit de verklaring van verdachte maakt de rechtbank op dat hij een seksafspraak heeft gemaakt met een, in zijn ogen, 19-jarige jongen. Verdachte had zich moeten beseffen dat hij zich daarmee op glas ijs begaf. In een dergelijk geval mag van verdachte verwacht worden dat hij de juiste zorgvuldigheid betracht en de meerderjarigheid van [slachtoffer] controleert door bijvoorbeeld te vragen naar een identiteitsbewijs. Verdachte heeft vertrouwd op de juistheid van de op de website [naam chatsite] vermelde leeftijd van [slachtoffer] en heeft de op hem rustende onderzoeksplicht verzaakt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking, dat op basis van de ter terechtzitting getoonde foto van [slachtoffer] uit 2017, dus na het ten laste gelegde, in ieder geval niet gezegd kan worden dat dit duidelijk een meerderjarig persoon betreft. Nu verdachte onder deze omstandigheden de leeftijd van [slachtoffer] niet heeft gecontroleerd heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
De rechtbank acht de onder 2 eerste cumulatie/alternatief ten laste gelegde, verleiding, bewezen. Verdachte heeft door het geven van geld, [slachtoffer] bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. De ontuchtige handelingen bestonden uit het pijpen van [slachtoffer] en het zich anaal laten penetreren door [slachtoffer] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de overwegingen in rubriek 4.4 bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair
op 23 maart 2016 te Amsterdam, met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd en voornoemde [slachtoffer] door middel van betaling van een geldbedrag, tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen met een derden heeft verleid, bestaande in het ontuchtig
  • in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
  • zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren;
ten aanzien van feit 2, artikel 248a Sr
op 23 maart 2016 te Amsterdam, door giften of beloften van geld, te weten het betalen of het in het vooruitzicht stellen met/van geld, een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , van wie verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen en/of dulden van ontuchtige handelingen van verdachte, bestaande in het
  • in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
  • zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen geachte feiten (verleiding en jeugdprostitutie) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie is er hierbij van uitgegaan dat 5-7 afspraken tussen verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden, waarbij seksuele handelingen zijn verricht. In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld en dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Een deels voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur voor verdachte om te voorkomen dat meer slachtoffers vallen, maar heeft in dat kader ook een afschrikkende werking voor anderen die zich op hetzelfde hellende vlak begeven als verdachte. Wat betreft de onder 2 bewezen verklaarde feiten is sprake van eendaadse samenloop.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank wel tot een veroordeling komt, bij de strafmaat rekening te houden met de volgende omstandigheden. De redelijke termijn is overschreden. Verdachte was niet bewust op zoek naar seksueel contact met een minderjarige. De gevolgen van een gevangenisstraf voor verdachte zijn catastrofaal omdat hij eigenaar is van een horecagelegenheid en niemand hem in de dagelijkse uitvoering daarvan kan vervangen. De raadsman heeft, onder verwijzing naar ECLI:NL:GHARL:2019:1540, verzocht aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, die langer is dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met de minderjarige [slachtoffer] (15 jaar). Die seksuele handelingen bestonden uit het pijpen van [slachtoffer] en het zich anaal laten penetreren door [slachtoffer] . Ook heeft tussen verdachte en [slachtoffer] onbeschermde seks plaatsgevonden, waarbij verdachte [slachtoffer] heeft blootgesteld aan de gevaren die het hebben van onbeschermde seks met zich meebrengt, zoals het overbrengen van SOA’s.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en [slachtoffer] . [slachtoffer] bevond zich als puber in een zeer kwetsbare fase van zijn leven, waarbij hij zijn seksualiteit nog volop aan het ontdekken was. Niet voor niets is door de wetgever de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook juist op seksueel gebied. Deze ontwikkeling is door het handelen van verdachte, waarbij het bevredigen van de seksuele behoeftes van verdachte op de voorgrond stond, verstoord. Verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde 53 jaar oud en had beter moeten weten.
Handelingen zoals verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd en dat [slachtoffer] , ondanks reeds ondergane behandeling, nog altijd last heeft van sombere stemmingen, nachtmerries en hij sterke gevoelens van schaamte en schuld ervaart. Regelmatig haat hij zichzelf. Hieruit wordt dus onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hem is overkomen.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Hij heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen belang en de bevrediging van zijn eigen behoeften. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn seksuele ontwikkeling verstoord.
