ECLI:NL:RBAMS:2019:7226

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
13/665050-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en verleiding tot ontucht

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 september 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die gedurende een periode van meer dan 2,5 jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige, genaamd [slachtoffer]. De verdachte, geboren in 1965, heeft in totaal 40 afspraken gemaakt met het slachtoffer, die zich voordeed als 18-jarige, maar in werkelijkheid 14 jaar oud was bij de eerste ontmoeting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer, die toen de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, en aan verleiding tot ontucht met een persoon waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en zijn ouders, beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting van groot belang is en dat de verdachte onvoldoende rekening heeft gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/665050-17 ( 13Oscoda )
Datum uitspraak: 27 september 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
5 juli en 13 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.C. Jonge Vos naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte wordt – na wijziging op de zitting van 5 juli 2019 – samengevat het volgende verweten.
Feit 1
Het plegen van ontuchtige handelingen met een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), die toen de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 1 maart 2014 tot 25 maart 2016. Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr).
Subsidiair wordt verdachte in die periode verweten ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met de minderjarige [slachtoffer] Artikel 247 Sr.
Feit 2
Het door giften of beloften van geld of goed een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen tot het plegen van ontuchtige handelingen in de periode van 1 maart 2014 tot en met 24 december 2016. Artikel 248a Sr (verleiding).
en/of
Het plegen van ontucht met een persoon, genaamd [slachtoffer] , die zichzelf beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, die de leeftijd van 16 jaar maar nog niet die van 18 jaar heeft bereikt, in de periode van 25 maart 2016 tot en met 24 december 2016. Artikel 248b Sr (jeugdprostitutie).
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Aanvang onderzoek 13Oscoda
Op 16 januari 2017 rond 07:00 uur in de ochtend kwam de vader van het vermeende slachtoffer (hierna: [slachtoffer] ) op het politiebureau aan de Van Leijenberglaan in Amsterdam, waar hij melding maakte van zijn vermoedens dat zijn minderjarige zoon [slachtoffer] (blijkens zijn mededeling geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) seksueel contact had met meerderjarige mannen.
De vader van [slachtoffer] vertelde dat hij en zijn vrouw zich al geruime tijd zorgen maakten om [slachtoffer] . Zij wisten dat hij blowde, maar ongeveer anderhalf jaar terug kwamen er grotere schommelingen in de schoolprestaties van [slachtoffer] , hield hij zich niet meer aan afspraken, begon hij leugens te vertellen en kwam hij laat thuis. De ouders van [slachtoffer] dachten dat hij een drugsverslaving had, tot de vader van [slachtoffer] op 15 januari 2017 de berichten in de telefoon van zijn zoon had gecontroleerd en tot de ontdekking was gekomen dat [slachtoffer] seksueel getinte berichten ontving van mannen en dat er kennelijk seksuele ontmoetingen met deze mannen hadden plaatsgevonden. In dat verband werden de namen [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] genoemd.
Kort na de melding door de vader van [slachtoffer] werd door politiemedewerkers een huisbezoek gebracht aan het woonadres van [slachtoffer] en zijn ouders. [slachtoffer] werd geconfronteerd met de vermoedens van zijn vader en moeder en ging vervolgens in afwezigheid van zijn ouders met de politiemedewerkers in gesprek. De blijkens het proces-verbaal van bevindingen hevig geëmotioneerde [slachtoffer] verklaarde bij die gelegenheid en bij het later die dag gehouden informatieve gesprek dat hij een aantal jaar geleden via een chatsite, genaamd [naam chatsite] , was begonnen te chatten met mannen en dat hij ook contact was gaan zoeken met mannen om afspraken te maken voor het verrichten van seksuele handelingen. Hierbij deed hij zich voor als 19 jarige jongen. Hij was erachter gekomen dat hij met die afspraakjes geld kon verdienen. Meestal verdiende hij € 40,- of soms € 50,- per afspraak. Hij had zowel orale als anale seks gehad en dit was zowel met als zonder condoom. Nadat eerst via [naam chatsite] contact werd gelegd met de betreffende man, gaf hij zijn telefoonnummer en vervolgens werd, nadat er een ‘klik’ was, via WhatsApp verder gecommuniceerd.
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen is op 17 januari 2017 het onderzoek onder de naam 13Oscoda gestart. [slachtoffer] heeft in het eerste verhoor verklaard met in totaal 15 mannen seksueel contact te hebben gehad, waaronder een aantal vaste klanten. In het onderzoek 13Oscoda zijn in totaal 11 mannen als verdachte aangemerkt, waarvan 10 verdachten terechtstaan in Amsterdam. Door de vader van [slachtoffer] is namens [slachtoffer] aangifte gedaan op 19 januari 2017.
[naam chatsite]
Uit het onderzoek van de politie naar en op de internetsite [naam chatsite] is gebleken dat [naam chatsite] een gratis
gay chatbetreft, waar mannen in contact kunnen komen met andere mannen. De chat is locatieafhankelijk. Op deze manier kunnen leden gratis in contact komen met andere mannen uit de buurt. Op je profiel kun je onder meer informatie invullen over je seksuele voorkeuren. Op [naam chatsite] kunnen leden naast chatten elkaar ook foto’s sturen of contact hebben via de webcam. Om in te loggen op de site hoeft men slechts summiere informatie in te vullen. Door te klikken op ‘chat’ en het invullen van een profielnaam kun je direct een chat beginnen. Als je gebruik maakt van [naam chatsite] verklaar je automatisch dat je 18 jaar of ouder bent.
Het algemene beeld dat tijdens de behandeling van de zaak ten aanzien van [naam chatsite] is ontstaan, is dat de site vooral ook gebruikt wordt door mannen die op zoek zijn naar een snelle seksdate diezelfde dag met een man uit de buurt, wanneer de locatieoptie wordt ingesteld. De insteek van [naam chatsite] is dat als je inlogt en één of meerdere chats start dit veelal leidt tot een fysieke afspraak op dezelfde dag waarbij seksuele handelingen worden verricht, al dan niet tegen betaling.
Hoe verdachte in beeld is gekomen
Al in het informatieve gesprek heeft [slachtoffer] verklaard dat hij een aantal vaste klanten had, waaronder een man genaamd [persoon 2] .
