Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amstelveen,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
2 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een geschil over de pensioenregeling van eiser, die woonachtig is in [woonplaats]. Eiser had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 9 augustus 2016 was gewezen. De zaak betreft de uitleg van het pensioenreglement en de toepassing van de bevoegdheid van het bestuur van het pensioenfonds, in het bijzonder met betrekking tot de uitstel van de pensioendatum en de verhoging van de geldende omrekenfactoren. Eiser stelde dat het bestuur van het pensioenfonds onredelijk had gehandeld, wat zou leiden tot nadeel voor hem. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Timmerman, strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris werden begroot, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig voldaan werden.