ECLI:NL:HR:2018:301

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
16/05622
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over pensioenrecht en redelijkheid van bestuursbeslissingen van pensioenfonds

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een geschil over de pensioenregeling van eiser, die woonachtig is in [woonplaats]. Eiser had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 9 augustus 2016 was gewezen. De zaak betreft de uitleg van het pensioenreglement en de toepassing van de bevoegdheid van het bestuur van het pensioenfonds, in het bijzonder met betrekking tot de uitstel van de pensioendatum en de verhoging van de geldende omrekenfactoren. Eiser stelde dat het bestuur van het pensioenfonds onredelijk had gehandeld, wat zou leiden tot nadeel voor hem. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Timmerman, strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris werden begroot, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig voldaan werden.

Uitspraak

2 maart 2018
Eerste Kamer
16/05622
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier,
t e g e n
STICHTING ALCATEL-LUCENT PENSIOENFONDS,
gevestigd te Amstelveen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en het Pensioenfonds.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 3067345\CV EXPL 14-13782 van de kantonrechter te Amsterdam van 12 februari 2015;
b. het arrest in de zaak 200.170.140/01 van het gerechtshof Amsterdam van 9 augustus 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Pensioenfonds heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 12 januari 2018 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Pensioenfonds begroot op € 856,34 aan verschotten en€ 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsherenA.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
2 maart 2018.