Verbalisanten hebben vervolgens op 17 januari 2017 met [slachtoffer] in een auto rondgereden om hem adressen aan te laten wijzen van mannen waar hij vaak kwam om seksuele handelingen te verrichten voor geld. [slachtoffer] heeft daarbij onder meer het adres gelegen aan het perceel [adres 1] aangewezen en heeft daarbij verklaard dat [persoon 2] woonachtig is op dit adres. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte op dit adres staat ingeschreven. In de contactenlijst van de telefoon van [slachtoffer] stond het telefoonnummer eindigend op * [nummer] opgeslagen onder de naam [persoon 2] . Dit telefoonnummer bleek op naam van verdachte te staan. Ook heeft [slachtoffer] verdachte op de aan hem getoonde pasfoto herkend als zijnde [persoon 2] .
Op 13 maart 2017 werd verdachte aangehouden, verhoord en heeft een doorzoeking in zijn woning plaatsgevonden. Tijdens de doorzoeking werden verschillende gegevensdragers in beslaggenomen die zijn onderzocht.
Verklaringen [slachtoffer]
is door de politie verschillende malen gehoord. Hij heeft verklaard dat hij in eerste instantie contact zocht met mannen op [naam chatsite] uit nieuwsgierigheid en dat hij het spannend vond. Toen kwam hij erachter dat je er geld mee kon verdienen. Het aantal afspraken met mannen nam met de jaren steeds meer toe. [slachtoffer] heeft verklaard dat het hoogtepunt in het najaar van 2016 lag, met 2 tot 4 afspraken per week. [slachtoffer] had een vaste klantenkring opgebouwd. Op [naam chatsite] kan je in je profielnaam een euro- of dollarteken zetten, zodat het voor de ander duidelijk is dat er betaald moest worden voor de seksuele handelingen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij erachter was gekomen dat dit toch een minder soort van mensen aantrekt en er minder mensen op je afkomen, maar dat hij er altijd wel bij zei dat hij een kleine vergoeding vroeg.
Van het geld kocht [slachtoffer] drank en wiet. Met het toenemende aantal afspraken is [slachtoffer] ook steeds meer gaan blowen, omdat hij dan meer afwezig was en de seks hem dan makkelijker afging. Naar eigen zeggen maakte hij de seks met de mannen dan minder bewust mee. Uit het eerste verhoor van [slachtoffer] is gebleken dat hij opgelucht is nu de zaak aan het licht is gekomen. De vicieuze cirkel waarin hij zat is doorbroken.
Over verdachte heeft [slachtoffer] verklaard dat dit een van zijn eerste (vaste) klanten was. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij de eerste fysieke afspraak met verdachte had toen hij in de 2e klas zat en hij 14 jaar oud was. [slachtoffer] en verdachte zijn met elkaar in contact gekomen via [naam chatsite] . Verdachte was zijn eerste klant. [slachtoffer] heeft zich voorgedaan als 18-jarige jongen. Bij de eerste ontmoeting hebben verdachte en [slachtoffer] elkaar over en weer gepijpt. Het was voor [slachtoffer] de eerste keer dat hij een man pijpte. Het seksueel contact tussen verdachte en [slachtoffer] bestond eruit dat verdachte [slachtoffer] pijpte en dat zij zich beiden masturbeerde. Soms pijpte [slachtoffer] verdachte ook en werd er getongzoend. Dat deed [slachtoffer] omdat hij daar extra geld voor kreeg. Dit gebeurde niet vaak, dat deed [slachtoffer] eigenlijk alleen als hij extra geld nodig had. Ook als [slachtoffer] extra lief was, dan werd hij daar extra voor betaald. Voor het verrichten van de seksuele handelingen ontving [slachtoffer] contante geldbedragen van € 40,- of € 50,- en soms ook sigaretten. Verdachte heeft [slachtoffer] eenmalig een koptelefoon ter waarde van € 200,- gegeven. Hier stonden meer (vervolg) afspraken tegenover. [slachtoffer] sprak ongeveer vier keer per maand met verdachte af. In de tijd dat [slachtoffer] niet over een telefoon beschikte ging hij ook geregeld zonder afspraak bij verdachte langs. ’s Middags was verdachte altijd thuis en kwam het hem goed uit dat [slachtoffer] langs kwam. Er was dan altijd seks. Als [slachtoffer] een foto van zichzelf, van zijn gezicht of geslachtsdeel, naar verdachte stuurde kreeg [slachtoffer] daar een geldbedrag voor. Verdachte zeurde vaak om een foto, aldus [slachtoffer] . Het laatste contact was rond de kerst in 2016. In totaal heeft tientallen keren seksueel contact plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] .
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft de verklaringen van [slachtoffer] voor een deel bevestigd. Verdachte verklaart eveneens dat hij via [naam chatsite] met [slachtoffer] in contact is gekomen. Het eerste contact met [slachtoffer] was in 2014. Dit heeft diezelfde dag geleid tot een fysieke afspraak. [slachtoffer] deed zich voor als 18 jarige jongen. Verdachte heeft de leeftijd van [slachtoffer] niet gecontroleerd. Het was hem gelijk duidelijk dat er betaald moest worden voor de seksuele handelingen. Voor het verrichten van seksuele handelingen betaalde verdachte [slachtoffer] met contant geld, rond de € 30,- of € 40,-, of met drank. Eenmalig heeft verdachte [slachtoffer] een koptelefoon gegeven ter waarde van € 200,-, waar meerdere seksuele contacten tegenover werden gesteld. Verdachte heeft [slachtoffer] op de eerste afspraak gepijpt. Ook tijdens de afspraken erna heeft verdachte [slachtoffer] steeds gepijpt en werd er wel eens getongzoend. Verdachte kan zich niet herinneren of hij ook door [slachtoffer] is gepijpt. Er heeft tussen verdachte en [slachtoffer] geen anale seks plaatsgevonden. In totaal hebben verdachte en [slachtoffer] 40 tot 50 keer een fysieke afspraak gemaakt waarbij seksueel contact heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij verliefd was op [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, op basis van de verklaring van [slachtoffer] , de verklaring van verdachte, de processen-verbaal van bevindingen en de chatgesprekken, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, te weten ontucht, met iemand tussen de 12 en 16 jaar oud.