De bewezen verklaarde feiten worden bedreigd met maximale gevangenisstraffen van 4 jaar (voor de artikelen 248a en 248b Sr) en 6 jaar (voor artikel 247 Sr). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft de wetgever daarbij het zogenoemde taakstrafverbod van artikel 22b Sr in het leven geroepen voor feiten als de onderhavige. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling voor voornoemde feiten in ieder geval niet enkel een “kale” taakstraf worden opgelegd (ECLI:NL:HR:2018:202).
De rechtbank heeft voorts gekeken naar uitspraken in soortgelijke zaken. Voor een aantal type delicten worden binnen de rechtspraak oriëntatiepunten gehanteerd, die een vertrekpunt van denken over de in een concreet geval op te leggen strafmodaliteit en hoogte van de straf bieden. Deze zogeheten LOVS Oriëntatiepunten voor de straftoemeting zijn met betrekking tot de onderhavige strafbare feiten nog niet voorhanden. Daarbij vertonen de uitgangspunten die in eerdere uitspraken worden geformuleerd onderling grote verschillen. Zo zijn voor een overtreding van het bepaalde in artikel 248b Sr uitgangspunten geformuleerd die variëren van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag, gecombineerd met een taakstraf tussen de 120 en 200 uur (ECLI:NL:GHSHE:2016:5683) tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden (ECLI:NL:GHDHA:2018:2605).
De rechtbank komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht doet aan het bewezen verklaarde. De ernst van de feiten, die met name is ingegeven door de jonge leeftijd van [slachtoffer] en de omstandigheid dat onbeschermde seks heeft plaatsgevonden, rechtvaardigen het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Bij de beslissing over de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 juni 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ten slotte zal de rechtbank rekening houden met de beperkte overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat met dat laatste oordeel kan worden volstaan.
Conclusie
De rechtbank vindt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen een gevangenisstraf van 3 weken, een passende sanctie.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
De vorderingen
De benadeelde partijen, te weten [slachtoffer] en zijn beide ouders, worden bijgestaan door hun raadsvrouw mr. B.G. Meijer (namens mr. L. Scheffer), die namens hen een aantal vorderingen heeft ingediend.
[slachtoffer] heeft in totaal € 17.380,- aan materiële schadevergoeding en € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De materiële schade bestaat voor € 17.000,- uit studievertraging en voor € 380,- uit schoolgeld.
De vader van [slachtoffer] heeft € 6.046,- aan materiële schadevergoeding, bestaande voor € 536,- uit de kosten voor een studieblok voor zijn eigen studie, voor € 5.000,- uit studievertraging, voor € 380,- aan schoolgeld voor [slachtoffer] en voor € 130,- aan benzinekosten gevorderd. Voorts heeft de vader van [slachtoffer]
€ 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De moeder van [slachtoffer] heeft € 2.157,23 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit de kosten voor de behandeling door een psycholoog, gevorderd. Voorts heeft de moeder van [slachtoffer] € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De benadeelde partijen hebben verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - samengevat - betoogd dat de vordering van [slachtoffer] , voor wat betreft de immateriële schade van € 15.000,- en de materiële schade voor de opgelopen studievertraging van
€ 17.000,- , voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft verzocht het totaal toegewezen bedrag te verdelen over de verdachten die in het onderzoek 13Oscoda zullen worden veroordeeld.
De door [slachtoffer] gevorderde post schoolgeld van € 380,- dient te worden afgewezen, omdat dit bedrag door de vader van [slachtoffer] is voldaan en daarom in de vordering van vader voor toewijzing vatbaar is.
