ECLI:NL:RBAMS:2017:8317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
13-659266-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige: beoordeling van bewijs en strafmaat

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een 14-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1987, in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 mei 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat op dat moment 14 jaar oud was. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij seksuele handelingen heeft verricht, maar zijn raadsman voerde aan dat het slachtoffer mogelijk ouder was dan 14 jaar. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de leeftijd van het slachtoffer, zoals vermeld in haar paspoort, leidend was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had moeten realiseren dat het aangaan van een seksuele relatie met een minderjarige, die in een kwetsbare situatie verkeerde, niet kon worden gerechtvaardigd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende bewijs was geleverd van schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659266-16 (Promis)
Datum uitspraak: 19 oktober 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag verdachte] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Vriezen-Buist en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.G. Funcke naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 19 mei 2016 te Diemen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2001, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte eenmaal of meermalen zijn penis in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht en/of met voornoemde [slachtoffer] ge(tong)zoend.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft hiertoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd en verwezen naar de verklaring van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het feit ter terechtzitting, net als in zijn verhoren bij de politie, bekend. De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat het mogelijk is dat [slachtoffer] ten tijde van de seksuele handelingen reeds de leeftijd van zestien jaar had bereikt. Weliswaar bleek uit haar paspoort dat zij op dat moment veertien jaar oud was, maar in landen als Letland komt het regelmatig voor dat het geboortejaar niet klopt en [slachtoffer] had verdachte ook verteld dat zij in werkelijkheid twee jaar ouder was. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het verweer van de raadsman dat [slachtoffer] in werkelijkheid zestien jaar oud zou zijn geweest, treft geen doel. De rechtbank overweegt allereerst dat de leeftijd van een slachtoffer in de delictsomschrijving van artikel 245 is geobjectiveerd. Dit betekent dat ten aanzien van dit bestanddeel geen opzet of schuld van de verdachte hoeft te worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging is voldoende dat objectief komt vast te staan dat de betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde tussen de twaalf en zestien jaar oud was.
Uit het paspoort van [slachtoffer] blijkt dat zij is geboren op [geboortedag slachtoffer] 2001 en ten tijde van het verrichten van de seksuele handelingen aldus veertien jaar oud was. Er is geen enkel objectief aanknopingspunt in het dossier dat steun biedt voor de stelling van verdachte dat de gegevens vermeld in het paspoort niet zouden kloppen en dat [slachtoffer] in werkelijkheid twee jaar ouder zou zijn. Bij de politie heeft verdachte op 13 juni 2016 verklaard dat hij wist dat [slachtoffer] veertien jaar oud was, omdat hij het paspoort had gezien én omdat [slachtoffer] hem dat had verteld. Verdachte verklaart in datzelfde verhoor niet dat [slachtoffer] hem (vervolgens) heeft verteld dat zij in werkelijkheid twee jaar ouder zou zijn, hetgeen, en dat moet hij ook hebben ingezien, van groot belang voor onderhavige strafzaak was geweest. Hij heeft er echter voor gekozen om dit niet eerder dan het onderzoek ter terechtzitting op 5 oktober 2017 naar voren te brengen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig en stelt vast dat [slachtoffer] ten tijde van het feit veertien jaar oud was.
Gelet op de verklaringen van verdachte ter terechtzitting, alsmede de verklaren van verdachte en [slachtoffer] bij de politie, acht de rechtbank niet bewezen dat de ontuchtige handelingen zich vóór 1 januari 2016 hebben afgespeeld. De rechtbank zal dan ook een kortere periode bewezen achten dan is ten laste gelegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 19 mei 2016 te Diemen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2001, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, meermalen zijn penis in de vagina van voornoemde [slachtoffer] gebracht en met voornoemde [slachtoffer] getongzoend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval de materiële wederrechtelijkheid heeft ontbroken, nu sprake was van een wederzijdse relatie die met instemming van [slachtoffer] is gestart en voortgezet.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. In zijn algemeenheid kan van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid worden gesproken als er zich een situatie voordoet, waarvan kan worden gezegd dat de maatschappelijke ontwikkelingen over de strafwaardigheid van een strafbaar gesteld feit zodanig zijn veranderd dat het niet meer als een strafbaar feit wordt beleefd en dien ten gevolge strafoplegging door de samenleving in brede zin als onrechtvaardig wordt ervaren (vergelijk ECLI:NL:GHARL:2015:6567).
De rechtbank stelt voorop dat het ontuchtig karakter van seksueel contact met een minderjarige kan ontbreken als het gaat om vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verdachte en [slachtoffer] ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen respectievelijk 28 en 14 jaar oud waren. Van een gering verschil in leeftijd zoals hiervoor bedoeld is dan ook geen sprake, nu verdachte maar liefst twee keer zo oud was als [slachtoffer] .
