ECLI:NL:GHARL:2019:1540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
21-000223-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en strafoplegging voor ontucht met minderjarige prostituee

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van ontucht met een 17-jarige prostituee. Het hof oordeelt dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat het slachtoffer minderjarig was, waardoor het verwijt dat aan hem kan worden gemaakt minder groot is. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruik maken van de diensten van de prostituee, maar het hof houdt rekening met de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en legt een lichtere straf op dan geëist door de advocaat-generaal, omdat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld en er geen aanwijzingen zijn dat hij een gevaar voor de samenleving vormt. Het hof benadrukt de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksuele exploitatie en de gevolgen van dergelijke delicten voor de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000223-17
Uitspraak d.d.: 20 februari 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2017 met parketnummer 16-659380-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

In eerste aanleg is verdachte – kort gezegd en zakelijk weergegeven – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, wegens het gebruik maken van de diensten van een minderjarige prostituee.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 januari 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1997 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, door
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of te houden en/of die [slachtoffer] zijn penis in haar mond te laten nemen en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te duwen en/of te brengen en/of te houden en/of
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer] te duwen en/of te houden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 januari 2015 te [plaats] ,
althans in het arrondissement Midden-Nederlandontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1997 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, door
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en
/ofte houden en
/ofdie [slachtoffer] zijn penis in haar mond te laten nemen en
/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] te duwen en
/ofte brengen en
/ofte houden en
/of
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer] te duwen en
/ofte houden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft geëist om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
Algemene opmerkingen over artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht in verband met de straftoemeting
Het hebben van seks met een minderjarige prostituee is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De ratio van voornoemde strafbaarstelling is een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming van 16- en 17-jarigen kinderen tegen het zelf verrichten van prostitutiewerkzaamheden en voorts de bestrijding van seksuele exploitatie van kinderen. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Het zich prostitueren op deze leeftijd kan grote (psychische) gevolgen hebben voor de minderjarige op de langere termijn en, gezien de jeugdige leeftijd, kan niet worden verwacht dat de minderjarige de gevolgen ervan altijd tijdig kan overzien. De wetgever achtte de bescherming van de minderjarige (kennelijk) zo zwaarwegend dat ook tot een bewezenverklaring kan worden gekomen in geval niet is gebleken dat de klant wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat het ging om een minderjarige prostituee.
Overtreding van artikel 248b Sr. wordt bedreigd met een maximale gevangenisstraf van vier jaar en een geldboete van de vierde categorie. Op grond van artikel 22b Sr. kan alleen in combinatie met oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf worden opgelegd. De wettelijke regeling bevat verder geen gevallen waarin een bepaalde strafsoort dient te worden opgelegd of een speciale minimumstraf is voorgeschreven.
De Hoge Raad heeft inmiddels geoordeeld dat de opvatting dat artikel 22b, derde lid, Sr, de oplegging van een taakstraf uitsluitend toelaat indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van “substantiële” duur wordt opgelegd, onjuist is (ECLI:NL:HR:2018:202). Ook een taakstraf met een (zeer) korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf behoort derhalve tot de wettelijke mogelijkheden die de rechter ter beschikking staan bij de bepaling van de op te leggen straf.
Voor een aantal type delicten worden binnen de rechtspraak oriëntatiepunten gehanteerd, die een vertrekpunt van denken over de in een concreet geval op te leggen strafmodaliteit en hoogte van de straf bieden. Deze zogeheten LOVS Oriëntatiepunten voor de straftoemeting zijn met betrekking tot artikel 248b Sr nog niet voorhanden. Het Openbaar Ministerie heeft wel Richtlijnen voor strafvordering inzake artikel 248b Sr.