Van het onder 1 primair ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken, omdat het onderdeel ‘seksueel binnendringen’ niet bewezen kan worden, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat de onder 2 ten laste gelegde feiten, verleiding en jeugdprostitutie, bewezen kunnen worden. Voor het onder 1 en onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde geldt volgens de officier van justitie dat de leeftijd van de minderjarige geobjectiveerd is, dat wil zeggen dat ten aanzien van de minderjarigheid geen opzet is vereist. Wel moet voor feit 1 bewezen worden dat het slachtoffer nog geen 16 jaar oud was en dat er seksuele handelingen zijn verricht en voor feit 2 dat het slachtoffer tussen de 16 en 18 jaar oud was en dat er tegen betaling seksuele handelingen zijn verricht. Dat hiervan sprake is volgt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verleiding door [slachtoffer] te betalen voor het verrichten van seksuele handelingen. Ook al was [slachtoffer] zelf op zoek, de gift moet een rol hebben gespeeld bij het uiteindelijk plegen of dulden van de ontuchtige handelingen. Daarvan is in deze zaak sprake.
Voor een bewezenverklaring van verleiding is verder (voorwaardelijk) opzet of schuld vereist. De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet) dat [slachtoffer] minderjarig was en heeft zich daarbij op de volgende omstandigheden gebaseerd. [slachtoffer] was bij aanvang van het feit pas 14 jaar oud. Uit chatgesprekken blijkt dat [slachtoffer] veel huiswerk heeft en zijn ouders weer raar doen. Verdachte had, gezien de kenmerken van [slachtoffer] , moeten begrijpen dat hij met een minderjarige jongen te maken had. Verdachte heeft niet de juiste zorgvuldigheid betracht door niet door te vragen over de leeftijd en geen identiteitsbewijs te checken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken nu het onderdeel ‘seksueel binnendringen’ niet bewezen kan worden.
Wat betreft het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde jeugdprostitutie heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat de periode aanvangt in de zomer van 2014.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde verleiding heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] heeft bewogen tot het verrichten van seksuele handelingen. Het enkele feit dat sprake is van een geldelijke vergoeding betekent nog niet dat [slachtoffer] ook bewogen is. Van belang is dat de psychische weerstand daardoor moet zijn doorbroken. Daarvan is in deze zaak geen sprake. [slachtoffer] bood zichzelf aan op [naam chatsite] , deed zich voor als 18-plusser en vroeg op eigen initiatief een vergoeding voor de seksuele handelingen. Er is geen sprake van verleiden in de zin van het breken van psychische weerstand. Daarnaast blijkt niet dat verdachte wist dat [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. Voor wat betreft het onderdeel van de tenlastelegging ‘redelijkerwijs had kunnen vermoeden’, heeft de raadsman bepleit zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Juridisch kader, met betrekking tot het onderzoek 13Oscoda
De rechtbank acht het van belang alvorens te komen tot de beoordeling van de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging in het licht van het dossier en het verhandelde ter zitting een aantal meer algemene overwegingen te wijden aan het aan de orde zijnde wettelijk kader en haar beoordeling van de feiten in het licht van dat kader en haar visie op onderdelen daarvan.
De artikelen 245, 247, 248a en b Sr, zoals deze in het onderzoek 13Oscoda aan de orde zijn, zien op de bescherming van de minderjarige. Alle bepalingen kenmerken zich ook door een expliciet genoemde leeftijd van die minderjarige en zijn verdeeld in verschillende categorieën: van 12 tot 16 jaar (art. 245 Sr), beneden 16 jaar (art. 247 Sr) en beneden de 18 jaar (de art. 248a en 248b Sr).
Ten aanzien van de leeftijd van het slachtoffer als het bestanddeel in de artikelen 245, 247, 248a en 248b Sr kan worden vastgesteld dat deze is geobjectiveerd; opzet of schuld op dit punt is niet vereist. [1] Sinds 1959 is vaste rechtspraak ten aanzien van dit bestanddeel, in de woorden van de Hoge Raad:
  • dat de bewezenverklaarde misdrijven, strafbaar gesteld bij de artt. 245 en 247 Sr., blijkens de wettelijke omschrijving niet tot element hebben opzet of schuld met betrekking tot den leeftijd van de(n)gene, met wie(n) de dader vleselijke gemeenschap heeft dan wel ontuchtige handelingen pleegt, doch uit deze omschrijving niet kan worden afgeleid, dat ten aanzien van deze strafbare feiten de toepasselijkheid van het in ons strafrecht gehuldigde beginsel 'geen straf zonder schuld' zou zijn uitgesloten;
  • dat dan ook den verdachte, die aanvoert in dwaling te hebben verkeerd ten aanzien van den leeftijd, vermeld in de even genoemde artikelen, het beroep op afwezigheid van alle schuld met betrekking tot die dwaling niet kan worden ontzegd;
dat evenwel de vraag, of bij den dader van een strafbaar feit alle schuld in strafrechtelijken zin afwezig is, beantwoord moet worden in verband met den aard en de strekking van de strafbepaling, welker overtreding den verdachte verweten wordt;
dat voor wat de artt. 245 en 247 Sr. betreft uit de wettelijke omschrijving van die bepalingen blijkt, dat daarmede is beoogd personen beneden den leeftijd van zestien jaren ten aanzien van misdrijven tegen de zeden een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming te doen geworden;
  • dat hieruit volgt, dat deze bepalingen ook de strekking hebben deze jeugdige personen te beschermen tegen verleiding, die mede van hen zelf kan uitgaan;
  • dat blijkens het bestreden arrest requirant. zijn beroep op afwezigheid van alle schuld heeft gestaafd met de bewering, dat de getuigen [initialen getuige] en [initiaal getuige 2] er uitzien als vrouwen, die den leeftijd van zestien jaar reeds een of meer jaren zijn gepasseerd, en dat deze getuigen, voordat hij de bewezenverklaarde feiten pleegde, desgevraagd een hogeren leeftijd dan vijftien jaar hebben opgegeven;
  • dat, gelet op de bescherming welke als voormeld bepaaldelijk art. 245 Sr. beoogt te geven aan een vrouw, die den leeftijd van twaalf, maar nog niet dien van zestien jaren heeft bereikt, het doel van deze strafbepaling zou worden gemist, indien een verweer als hoger weergegeven haar toepassing zou vermogen uit te sluiten;
  • dat derhalve, wat er zij van de in het aangevallen arrest vervatte overwegingen, het Hof ten aanzien van de strafbaarheid van requirant. tot een juiste beslissing is gekomen, welke vruchteloos door de voorgedragen middelen wordt bestreden.