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verschoonbaar dwaalde ten aanzien van het recht, nu hij niet wist dat wat hij deed strafbaar was. Tevens dient de strafbaarheid van verdachte te worden uitgesloten, omdat tussen verdachte en [slachtoffer] sprake was van “echte liefde”.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt. Voor een geslaagd beroep op de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond ‘afwezigheid van alle schuld’, dient verdachte redelijkerwijs geen enkel verwijt gemaakt te kunnen worden. Hierbij geldt dat verdachte ten aanzien van het feit de maximaal te vergen zorg betracht moet hebben, waarbij hij een onderzoeksplicht heeft. Verdachte is een volwassen man die, net als elke andere Nederlander, wordt geacht de wet te kennen. Juist op het gebied van seksueel contact met een minderjarige had verdachte, ook al dacht hij wellicht dat het mocht, extra onderzoek moeten verrichten naar de specifieke regelgeving in Nederland. Nu hij dat niet heeft gedaan, heeft hij ook niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Hem kan dan ook wel degelijk enig verwijt worden gemaakt, waardoor geen sprake kan zijn van afwezigheid van
alleschuld.
Dat sprake zou zijn van “echte liefde” kan de strafbaarheid van verdachte niet uitsluiten. Hij heeft welbewust meermalen seks gehad met iemand van veertien jaar oud. Verdachte had moeten weten dat een dusdanig jong iemand, wiens lichaam en geest nog volop in ontwikkeling zijn, niet goed kan overzien welke consequenties het aangaan van een seksuele relatie met iemand die twee keer zo oud is als zijzelf voor haar heeft. Dit geldt temeer nu uit het dossier is gebleken, hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft bevestigd, dat [slachtoffer] in een zeer kwetsbare fase van haar leven zat en dat zij worstelde met zichzelf en haar positie in het gezin. Verdachte had [slachtoffer] dan ook moeten ondersteunen en op geen enkel moment een relatie van seksuele aard met haar moeten aangaan.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf conform artikel 9a Sr.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 11 september 2017. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft meerdere malen seks gehad met een minderjarig meisje van veertien jaar oud, terwijl hij zelf 28 jaar was. Verdachte woonde op dat moment bij [slachtoffer] , haar moeder en stiefvader in huis. Tevens is gebleken dat het ging om een zeer kwetsbaar slachtoffer, dat persoonlijke problemen kende en zichzelf een enkele keer ook letsel toebracht (zogeheten automutilatie). Ondanks het feit dat het erop lijkt dat de relatie met volledige instemming van het slachtoffer is aangegaan en dat de seksuele handelingen zonder enige mate van dwang zijn verricht, is het gedrag van verdachte kwalijk te achten. Hij had het slachtoffer immers in bescherming moeten nemen en haar moeten steunen in een, kennelijk, voor haar moeilijke (thuis)situatie. Echter, verdachte is een (seksuele) relatie met haar aangegaan en meent, tot op de dag van vandaag, dat zij zijn voorbestemd om met elkaar te trouwen. Dit mag zo zijn, maar dan nog had verdachte moeten beseffen dat een meisje van veertien jaar oud niet in staat is om een dergelijk ingrijpende beslissing van seksuele aard te nemen. Verdachte en het slachtoffer hadden nooit mogen overgaan tot seks en verdachte had, als volwassene in de relatie, moeten aangeven dat zij met seks zouden moeten wachten totdat [slachtoffer] in elk geval minstens zestien jaar oud was.
De rechtbank heeft echter ook acht geslagen op het feit dat [slachtoffer] ten tijde van de seksuele handelingen bijna vijftien jaar oud was en dat het erop lijkt dat van enige vorm van dwang geen sprake is geweest. De rechtbank acht het dan ook niet noodzakelijk dat verdachte voor dit feit op dit moment terug de gevangenis in moet, maar vindt wel dat verdachte duidelijk gemaakt moet worden dat zijn gedrag uiterst strafwaardig en kwalijk is. Bovendien acht de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur noodzakelijk om verdachte ook de komende jaren te weerhouden van dergelijk gedrag en om hem ervan te doordringen dat dit echt niet kan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] , vordert haar moeder [moeder slachtoffer] € 5.400,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is betwist.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, nu niet is gebleken dat het slachtoffer zelf schade heeft geleden, dan wel om schadevergoeding heeft verzocht.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Over het algemeen is het weinig problematisch dat een vordering wordt ingediend door de wettelijk vertegenwoordiger namens het minderjarige slachtoffer, maar in dit geval is onvoldoende gebleken van daadwerkelijke schade bij het slachtoffer, [slachtoffer] . Niet onaannemelijk is dat [slachtoffer] schade heeft ondervonden, maar dit blijkt onvoldoende uit de vordering en de overige stukken in het dossier. De behandeling van de vordering levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
182 (honderdtweeëntachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen.
Verklaart niet-ontvankelijk[slachtoffer] in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Edgar, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en S. Ju, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 oktober 2017.