Wat betreft de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de officier van justitie aangevoerd dat de post schoolgeld van € 380,- en de post benzinekosten van € 130,- voor toewijzing vatbaar zijn. De vorderingen van de vader en moeder van [slachtoffer] dienen voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen vanwege de verzochte vrijspraak. Daarnaast levert de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding op. Nader onderzoek is nodig naar het aandeel van iedere verdachte in de schade en of er causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de gestelde schade.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat als er al een bedrag kan worden vastgesteld voor schade die door verdachte zou zijn veroorzaakt, dat dit dan moet worden bepaald op een bedrag dat recht doet aan zijn aandeel in het totaal aan gedragingen van andere verdachten. Hoe dat bepaald moet worden is gezien het bovenstaande voor de verdediging op dit moment niet vast te stellen, maar kan in ieder geval niet meer zijn dan een zeer beperkt onderdeel van de gevorderde schadebedragen.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd, zodat de vorderingen op die grond moeten worden afgewezen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1
Inleiding
De rechtbank heeft er oog voor dat de situatie waarin [slachtoffer] zich bevond, niet alleen voor hem veel impact heeft gehad, maar ook voor zijn ouders zeer ingrijpend is geweest. De rechtbank ziet het verdriet en leed dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Hieronder zal worden beoordeeld of hun vorderingen in deze strafrechtelijke procedure kunnen worden toegewezen. De rechtbank zal allereerst het toepasselijke juridisch kader schetsen waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden besproken en beoordeeld.
9.4.2
De vorderingen tot vergoeding van materiële schade
9.4.2.1 Vermogensschade
Vermogensschade ziet op afname van het vermogen van de benadeelde. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfd inkomen. Dit volgt uit artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vermogensschade komt voor vergoeding in aanmerking als de schade is ontstaan door een onrechtmatige daad.
9.4.2.2 Verplaatste schade
Derden (waaronder naasten van het slachtoffer) hebben geen aanspraak op vergoeding van materiële schade, behalve wanneer het gaat om zogeheten verplaatste schade, zoals bedoeld in artikel 6:107 BW. Hiermee wordt bedoeld de schade die bestaat uit kosten die derden hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer en die het slachtoffer zelf had kunnen vorderen, indien hij deze kosten had gemaakt.
9.4.3
De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade
9.4.3.1 Ander nadeel, smartengeld
In artikel 6:106 BW is de vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade geregeld. Bij delicten zonder fysiek letsel, zoals in dit geval, dient te worden bezien of sprake is van aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Van aantasting in de persoon op andere wijze kan sprake zijn als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg. Het onderhavige strafbare feit vormt evenwel een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (lichamelijke integriteit) dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Daarmee kan ook zonder dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vergoeding van smartengeld aan de orde zijn.
9.4.3.2 Affectieschade
De wet geeft derden niet alleen beperkt recht op materiële schadevergoeding maar ook beperkt recht op immateriële schadevergoeding. Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. De Wet affectieschade is op 1 januari 2019 in werking getreden en is niet van toepassing op strafbare feiten gepleegd vóór die datum.
9.4.3.3 Shockschade
Affectieschade moet worden onderscheiden van shockschade. Bij shockschade gaat het om een normschending jegens degene die de vergoeding vordert zelf. Deze persoon heeft zelf geestelijk letsel opgelopen als direct gevolg van het waarnemen van een ernstig schokkende gebeurtenis of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. De Hoge Raad heeft strikte voorwaarden gesteld aan de toekenning van shockschade. Onder meer vereist is dat het geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg.
9.4.4
De vordering van [slachtoffer]
9.4.4.1 De vordering tot materiële schade
Studievertraging
De rechtbank vindt aannemelijk dat [slachtoffer] als gevolg van de bewezen verklaarde feiten studievertraging heeft opgelopen. Uit de vordering van [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] het schooljaar 2016/2017, het jaar waarin hij aangifte heeft gedaan, over heeft moeten doen. De ontucht beheerste zijn leven. [slachtoffer] heeft verklaard dat het hoogtepunt in het najaar van 2016 lag, met 2 tot 4 afspraken per week. Hij blowde ook steeds meer om de seks minder bewust mee te hoeven maken. Vanaf januari 2017 moest [slachtoffer] regelmatig op het politiebureau komen voor een verhoor en daarnaast heeft [slachtoffer] aan het eind van dat schooljaar 10 weken een interne behandeling ondergaan voor zijn psychische problemen.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat deze omstandigheden, waarin verdachte een aandeel heeft gehad, ertoe hebben geleid dat [slachtoffer] is blijven zitten. Deze post is voldoende onderbouwd en de hoogte ervan is niet voldoende betwist, zodat het gehele gevorderde schadebedrag van € 17.000,- voor vergoeding in aanmerking komt. Welk deel hiervan voor rekening van verdachte komt zal hierna in 9.4.4.3 worden beoordeeld.