Verwerpt het beroep.
Zoals vermeld in de conclusie van de AG Paridaens bij HR ECLI:NL:HR:2019:763 (randnummer 9 en 10), evenals veel ‘lagere’ rechtspraak, geldt nog steeds een hoge drempel voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld. Als voor de verdachte mogelijkheden openstonden om de leeftijd van het slachtoffer te verifiëren en er (bijvoorbeeld) niets aan in de weg stond aan het slachtoffer om een legitimatiebewijs te vragen dan is het van de verdachte te vergen onderzoek niet gebleken en kan niet met succes een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld worden gedaan.
De rechtbank sluit zich hierbij aan. De omstandigheid dat een slachtoffer er wellicht ouder uitziet, zich presenteert als een meerderjarige, zelf initiatieven ontwikkelt die leiden tot seksuele handelingen en mogelijk zelf daarin leidend is maakt dat in het licht van het belang van de bescherming van de minderjarige, niet anders. De minderjarige moet ook tegen zichzelf worden beschermd.
Ten aanzien van artikel 245 Sr merkt de rechtbank op dat voor een bewezenverklaring sprake moet zijn geweest van “ontuchtige handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het binnendringen van het lichaam” van het slachtoffer. Voor zover het betreft ontuchtige handelingen kan blijkens de wetgeschiedenis [2] overigens worden vastgesteld dat deze zien op handelingen die zijn gericht op seksueel contact, althans contacten van seksuele aard in strijd met de sociaal- ethische norm. De soms door verdachten veronderstelde – overigens niet rechtens relevante – instemming van slachtoffers die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt, berust op de misvatting van verdachten dat er van consensus met dit slachtoffer sprake kon zijn.
Tenslotte merkt de rechtbank ten aanzien van artikel 248a Sr - waarin eveneens de bescherming van jeugdigen tegen seksuele verleiding centraal staat - en artikel 248b Sr - het sluitstuk op de aanpak van jeugdprostitutie- op dat bij het beoordelen van de bestanddelen “opzettelijk bewegen tot (..)”, in het licht van het arrest van het Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:301) - een uitleg van die bestanddelen moet worden gegeven die ruimer is dan dat er sprake moet zijn van het breken van de psychische weerstand van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het erom, of voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van giften of beloften van geld of goed is overgegaan tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Ten aanzien van het opzet op het bewegen heeft de rechtbank mede acht geslagen op de recente conclusie van de PG bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2019:710).
4.4.2
Vaststelling van de feiten
4.4.2.1 Verklaringen van verdachte en [slachtoffer]
De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte komen, in het kader van de aan verdachte verweten gedragingen, grotendeels met elkaar overeen. De rechtbank merkt vooraf op dat, waar discrepantie bestaat tussen die verklaringen én de verklaring van [slachtoffer] op dat specifieke punt niet wordt ondersteund door ander bewijs, de rechtbank uitgaat van de voor verdachte meest gunstige verklaring.
4.4.2.2 Feiten en omstandigheden
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen en het voorgaande in ogenschouw genomen komt de rechtbank tot de vaststelling van de volgende feiten en omstandigheden.
Het eerste fysieke contact tussen verdachte en [slachtoffer] kwam tot stand in 2014 via [naam chatsite] . Het contact heeft tot en met december 2016 voortgeduurd. In die periode is het tussen verdachte en [slachtoffer] in ieder geval 40 keer tot een ontmoeting gekomen, waarbij seksuele handelingen zijn verricht. De handelingen bestonden hieruit dat verdachte [slachtoffer] pijpte en dat er werd getongzoend. Voor de seksuele handelingen betaalde verdachte [slachtoffer] rond de € 30,- of € 40,- of met drank. Daarnaast heeft verdachte eenmalig aan [slachtoffer] een koptelefoon gegeven ter waarde van € 200,-, waar meerdere seksuele contacten tegenover werden gesteld. [slachtoffer] deed zich voor als 18-jarige jongen. Verdachte heeft de leeftijd van [slachtoffer] niet gecontroleerd.
[slachtoffer] is geboren op [geboortedatum slachtoffer] en was dus vanaf de eerste afspraak (ná [datum] ) 14 jaar oud. De ontuchtige handelingen hebben geduurd tot december 2016. [slachtoffer] was toen 16 jaar oud.
Op grond van hetgeen hiervoor in rubriek 4.4.1 en 4.4.2 is overwogen komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
4.4.3
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
4.4.4
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met de 14/15 jarige [slachtoffer] . Die seksuele handelingen bestaan uit het in de mond nemen van de penis van [slachtoffer] en het tongzoenen met [slachtoffer] .
4.4.5
Bewezenverklaring feit 2
4.4.5.1 Artikel 248a Sr, eerste cumulatie/alternatief
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 25 maart 2014 tot december 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] en dat verdachte [slachtoffer] geld en/of drank betaalde voor het verrichten van die seksuele handelingen.
Opzettelijk bewegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte door het betalen met óf het in het vooruitzicht stellen van geld en/of drank [slachtoffer] opzettelijk heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. Zoals gezegd is sprake van ‘bewegen tot’ wanneer voldoende aannemelijk is dat [slachtoffer]
medeonder invloed van giften of beloften van geld of goed is overgegaan tot het plegen van de ontuchtige handelingen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in dit geval sprake.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] volgt onmiskenbaar dat hij, hoewel hij de seksuele contacten in beginsel spannend vond, enkel bereid was de seksuele handelingen te verrichten als hij daarvoor werd betaald in geld of drank. [slachtoffer] zette een euro- of dollarteken in zijn profielnaam op [naam chatsite] zodat het voor de mannen met wie hij contact had meteen duidelijk was dat hij geld vroeg voor de seksuele handelingen. Verdachte heeft hier ook mee ingestemd. Hij heeft [slachtoffer] voor het verrichten van de seksuele handelingen steeds betaald met geld en/of drank, dan wel heeft hij de betaling voor de daaropvolgende afspraken in het vooruitzicht gesteld. Het feit dat [slachtoffer] zijn seksuele diensten aan verdachte heeft aangeboden en regelmatig zelf contact zocht met verdachte, maakt dit niet anders. [slachtoffer] heeft zich laten leiden door geld, verdachte was zich daarvan bewust en verdachte heeft dit op de koop toegenomen.
