5.3Oordeel van de rechtbank
Gelet op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen (zie bijv. EHRM 24 april 2017, 61467/12, 39516/13, 48231/13 en 68191/13 (Rezmiveş e.a./Roemenië), stelt de rechtbank vast dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Deze conclusie is inmiddels vaste rechtspraak van de rechtbank Amsterdam.
Met het oog op de beoordeling of voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering een dergelijk gevaar bestaat, heeft het Openbaar Ministerie, reeds voor de behandeling ter zitting, navraag gedaan bij de uitvaardigende justitiële autoriteit naar de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in Roemenië zal worden gedetineerd.
De rechtbank heeft een brief ontvangen van de Roemeense autoriteiten van 30 januari 2019, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“If the decreasing trend concerning the number of persons accommodated in the penitenciary system continues and the timetable for the implementation of measures 2018-2024 to resolve the issue of prison overcrowding and conditions of detention is complied with, we think that a minimum individual space of 3 m2 can be ensured for all categories of detainees. “
De brief van 24 mei 2019 van de Head Commissary of the penitentiairies Cristian Plesa, General Manager of the National Administration of the Penitentiairies, houdt onder meer de volgende antwoorden in:
- de opgeëiste persoon zal na zijn overlevering gedurende 21 dagen in quarantaine worden geplaatst in de gevangenis in Boekarest-Rahova. In deze gevangenis zal hij ten minste 3 m2 ‘individual space’ ter beschikking hebben;
- de opgeëiste persoon zal na de quarantaineperiode zijn straf hoogstwaarschijnlijk aanvankelijk uitzitten in het semi-open regime. Gelet op de woonplaats van de opgeëiste persoon zal hij zijn straf in de gevangenis in Vaslui uitzitten;
- na het ondergaan van een vijfde van de straf wordt opnieuw beoordeeld welk detentieregime van toepassing is en wanneer hij in aanmerking komt voor het open regime zal hij hoogstwaarschijnlijk worden overgebracht naar Iasi Pententiairy;
- gegarandeerd wordt dat de opgeëiste persoon ten minste 2 m2 ‘personal space’ zal hebben in het semi-open regime.
Nu uit de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon in de gevangenis in Vaslui in een meermanscel minder dan 3 m2 ‘personal space’ ter beschikking zal staan, bestaat het ernstige vermoeden dat de opgeëiste persoon daar onder onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden zal verblijven (EHRM (Grote Kamer) 20 oktober 2016, 7334/13 (Muršić/Kroatië), § 124).
Een dergelijk vermoeden kan normaal gesproken alleen worden weerlegd als de volgende factoren cumulatief aanwezig zijn (Muršić/Kroatië), § 132). Deze factoren betreffen – kort gezegd – de volgende:
1.‘short, occasional and minor reductions of personal space’;
2.‘sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities’;
3.‘confinement in what is, when viewed generally, an appropriate detention facility’.
Toetsing aan deze drie factoren leidt in de onderhavige zaak echter niet tot de conclusie dat het ernstige vermoeden van schending van artikel 4 Handvest is weerlegd.
De eerste factor houdt in dat de beperking van het aantal m2 ‘personal space’ kort van duur, incidenteel en van ondergeschikte betekenis is. Nu de opgeëiste persoon ten minste een vijfde deel van de straf in het semi-open regime zal moeten ondergaan, kan in elk geval niet worden geconcludeerd dat de beperking van de ‘personal space’ kort van duur en incidenteel is.
Nu de uitkomst van de toetsing aan de eerste cumulatieve factor negatief is, komt de rechtbank tot de conclusie dat alleen al om die reden het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet is weerlegd (vgl. Rb. Amsterdam 16 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1274). In geval van overlevering aan Roemenië loopt de opgeëiste persoon dus een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. Overeenkomstig het besliskader dat het Hof van Justitie van de Europese Unie uiteen heeft gezet (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru)), moet de rechtbank de beslissing over de overlevering daarom uitstellen. Indien het bestaan van het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden uitgesloten, dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit te beslissen of de overleveringsprocedure moet worden beëindigd. In deze zaak is de rechtbank van oordeel dat reeds nu onvoldoende concreet zicht bestaat op overlevering binnen een redelijke termijn. Daarvoor is het volgende van belang.
Uit de informatie van 30 januari 2019 blijkt dat de Roemeense autoriteiten doende zijn het gevangenissysteem aan te passen. Op dit moment is echter nog geen informatie beschikbaar die het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon uitsluit.
Voorts geeft het standpunt van de officier van justitie de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat komende maanden nog nadere informatie over of ontwikkelingen in de gevangenis Vaslui te verwachten zijn, waarmee het reële gevaar voor de opgeëiste persoon wordt weggenomen.
In deze situatie past het niet de zaak aan te houden teneinde verdere vragen te stellen dan wel ontwikkelingen af te wachten. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de overleveringsprocedure dient te worden beëindigd.
Onder verwijzing naar de overwegingen onder 5.3.3 en 5.4.3 van de uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414), leidt dit ertoe dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.