In verschillende uitspraken van gerechten zijn wel uitgangspunten geformuleerd, echter die uitgangspunten variëren van (bijvoorbeeld) een werkstraf tussen de 120 en 200 uur (Hof Den Bosch 28 december 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5683) en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden (Hof Den Haag 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2605).
De straftoemeting in deze zaak
Bij het bepalen van de straf in deze zaak neemt het hof de strafdoeleinden als uitgangspunt, te weten de vergelding, generale en speciale preventie.
Bij de vergelding gaat het om de ernst van het feit, het verwijt dat de verdachte kan worden gemaakt en de gevolgen voor het slachtoffer.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruik maken van de diensten van een 17-jarige prostituee. Verdachte is met het minderjarige slachtoffer in contact gekomen via een advertentie op de website [naam website] . In de advertentie werd onder meer vermeld dat het meisje [werknaam] heette en dat zij 18 jaar was. Verdachte heeft via een tussenpersoon – mogelijk haar vriendje – een afspraak gemaakt. Op het afgesproken tijdstip is verdachte naar een hotel gegaan. Via de achterkant van het hotel is hij de hotelkamer binnengegaan. In de hotelkamer waren geen andere personen aanwezig. Verdachte en ‘ [werknaam] ’ hebben seksueel contact gehad. Daarbij is onder meer sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van ‘ [werknaam] ’. Verdachte heeft niet naar de leeftijd van ‘ [werknaam] ’ gevraagd en dit ook niet anderszins gecontroleerd. Verdachte heeft aldus nagelaten zich ervan te vergewissen dat het meisje meerderjarig was. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer. Voorts heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie. Het 17-jarige meisje bleek slachtoffer te zijn van mensenhandel. De dader is inmiddels onherroepelijk veroordeeld.
Als het gaat om de ernst van het verwijt dat verdachte gemaakt kan worden, geldt dat als ‘ [werknaam] ’ (zoals verdachte dacht) 18 jaar (of ouder) was geweest, verdachte geen strafbaar feit zou hebben gepleegd. Verdachte is er pas achteraf achter gekomen dat ‘ [werknaam] ’ 17 jaar en negen maanden oud was en hij dus een strafbaar feit had gepleegd. Op het moment dat verdachte bij ‘ [werknaam] ’ in de hotelkamer was, wist hij niet dat ze minderjarig was, terwijl er verder geen aanwijzingen waren voor die minderjarigheid, dan wel voor het werken onder dwang.
Verdachte heeft er naar eigen zeggen niet bij stil gestaan dat ‘ [werknaam] ’ minderjarig kon zijn. Dit had hij wel moeten doen. Het hof merkt daarbij op dat het contact met ‘ [werknaam] ’ aan de orde was nog voordat de Valkenburgse zedenzaak uitgebreid in het nieuws kwam en het dus duidelijk werd dat klanten van de minderjarige prostituees konden rekenen op een strafrechtelijke vervolging.
Nu verdachte niet wist of redelijkerwijs kon of moest vermoeden dat ‘ [werknaam] ’ minderjarig was of werd uitgebuit, is het verwijt dat aan verdachte kan worden gemaakt minder groot. Vanwege dit geringere verwijt acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langer dan één dag niet aan de orde.
Uit oogpunt van speciale preventie is het niet nodig verdachte zwaar te bestraffen. Het hof gelooft verdachte als hij zegt dat hij nooit met ‘ [werknaam] ’ had afgesproken als hij had geweten dat ze minderjarig was. Het hof gaat er verder van uit dat verdachte reeds door deze vervolging voldoende maatregelen in acht zal nemen om herhaling te voorkomen.
Het hof houdt bij de strafoplegging voorts rekening met het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 januari 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Het hof heeft eveneens gelet op het reclasseringsrapport van 1 augustus 2016 waaruit volgt dat door de reclassering geen problemen zijn geconstateerd ten aanzien van verdachtes denkpatronen, gedrag en vaardigheden.
Ten aanzien van de generale preventie is het hof eveneens van oordeel dat een zware straf, zoals een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, niet nodig is, nu reeds de wetenschap van strafrechtelijke vervolging voor een dergelijk feit het nodige effect zal hebben gesorteerd.
Gelet op het voorgaande acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden.
Het hof is van oordeel – gelet op het procesverloop – dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit tot matiging van de op te leggen straf moet leiden.
Alles overwegende komt het hof tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.

Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. H.L. Stuiver, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Vugs, griffier,
en op 20 februari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Stuiver is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 20 februari 2019.
Tegenwoordig:
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. W.B. Kok, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.