Wist of redelijkerwijs moest vermoeden
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt. Uit de verklaring van verdachte maakt de rechtbank op dat hij een seksafspraak heeft gemaakt met een, in zijn ogen, 18-jarige jongen. Verdachte had zich moeten beseffen dat hij zich daarmee op glas ijs begaf. In een dergelijk geval mag van verdachte verwacht worden dat hij de juiste zorgvuldigheid betracht en de meerderjarigheid van [slachtoffer] controleert door bijvoorbeeld te vragen naar een identiteitsbewijs. Verdachte heeft vertrouwd op de juistheid van de op de website [naam chatsite] vermelde leeftijd van [slachtoffer] en heeft de op hem rustende onderzoeksplicht verzaakt. Dit geldt temeer nu verdachte aanwijzingen dat [slachtoffer] jonger was dan hij zich voordeed, zoals de omstandigheid dat [slachtoffer] er met regelmaat op aandrong dat verdachte drank (of soms ook sigaretten) voor hem zou kopen, naast zich neer heeft gelegd. De rechtbank overweegt voorts dat op basis van de ter terechtzitting getoonde foto van [slachtoffer] uit 2017, dus na het ten laste gelegde, niet gezegd kan worden dat dit duidelijk een meerderjarig persoon betreft. Nu verdachte onder deze omstandigheden de leeftijd van [slachtoffer] niet heeft gecontroleerd heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
De rechtbank acht de onder 2 eerste cumulatie/alternatief ten laste gelegde, verleiding, bewezen. Verdachte heeft door het geven van geld, een koptelefoon en/of drank [slachtoffer] bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen. De ontuchtige handelingen bestaan uit het pijpen van [slachtoffer] en het tongzoenen met [slachtoffer] .
4.4.5.2 Artikel 248b Sr, tweede cumulatie/alternatief
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met de 16 jarige [slachtoffer] tegen betaling. De ontuchtige handelingen bestaan uit het pijpen van [slachtoffer] en het tongzoenen met [slachtoffer] .
4.4.5.3 Eendaadse samenloop
Nu de bewezen verklaarde feitelijkheden in feit 2 zowel vallen onder de strafbepaling van artikel 248a als 248b Sr, neemt de rechtbank eendaadse samenloop van deze bewezen verklaarde feiten aan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de overwegingen in rubriek 4.4 bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair
op tijdstippen gelegen in de periode van 25 maart 2014 tot 25 maart 2016 te Amstelveen, met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalfjaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
  • in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
  • met die [slachtoffer] te zoenen en/of tongzoenen;
ten aanzien van feit 2
op tijdstippen gelegen in de periode van 25 maart 2014 tot en met 24 december 2016 te Amstelveen, telkens door giften of beloften van geld of goed, te weten het betalen of het in het vooruitzicht stellen met/van geld en/of andere goederen, met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , van wie verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen van verdachte, te weten het
  • in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
  • zoenen en/of tongzoenen met die [slachtoffer] ;
en
op tijdstippen gelegen in de periode van 25 maart 2016 tot en met 24 december 2016 te Amstelveen, ontucht heeft gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het
  • in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
  • zoenen en/of tongzoenen met die [slachtoffer]
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 subsidiair en onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft bij de strafeis in strafverzwarende zin laten meewegen dat in een periode van 2,5 jaar ongeveer 40-50 afspraken tussen verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden, waarbij seksuele handelingen zijn verricht. [slachtoffer] was bij het eerste contact pas 14 jaar oud. In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld, dat hij direct spijt heeft betuigd en dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Een deels voorwaardelijke straf dient volgens de officier van justitie als stok achter de deur voor verdachte om te voorkomen dat meer slachtoffers vallen, maar heeft ook een afschrikkende werking voor anderen die zich op hetzelfde hellende vlak begeven als verdachte. Wat betreft de onder 2 bewezen verklaarde feiten is sprake van eendaadse samenloop.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een (forse) taakstraf op te leggen met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft daarbij verzocht met de volgende omstandigheden rekening te houden. De strafzaak achtervolgt verdachte al bijna 2,5 jaar, waardoor de strafzaak al een grote impact op het leven van verdachte heeft. Verdachte moet leren leven met de schaamte en het schuldgevoel. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal naast de gevolgen voor de gezondheid van verdachte ook grote financiële gevolgen hebben. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam met vindplaats ECLI:NL:RBAMS:2017:8317 heeft de raadsman gesteld dat een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf, zoals in die zaak is opgelegd, én recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en aan de persoon van de verdachte, én tegemoet komt aan de strafdoelen generale preventie en het voorkomen van recidive.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft gedurende ruim 2,5 jaar ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer] . Het seksuele contact met verdachte begon toen [slachtoffer] nét 14 jaar oud was en is doorgegaan tot hij ruim 16 jaar oud was. In totaal heeft verdachte in ieder geval 40 keer een fysieke afspraak met [slachtoffer] gehad, waarbij seksuele handelingen zijn verricht tegen betaling van geld, drank en eenmalig een koptelefoon. Deze seksuele handelingen bestonden uit het pijpen van [slachtoffer] en tongzoenen met [slachtoffer] .
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en [slachtoffer] . [slachtoffer] bevond zich als (zoekende) puber in een zeer kwetsbare fase van zijn leven, waarin hij zijn seksualiteit nog volop aan het ontdekken was. Niet voor niets is door de wetgever de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien. Minderjarigen moeten kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook juist op seksueel gebied. Deze ontwikkeling is door het handelen van verdachte, waarbij het bevredigen van de seksuele behoeftes van verdachte op de voorgrond stond, verstoord. Verdachte was in de bewezen verklaarde periode 49/51 jaar oud en had beter moeten weten.