Schoolgeld
Het door [slachtoffer] gevorderde schoolgeld ter hoogte van € 380,- wordt afgewezen, nu dit bedrag feitelijk door de vader van [slachtoffer] is betaald en deze post in diens vordering, op grond van artikel 6:107 BW, voor vergoeding in aanmerking komt.
9.4.4.2 De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Zoals hiervoor is overwogen mag als ervaringsregel worden aangenomen dat seksueel misbruik leidt tot ernstige lichamelijke en fysieke gevolgen, die zijn aan te merken als geestelijk letsel en als aantasting van de persoon in de zin van artikel 106 lid 1 onder b BW. Daar komt bij dat [slachtoffer] als gevolg van deze periode van ontucht een post traumatische stressstoornis (PTSS) heeft opgelopen. Ondanks reeds ondergane behandeling heeft [slachtoffer] nog altijd last van sombere stemmingen, heeft hij nachtmerries en ervaart hij sterke gevoelens van schaamte en schuld. Regelmatig haat hij zichzelf. Hieruit wordt dus onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hem is overkomen. De vordering van [slachtoffer] is voldoende onderbouwd, de hoogte ervan is niet gemotiveerd betwist. Om die reden komt de vordering van [slachtoffer] tot vergoeding van immateriële schade (onder verwijzing naar rubriek 9.4.3.1) van € 15.000,- in beginsel geheel voor toewijzing in aanmerking. Voor welk deel verdachte aansprakelijk is komt hierna aan de orde.
9.4.4.3 Conclusie en verdeling van aansprakelijkheid
In totaal is de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 32.000,- toewijsbaar. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld voor welk aandeel van die schade verdachte aansprakelijk is. In deze zaak 13Oscoda zijn, zoals gezegd, in totaal 11 personen als verdachte aangemerkt. Indien zij worden veroordeeld voor de hen ten laste gelegde feiten, mag worden aangenomen dat die feiten weliswaar alle hebben bijgedragen aan het ontstaan van de materiële en de immateriële schade, maar niet dat tussen (het geheel van) de strafbare gedraging(en) van ieder van die personen afzonderlijk en de schade een voldoende causaal (conditio sine qua non) verband bestaat. De feiten hebben alle additioneel tot de schade bijgedragen, zodat niet kan worden gezegd dat de feiten los van elkaar tot dezelfde schade hebben geleid. Dit brengt mee dat er aanleiding bestaat om iedere veroordeelde aansprakelijk te achten voor het deel van de schade dat hem aangaat. Het aandeel van verdachte is beperkt, gelet op de totale hoeveelheid seksuele contacten met [slachtoffer] die als strafbare gedragingen zijn aangemerkt. De rechtbank stelt het bedrag waarvoor verdachte aansprakelijk is in goede justitie vast op € 300,- en wijst de vordering tot dat bedrag toe. [slachtoffer] wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
9.4.4.4 Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 300,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2016.
9.4.5
De vordering van de vader van [slachtoffer]
9.4.5.1 De vordering tot vergoeding van materiële schade
Benzinekosten en schoolgeld [slachtoffer]
De gevorderde benzinekosten en schoolgeld voor [slachtoffer] zijn aan te merken als verplaatste schade, zoals genoemd in rubriek 9.4.2.2. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor. De schade is toewijsbaar tot een bedrag van € 510,-.
Overige materiële schade
De gevorderde kosten voor studievertraging en kosten voor een studieblok van de vader zelf komen (onder verwijzing naar rubriek 9.4.2.2) niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering van de benadeelde partij wordt op dit punt afgewezen.
9.4.5.2 De vordering tot vergoeding van immateriële schade
De gevorderde immateriële schade, de shockschade, is in de vordering niet onderbouwd. Tegen de achtergrond van het in rubriek 9.4.3.3 geschetste juridisch kader overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van psychisch letsel dat is veroorzaakt als gevolg van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot immateriële schadevergoeding, zodat hij de vordering desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
9.4.5.3 Conclusie en verdeling van aansprakelijkheid
In totaal is de vordering van de vader van [slachtoffer] tot een bedrag van € 510,- toewijsbaar. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld voor welk aandeel van die schade verdachte aansprakelijk kan worden gesteld. Onder verwijzing naar hetgeen daarover in rubriek 9.4.4.3 is overwogen bepaalt de rechtbank het aandeel van verdachte in deze schadepost op € 10,-.