Handelingen zoals verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd en dat [slachtoffer] , ondanks reeds ondergane behandeling, nog altijd last heeft van sombere stemmingen, nachtmerries en sterke gevoelens van schaamte en schuld. Regelmatig haat hij zichzelf. Hieruit wordt dus onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hem is overkomen.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank op volstrekt onvoldoende wijze rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Hij heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen belang en de bevrediging van zijn eigen behoeften. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn seksuele ontwikkeling verstoord.
De bewezen verklaarde feiten worden bedreigd met maximale gevangenisstraffen van 4 jaar (voor de artikelen 248a en 248b Sr) en 6 jaar (voor artikel 247 Sr). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft de wetgever daarbij het zogenoemde taakstrafverbod van artikel 22b Sr in het leven geroepen voor feiten als de onderhavige. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling voor voornoemde feiten in ieder geval niet enkel een “kale” taakstraf worden opgelegd (ECLI:NL:HR:2018:202).
De rechtbank heeft voorts gekeken naar uitspraken in soortgelijke zaken. Voor een aantal type delicten worden binnen de rechtspraak oriëntatiepunten gehanteerd, die een vertrekpunt van denken over de in een concreet geval op te leggen strafmodaliteit en hoogte van de straf bieden. Deze zogeheten LOVS Oriëntatiepunten voor de straftoemeting zijn met betrekking tot de onderhavige strafbare feiten nog niet voorhanden. Daarbij vertonen de uitgangspunten die in eerdere uitspraken worden geformuleerd onderling grote verschillen. Zo zijn voor een overtreding van het bepaalde in artikel 248b Sr uitgangspunten geformuleerd die variëren van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag, gecombineerd met een taakstraf tussen de 120 en 200 uur (ECLI:NL:GHSHE:2016:5683) tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden (ECLI:NL:GHDHA:2018:2605).
De rechtbank komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. De ernst van de feiten, die met name is ingegeven door de zeer jonge leeftijd van [slachtoffer] , de lange duur van de periode waarin de contacten plaatsvonden, de hoeveelheid contacten en de lichtvaardige wijze waarop verdachte ten onrechte de veronderstelde meerderjarige leeftijd heeft aangenomen, rechtvaardigen het opleggen van een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 juni 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast in haar beslissing meegenomen dat verdachte direct nadat hij met het feit werd geconfronteerd, openheid van zaken heeft gegeven door een bekennende verklaring af te leggen. Ook acht de rechtbank van belang dat verdachte op de zitting spijt heeft betuigd van zijn handelen.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 28 april 2017, opgesteld door psycholoog drs. R.S. Turk, en het advies van Reclassering Nederland van 12 juni 2017 en het voortgangsverslag toezicht van de reclassering van 14 juni 2019.
In het Pro Justitia rapport wordt verdachte beschreven als een zeer gesloten man, die zegt zijn homoseksualiteit te hebben geaccepteerd, maar op de onderzoeker de indruk maakte nogal wat te hebben weggestopt. Vermeld is verder dat verdachte heeft gezegd zo geschrokken te zijn dat hij nooit meer een sekspartner gaat zoeken en niet begrijpend reageert op de opmerking van de onderzoeker dat dat misschien geen effectieve methode is om problemen rond seks te vermijden.
De rechtbank constateert dat de psycholoog niet de beschikking heeft gehad over het hele dossier. Zo had de psycholoog klaarblijkelijk niet de beschikking over de in het procesdossier gevoegde Whatsapp-gesprekken, waaruit blijkt dat verdachte ook veelvuldig WhatsApp berichten heeft gestuurd aan [slachtoffer] . Bij het lezen van deze berichten van verdachte ontstaat het beeld van een man die bijna verslaafd is aan het contact met [slachtoffer] , wat verdachte ter zitting ook heeft omschreven als ‘verliefdheid’. Daarnaast blijkt uit deze chatgesprekken tussen verdachte en verschillende personen, een seksuele interesse in duidelijk minderjarige jongens naar voren die de rechtbank verontrustend acht.
In voortgangsverslag van de reclassering is vermeld dat verdachte inmiddels een ambulante behandeling heeft gevolgd, geen makkelijke prater is, maar vooruitgang heeft geboekt. De reclassering ziet tegen deze achtergrond geen meerwaarde in een verder toezicht.
De rechtbank zal tegen deze achtergrond geen nader toezicht opleggen, maar wel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarmee wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Ten slotte zal de rechtbank rekening houden met de samenloopregeling als genoemd in artikel 55 Sr en de beperkte overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat met dat laatste oordeel kan worden volstaan.
Conclusie
De rechtbank vindt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen een gevangenisstraf van 28 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar een passende sanctie.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
De vorderingen
De benadeelde partijen, te weten [slachtoffer] en zijn beide ouders, worden bijgestaan door hun raadsvrouw mr. L. Scheffer, die namens hen een aantal vorderingen heeft ingediend.
[slachtoffer] heeft in totaal € 17.380,- aan materiële schadevergoeding en € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De materiële schade bestaat voor € 17.000,- uit studievertraging en voor € 380,- uit schoolgeld.
De vader van [slachtoffer] heeft € 6.046,- aan materiële schadevergoeding, bestaande voor € 536,- uit de kosten voor een studieblok voor zijn eigen studie, voor € 5.000,- uit studievertraging, voor € 380,- aan schoolgeld voor [slachtoffer] en voor € 130,- aan benzinekosten gevorderd. Voorts heeft de vader van [slachtoffer]
€ 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De moeder van [slachtoffer] heeft € 2.157,23 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit de kosten voor de behandeling door een psycholoog, gevorderd. Voorts heeft de moeder van [slachtoffer] € 15.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De benadeelde partijen hebben verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - samengevat - betoogd dat de vordering van [slachtoffer] , voor wat betreft de immateriële schade van € 15.000,- en de materiële schade voor de opgelopen studievertraging van
€ 17.000,- , voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft verzocht het totaal toegewezen bedrag te verdelen over de verdachten die in het onderzoek 13Oscoda zullen worden veroordeeld.
De door [slachtoffer] gevorderde post schoolgeld van € 380,- dient te worden afgewezen, omdat dit bedrag door de vader van [slachtoffer] is voldaan en daarom in de vordering van vader voor toewijzing vatbaar is.
Wat betreft de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de officier van justitie aangevoerd dat de post schoolgeld van € 380,- en de post benzinekosten van € 130,- voor toewijzing vatbaar zijn. De vorderingen van de vader en moeder van [slachtoffer] dienen voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert te onderzoeken welke schade er precies rechtstreeks verband houdt met de door verdachte begane strafbare feiten en welke schade verband houdt met de feiten gepleegd door de andere verdachten. Verdachte is echter bereid om [slachtoffer] een immateriële schadevergoeding te betalen van € 2.500,-. Nu dit deel van de vordering niet wordt betwist kan dit bedrag worden toegewezen. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair heeft de raadsman de inhoud van de vorderingen betwist en heeft daartoe inhoudelijk verweer gevoerd. Deze verweren zullen in het navolgende, voor zover nodig, worden besproken.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1
Inleiding
De rechtbank heeft er oog voor dat de situatie waarin [slachtoffer] zich bevond, niet alleen voor hem veel impact heeft gehad, maar ook voor zijn ouders zeer ingrijpend is geweest. De rechtbank ziet het verdriet en leed dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Hieronder zal worden beoordeeld of hun vorderingen in deze strafrechtelijke procedure kunnen worden toegewezen. De rechtbank zal allereerst het toepasselijke juridisch kader schetsen waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden besproken en beoordeeld.
9.4.2
De vorderingen tot vergoeding van materiële schade
9.4.2.1 Vermogensschade
Vermogensschade ziet op afname van het vermogen van de benadeelde. Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfd inkomen. Dit volgt uit artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vermogensschade komt voor vergoeding in aanmerking als de schade is ontstaan door een onrechtmatige daad.
9.4.2.2 Verplaatste schade
Derden (waaronder naasten van het slachtoffer) hebben geen aanspraak op vergoeding van materiële schade, behalve wanneer het gaat om zogeheten verplaatste schade, zoals bedoeld in artikel 6:107 BW. Hiermee wordt bedoeld de schade die bestaat uit kosten die derden hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer en die het slachtoffer zelf had kunnen vorderen, indien hij deze kosten had gemaakt.
9.4.3
De vorderingen tot vergoeding van immateriële schade
9.4.3.1 Ander nadeel, smartengeld
In artikel 6:106 BW is de vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade geregeld. Bij delicten zonder fysiek letsel, zoals in dit geval, dient te worden bezien of sprake is van aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Van aantasting in de persoon op andere wijze kan sprake zijn als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg. Het onderhavige strafbare feit vormt evenwel een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht (lichamelijke integriteit) dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Daarmee kan ook zonder dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vergoeding van smartengeld aan de orde zijn.
9.4.3.2 Affectieschade
De wet geeft derden niet alleen beperkt recht op materiële schadevergoeding maar ook beperkt recht op immateriële schadevergoeding. Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. De Wet affectieschade is op 1 januari 2019 in werking getreden en is niet van toepassing op strafbare feiten gepleegd vóór die datum.
9.4.3.3 Shockschade
Affectieschade moet worden onderscheiden van shockschade. Bij shockschade gaat het om een normschending jegens degene die de vergoeding vordert zelf. Deze persoon heeft zelf geestelijk letsel opgelopen als direct gevolg van het waarnemen van een ernstig schokkende gebeurtenis of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. De Hoge Raad heeft strikte voorwaarden gesteld aan de toekenning van shockschade. Onder meer vereist is dat het geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg.
9.4.4
De vordering van [slachtoffer]
9.4.4.1 De vordering tot materiële schade
Studievertraging
De rechtbank vindt aannemelijk dat [slachtoffer] als gevolg van de bewezen verklaarde feiten studievertraging heeft opgelopen. Uit de vordering van [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] het schooljaar 2016/2017, het jaar waarin hij aangifte heeft gedaan, over heeft moeten doen. De ontucht beheerste zijn leven. [slachtoffer] heeft verklaard dat het hoogtepunt in het najaar van 2016 lag, met 2 tot 4 afspraken per week. Hij blowde ook steeds meer om de seks minder bewust mee te hoeven maken. Vanaf januari 2017 moest [slachtoffer] regelmatig op het politiebureau komen voor een verhoor en daarnaast heeft [slachtoffer] aan het eind van dat schooljaar 10 weken een interne behandeling ondergaan voor zijn psychische problemen.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat deze omstandigheden, waarin verdachte een aandeel heeft gehad, ertoe hebben geleid dat [slachtoffer] is blijven zitten. Deze post is voldoende onderbouwd en de hoogte ervan is niet voldoende betwist, zodat het gehele gevorderde schadebedrag van € 17.000,- voor vergoeding in aanmerking komt. Welk deel hiervan voor rekening van verdachte komt zal hierna in 9.4.4.3 worden beoordeeld.
Schoolgeld
Het door [slachtoffer] gevorderde schoolgeld ter hoogte van € 380,- wordt afgewezen, nu dit bedrag feitelijk door de vader van [slachtoffer] is betaald en deze post in diens vordering, op grond van artikel 6:107 BW, voor vergoeding in aanmerking komt.
9.4.4.2 De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Zoals hiervoor is overwogen mag als ervaringsregel worden aangenomen dat seksueel misbruik leidt tot ernstige lichamelijke en fysieke gevolgen, die zijn aan te merken als geestelijk letsel en als aantasting van de persoon in de zin van artikel 106 lid 1 onder b BW. Daar komt bij dat [slachtoffer] als gevolg van deze periode van ontucht een post traumatische stressstoornis (PTSS) heeft opgelopen. Ondanks reeds ondergane behandeling heeft [slachtoffer] nog altijd last van sombere stemmingen, heeft hij nachtmerries en ervaart hij sterke gevoelens van schaamte en schuld. Regelmatig haat hij zichzelf. Hieruit wordt dus onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hem is overkomen. De vordering van [slachtoffer] is voldoende onderbouwd, de hoogte ervan is niet gemotiveerd betwist. Om die reden komt de vordering van [slachtoffer] tot vergoeding van immateriële schade (onder verwijzing naar rubriek 9.4.3.1) van € 15.000,- in beginsel geheel voor toewijzing in aanmerking. Voor welk deel verdachte aansprakelijk is komt hierna aan de orde.