9.4.5.4 Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
In het belang van de vader van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag € 10,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 september 2019.
9.4.6
De vordering van de moeder van [slachtoffer]
9.4.6.1 De vordering tot materiële schade, behandeling door psycholoog
De gevorderde kosten voor de ondergane behandeling door een psycholoog komen (onder verwijzing naar rubriek 9.4.2.2) niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering van de benadeelde partij wordt op dit punt afgewezen.
9.4.6.2 De vordering tot immateriële schade
De gevorderde immateriële schade, de shockschade, is in de vordering niet onderbouwd. Tegen de achtergrond van het in rubriek 9.4.3.3 geschetste juridisch kader overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van psychisch letsel dat is veroorzaakt als gevolg van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot immateriële schadevergoeding, zodat zij de vordering desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.

10.Beslag

10.1
Inleiding
Op 19 juni 2017 zijn verschillende gegevensdragers (telefoons en computers) onder verdachte in beslag genomen, welke staan opgenomen in de in
bijlage IIIopgenomen beslaglijst, genoemd onder de nummers 1 tot en met 9.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verschillende gegevensdragers reeds zijn geretourneerd aan verdachte. Voor wat betreft de gegevensdragers die nog niet aan verdachte zijn teruggegeven heeft de officier van justitie gesteld dat daarop informatie van [slachtoffer] is aangetroffen dan wel dat deze gegevensdragers niet konden worden onderzocht en het vermoeden bestaat dat hierop kinderpornografisch materiaal staat opgeslagen. De officier van justitie heeft om die reden gevorderd de in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
10.3
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht de inbeslaggenomen goederen aan verdachte te retourneren.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 247 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair en onder 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen;
ten aanzien van feit 2 eerste cumulatief/alternatief
door giften of beloften van geld of goed een persoon, waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen/van hem te dulden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: de voorwerpen 1 tot en met 9 genoemd in de in bijlage III opgenomen beslaglijst.
De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van schoolgeld (materiële schade)
Wijst de vordering van
[slachtoffer]tot vergoeding van schoolgeld af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade en studievertraging
Wijst de vordering van
[slachtoffer]tot vergoeding van immateriële schade en studievertraging toe tot
€ 300,- (zegge driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 23 maart 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 300,- (zegge driehonderd euro) aan de Staat te betalen. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 23 maart 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 6 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij, de vader van [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van studievertraging en studieblok (materiële schade)
Wijst de vordering van de
vader van [slachtoffer]tot vergoeding van de posten studievertraging en studieblok af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Verklaart de
vader van [slachtoffer]niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
De vordering tot vergoeding van benzinekosten en schoolgeld (materiële schade)
Wijst de vordering van de
vader van [slachtoffer], toe tot € 10,- (zegge tien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de vader van [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de vader van [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vader van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de vader van [slachtoffer] , € 10,- (zegge tien euro) aan de Staat te betalen. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 1 dag vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij, de moeder van [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van materiële schade
Wijst de vordering, van de
moeder van [slachtoffer], tot vergoeding van materiële schade af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Verklaart de
moeder van [slachtoffer]niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2019.

Voetnoten

1.Ingevolgde de zogenoemde Leeftijdsarresten (NJ 1959/102 en 103 nt. Pompe) en NJ 1998/772 (nt. ’t Hart), conclusie AG ECLI:NL:PHR:2019:275 bij HR ECLI:NL:HR:2019:763 (81 RO) – (het slachtoffer bleek 17 ½ jaar oud (Rb). In dit kader ook de 248b Sr uitspraak van de rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2019 (slachtoffer presenteerde zich als studente geneeskunde en bleek 15 jaar te zijn).
2.Kamerstukken II 1988/89 20930, p. 2, zie in dit verband ook het WODC onderzoek uit 2015 (Herziening van de zedendelicten? Een analyse van Titel XIV, Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht met het oog op samenhang, complexiteit en normstelling; Lindenberg, K., Dijk, A.A. van