9.4.4.3 Conclusie en verdeling van aansprakelijkheid
In totaal is de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 32.000,- toewijsbaar. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld voor welk aandeel van die schade verdachte aansprakelijk is. In deze zaak 13Oscoda zijn, zoals gezegd, in totaal 11 personen als verdachte aangemerkt. Indien zij worden veroordeeld voor de hen ten laste gelegde feiten, mag worden aangenomen dat die feiten weliswaar alle hebben bijgedragen aan het ontstaan van de materiële en de immateriële schade, maar niet dat tussen (het geheel van) de strafbare gedraging(en) van ieder van die personen afzonderlijk en de schade een voldoende causaal (conditio sine qua non) verband bestaat. De feiten hebben alle additioneel tot de schade bijgedragen, zodat niet kan worden gezegd dat de feiten los van elkaar tot dezelfde schade hebben geleid. Dit brengt mee dat er aanleiding bestaat om iedere veroordeelde aansprakelijk te achten voor het deel van de schade dat hem aangaat. Het aandeel van verdachte is aanzienlijk, gelet op de totale hoeveelheid seksuele contacten met [slachtoffer] die als strafbare gedragingen zijn aangemerkt. De rechtbank stelt het bedrag waarvoor verdachte aansprakelijk is in goede justitie vast op € 8.800,- en wijst de vordering tot dat bedrag toe. [slachtoffer] wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
9.4.4.4 Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 8.800,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2014.
9.4.5
De vordering van de vader van [slachtoffer]
9.4.5.1 De vordering tot vergoeding van materiële schade
Benzinekosten en schoolgeld [slachtoffer]
De gevorderde benzinekosten en schoolgeld voor [slachtoffer] zijn aan te merken als verplaatste schade, zoals genoemd in rubriek 9.4.2.2. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onredelijk voor. De schade is toewijsbaar tot een bedrag van € 510,-.
Overige materiële schade
De gevorderde kosten voor studievertraging en kosten voor een studieblok van de vader zelf komen (onder verwijzing naar rubriek 9.4.2.2) niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering van de benadeelde partij wordt op dit punt afgewezen.
9.4.5.2 De vordering tot vergoeding van immateriële schade
De gevorderde immateriële schade, de shockschade, is in de vordering niet onderbouwd. Tegen de achtergrond van het in rubriek 9.4.3.3 geschetste juridisch kader overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van psychisch letsel dat is veroorzaakt als gevolg van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot immateriële schadevergoeding, zodat hij de vordering desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.
9.4.5.3 Conclusie en verdeling van aansprakelijkheid
In totaal is de vordering van de vader van [slachtoffer] tot een bedrag van € 510,- toewijsbaar. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld voor welk aandeel van die schade verdachte aansprakelijk kan worden gesteld. Onder verwijzing naar hetgeen daarover in rubriek 9.4.4.3 is overwogen bepaalt de rechtbank het aandeel van verdachte in deze schadepost op € 100,-.
9.4.5.4 Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
In het belang van de vader van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag € 100,- vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 september 2019.
9.4.6
De vordering van de moeder van [slachtoffer]
9.4.6.1 De vordering tot materiële schade, behandeling door psycholoog
De gevorderde kosten voor de ondergane behandeling door een psycholoog komen (onder verwijzing naar rubriek 9.4.2.2) niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering van de benadeelde partij wordt op dit punt afgewezen.
9.4.6.2 De vordering tot immateriële schade
De gevorderde immateriële schade, de shockschade, is in de vordering niet onderbouwd. Tegen de achtergrond van het in rubriek 9.4.3.3 geschetste juridisch kader overweegt de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van psychisch letsel dat is veroorzaakt als gevolg van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot immateriële schadevergoeding, zodat zij de vordering desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kan maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 247, 248a en 248b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2
eendaadse samenloop van:
door giften of beloften van geld of goed een persoon, waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen/van hem te dulden, meermalen gepleegd;
en
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
28 (achtentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van schoolgeld (materiële schade)
Wijst de vordering van
[slachtoffer]tot vergoeding van schoolgeld af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade en studievertraging
Wijst de vordering van
[slachtoffer]tot vergoeding van immateriële schade en studievertraging toe tot
€ 8.800,- (zegge achtduizend achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 25 maart 2014, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , € 8.800,- (zegge achtduizend achthonderd euro) aan de Staat te betalen. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 25 maart 2014, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 79 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij, de vader van [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van studievertraging en studieblok (materiële schade)
Wijst de vordering van de
vader van [slachtoffer]tot vergoeding van de posten studievertraging en studieblok af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Verklaart de
vader van [slachtoffer]niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
De vordering tot vergoeding van benzinekosten en schoolgeld (materiële schade)
Wijst de vordering van de
vader van [slachtoffer], toe tot € 100,- (zegge honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de vader van [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de vader van [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vader van [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de vader van [slachtoffer] , € 100,- (zegge honderd euro) aan de Staat te betalen. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 september 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 2 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering van de benadeelde partij, de moeder van [slachtoffer] :
De vordering tot vergoeding van materiële schade
Wijst de vordering, van de
moeder van [slachtoffer], tot vergoeding van materiële schade af.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade
Verklaart de
moeder van [slachtoffer]niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2019.

Voetnoten

1.Ingevolgde de zogenoemde Leeftijdsarresten (NJ 1959/102 en 103 nt. Pompe) en NJ 1998/772 (nt. ’t Hart), conclusie AG ECLI:NL:PHR:2019:275 bij HR ECLI:NL:HR:2019:763 (81 RO) – (het slachtoffer bleek 17 ½ jaar oud (Rb). In dit kader ook de 248b Sr uitspraak van de rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2019 (slachtoffer presenteerde zich als studente geneeskunde en bleek 15 jaar te zijn).
2.Kamerstukken II 1988/89 20930, p. 2, zie in dit verband ook het WODC onderzoek uit 2015 (Herziening van de zedendelicten? Een analyse van Titel XIV, Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht met het oog op samenhang, complexiteit en normstelling; Lindenberg, K., Dijk, A.A. van