ECLI:NL:RBAMS:2017:2579

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
13/751988-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid officier van justitie in vordering tot behandeling Europees aanhoudingsbevel

Op 18 april 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Roemenië. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Roemenië, die op 19 november 2015 voorlopig was aangehouden. Het EAB was ontvangen op 27 november 2015 en de officier van justitie had op 4 december 2015 de behandeling gevorderd. De rechtbank heeft in eerdere zittingen de termijn voor de uitspraak verlengd en het onderzoek heropend in afwachting van een beslissing van het Europese Hof van Justitie. De rechtbank heeft op 21 juli 2016 een tussenuitspraak gedaan en het onderzoek hervat op 28 februari 2017. Tijdens deze zitting heeft de officier van justitie aanvullende informatie over de detentieomstandigheden in Roemenië gepresenteerd, maar de rechtbank oordeelde dat er nog steeds een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vordering. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot gevangenhouding opgeheven en de zaak afgesloten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751.988-15
RK nummer: 15/8342
Datum uitspraak: 18 april 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 december 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 3 december 2014 door
the Court of Law Craiova(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam van de opgeïste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1980,
verblijfadres in Nederland: [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De opgeëiste persoon is op 19 november 2015 voorlopig aangehouden. Het EAB is ontvangen op 27 november 2015. De officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam heeft op 4 december 2015 de behandeling gevorderd van het EAB. Ter openbare zitting van deze rechtbank en kamer op 4 februari 2016 zijn de officier van justitie en de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft bij die gelegenheid de termijn waarbinnen zij over de overlevering moet beslissen met 30 dagen verlengd.
De rechtbank heeft, nadat zij op 4 februari 2016 het onderzoek ter zitting had gesloten, bij tussenuitspraak van 18 februari 2016 het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de beslissing van het Europese Hof van Justitie in de zaken
Aranyosien
Câldâraru. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak zou moeten doen bij voormelde tussenuitspraak op grond van artikel 22, vierde lid, van de OLW voor onbepaalde tijd verlengd, omdat de rechtbank er niet in zou slagen binnen de verlengde termijn van 90 dagen als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de OLW uitspraak te doen. De rechtbank heeft bij beslissing van 18 februari 2016 overwogen dat de termijn van 90 dagen genoemd in artikel 22, derde lid, van de OLW op 25 februari 2016 is verlopen en heeft daarbij, gelet op het bepaalde in artikel 22, vierde lid van de OLW, de schorsing bevolen van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met ingang van 25 februari 2016, onder het stellen van voorwaarden.
Op 10 juni 2016 heeft de officier van justitie naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie inzake
Aranyosien
Câldâraru(HvJ 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (
Aranyosien
Câldâraru) aan de Roemeense uitvaardigende autoriteit nadere informatie gevraagd over de detentie-omstandigheden in Roemenië en in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na zijn overlevering geplaatst zal worden. De antwoorden van
The National Administration of Penitentiariesvan 24 juni 2016 zijn op 1 juli 2016 door de uitvaardigende autoriteit overgelegd.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de zitting van 7 juli 2016 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw
mr. S. Grilk en door een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat op 21 juli 2016 uitspraak zal worden gedaan.
Op 21 juli 2016 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarin zij onder meer de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB heeft uitgesteld.
De rechtbank heeft het onderzoek wederom hervat op de zitting van 28 februari 2017 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Grilk, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft het onderzoek toen voor onbepaalde tijd aangehouden en beslist dat het uitstel van de beslissing over de overlevering wordt gehandhaafd omdat de in Muršić /Kroatië (EHRM (Grote Kamer) 20 oktober 2016, 7334/13, § 138,
hierna: Muršić) bedoelde factoren 1 en 3 niet aanwezig zijn. Met betrekking tot de mogelijke detentie in het semi-open regime in de gevangenis in [plaats] was het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest dus niet weerlegd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijk termijn op dat moment nog niet was verstreken.
Ten slotte is het onderzoek hervat op de zitting van 4 april 2017 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw,
mr. S. Grilk, en door een tolk in de Roemeense taal

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In onderdeel b van het EAB wordt melding gemaakt van:
- een vonnis van 23 oktober 2014 van
the Court of Law Craiova.
Uit de informatie in onderdeel f van het EAB blijkt dat bij voornoemd vonnis een gevangenisstraf van 7 jaar is opgelegd en dat deze straf een samenvoeging betreft van de gevangenisstraffen van 7 jaar en 1 jaar die zijn opgelegd bij respectievelijk:
  • een vonnis van 23 april 2009 van
  • een vonnis van 23 juni 2011 van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaar, opgelegd bij voornoemd verzamelvonnis van 23 oktober 2014 en door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 6 jaar, 10 maanden en 18 dagen.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW
De rechtbank verwijst voor hetgeen omtrent de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is geoordeeld naar haar tussenuitspraken in de onderhavige zaak van respectievelijk 18 februari 2016 en
21 juli 2016 en maakt hetgeen daarin is geoordeeld tot haar oordeel.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit ‘
robbery’ waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten ‘
violation of domicile’ en ‘
driving on public roads of a vehicle or a tram by a person who does not possess a driving license’ niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • medeplegen van in de woning bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen
  • overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat

5.1
Inleiding
De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering uitgesteld vanwege een reëel gevaar voor de opgeëiste persoon van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat. Afgezien van de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat zijn er geen overleveringsbeletselen.
In het licht van haar uitspraak van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) moet de rechtbank daarom de volgende vragen beantwoorden:
1. sluiten de door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens het geconstateerde reële gevaar voor de opgeëiste persoon uit?;
2. (indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt) is de redelijke termijn waarbinnen dat reële gevaar moet worden uitgesloten overschreden?;
3. (indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt) moet die overschrijding leiden tot beëindiging van de overleveringsprocedure en welke beslissing brengt een dergelijke beëindiging mee?.
5.2
Sluiten de aanvullende gegevens het reële gevaar voor de opgeëiste persoon uit?
5.2.1
Standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar Muršić en ECLI:NL:RBAMS:2016:7499 heeft de raadsvrouw betoogd dat nog steeds sprake is van een reëel gevaar dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
5.2.2
Standpunt van de officier van justitie
Op 21 maart 2017 heeft een bespreking met de Roemeense justitiële autoriteiten plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in een op 28 maart 2017 door de Roemeense autoriteiten opgestelde brief met daarin nadere informatie over semi-open inrichtingen. Hieruit blijkt in aanvulling op de eerder verstrekte informatie, dat gedetineerden tussen circa 19.30 uur en 22.00 uur hun cel kunnen verlaten om allerhande activiteiten te ontplooien. De officier van justitie meent dat deze informatie, gelet op Muršić , genoeg is om tot overlevering te kunnen overgaan. Meer aanvullende informatie zullen de Roemeense autoriteiten niet verstrekken.
Zij acht ook het volgende van belang. De uitspraak inzake Muršić /Kroatië ziet op een andere situatie dan de onderhavige zaak omdat Muršić in een gesloten regime gedetineerd was. De in Muršić geformuleerde criteria zien dan ook niet op het semi-open regime waarin de opgeëiste persoon na overlevering zal worden gedetineerd. Voorts verwijst de officier van justitie naar een uitspraak van het
Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburg(Duitsland) van 3 januari 2017 waarin de overlevering aan Roemenië ten behoeve van een vervolgingsoverlevering wel is toegestaan.
Het voorgaande in samenhang bezien moet tot het oordeel leiden dat het geconstateerde reële gevaar voor de opgeëiste persoon thans is uitgesloten en zijn overlevering aan Roemenië kan worden toegestaan, aldus de officier van justitie.
5.2.3
Oordeel van de rechtbank
5.2.3.1 Beoordeling standpunt officier van justitie inzake criteria Muršić
Kort gezegd is door de officier van justitie betoogd dat de in de Muršić vastgestelde criteria niet in de onderhavige zaak van toepassing zijn omdat deze criteria op een gesloten regime in plaats van een semi-open regime zijn toegespitst.
De rechtbank volgt dit verweer niet. Blijkens het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 14 maart 2017 ( Muscalu /Roemenië, 80825/13), worden de in Muršić vastgestelde criteria ook in het geval van detentie in semi-open regimes toegepast. Overigens volgt al uit het arrest van dat Hof van 24 november 2015 ( Verdeş /Roemenië, 6215/14) dat de omstandigheid dat het gaat om een semi-open regime op zich niet voldoende is om een tekort aan “
personal space” te compenseren.
5.2.3.2 Beoordeling uitspraak van hetHanseatisches Oberlandesgericht Hamburg
De officier van justitie heeft verder naar voren gebracht dat het
Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburgjanuari jongstleden de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië heeft toegestaan.
De rechtbank stelt vast dat er in Duitsland klaarblijkelijk geen sprake is van een vaste lijn binnen de jurisprudentie aangaande Roemeense overleveringsverzoeken, getuige de uitspraak van het
Oberlandesgericht Cellevan 2 maart 2017 (1 AR (Ausl) 99/16) waarin de overlevering aan Roemenië juist wegens “
Unvereinbarkeit der Haftbedingungen im Ausstellungsmitgliedstaat mit Art. 3 EMRK” is geweigerd.
Gelet hierop zal de rechtbank de overgelegde uitspraak van het
Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburgniet bij haar beoordeling betrekken.
5.2.3.3 Beoordeling reële gevaar voor de opgeëiste persoon in relatie tot de aanvullende gegevens
Ter zitting van 28 februari 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat met betrekking tot de mogelijke detentie in het semi-open regime in de gevangenis in [plaats] het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet is weerlegd, zodat voor de opgeëiste persoon bij overlevering nog steeds een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat.
Thans beschikt de rechtbank over nieuwe informatie van de Roemeens autoriteiten omdat de
Algemeen Directeur van het Nationale Bestuur van Penitentiaire Instellingenbij brief van 28 maart 2017 onder meer de volgende informatie heeft verstrekt:

Zo kunnen de gevangenen overdag groepsactiviteiten ontplooien in die ruimtes binnen de plaats van detentie waar zij toegang toe hebben: (…), in het tijdsinterval 08.30 - 11.30 (tussen 11.30 - 13.00 is de tijd gereserveerd voor het uitdelen en nuttigen van de lunch) en, na de lunch, tot 18.00 uur (wandelprogramma inbegrepen). Darna wordt het diner geserveerd, en na de avondoproep (die plaatsvindt ongeveer tussen 19.00 - 19.30), tot 22.00 uur, wanneer de lichten uitgaan), houden de gevanganen zich met vrijetijdsactiviteiten bezig; dit doen zij in hun cel of, desgevraagd, buiten de cel in de afdelingsclub of in andere aangewezen ruimtes, tussen 19.45 - 21.45 uur. Het scala aan activiteiten wordt bepaald door de administratie van de detentie-instelling en bevat de mogelijkheden die hieronder worden beschreven.(…)
Bijgevolg wordt de cel door de in open regime opgenomen gevangenen in het algemeen
slechts gebruikt voor rust, het nuttigen van maartijden en korte momenten die nodig zijn voor
huishoudelijke werkzaamheden.
In geval van ‘
multi-occupancy accommodation’ levert een hoeveelheid van minder dan 3 m2 ‘
personal space’ een ‘
strong presumption’ op dat de detentieomstandigheden vernederend in de zin van artikel 3 EVRM zijn ( Muršić /Kroatië, § 124).
Gelet op artikel 52, derde lid, Handvest zijn vernederende detentieomstandigheden in de zin van artikel 3 EVRM tevens vernederend in de zin van artikel 4 Handvest.
Nu uit de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon in de gevangenis in [plaats] minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte ter beschikking zal staan, bestaat op grond Muršić aldus een ‘
strong presumption’ dat de opgeëiste persoon aldaar onder onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden zal verblijven.
Het EHRM heeft in par. 132 van datzelfde arrest overwogen dat dit vermoeden normaal gesproken alleen kan worden weerlegd als de volgende factoren cumulatief aanwezig zijn. Deze factoren betreffen – kort gezegd – de volgende:
1. ‘
short, occasional and minor reductions of personal space’;
2. ‘
sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities’;
3. ‘
confinement in what is, when viewed generally, an appropriate detention facility’.
Deze toetsing geldt, zoals hiervoor is overwogen, ook voor het semi-open regime.
Toetsing aan deze
drie factorenleidt in de onderhavige zaak echter niet tot de conclusie dat de ‘
strong presumption’ van schending van artikel 4 Handvest is weerlegd.
De
eerstefactor houdt in dat de beperking van het aantal m2 ‘
personal space’ kort van duur, incidenteel en van ondergeschikte betekenis is. Gelet op de detentieduur van zes jaren en ruim tien maanden die de opgeëiste persoon - na eerst een periode van één jaar en vier maanden in een andere penitentiaire inrichting te hebben doorgebracht - waarschijnlijk in het semi-open regime in de gevangenis in [plaats] zal moeten ondergaan, kan in elk geval niet worden geconcludeerd dat de beperking van de ‘
personal space’ kort van duur en incidenteel is.
Toetsing aan de
tweedefactor leidt tot de conclusie dat de beperking van het aantal m2 gepaard gaat met voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel.
Over de
derdefactor, kort gezegd dat de detentieomstandigheden voor het overige ‘
appropriate’ zijn, biedt de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie onvoldoende duidelijkheid. De mededelingen in de brieven van respectievelijk 14 en 24 februari 2017 en 28 maart 2017 zijn weliswaar uitgebreid, maar te
algemeen van aard. Daardoor is bijvoorbeeld niet duidelijk hoeveel toiletten en douches er beschikbaar zijn per gedetineerde per cel.
De overige door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens bieden evenmin duidelijkheid over de derde factor.
De ‘
strong presumption’ van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in de gevangenis in [plaats] is dus niet weerlegd. De conclusie moet dan ook zijn dat de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling niet uitsluit.
5.3
De redelijke termijn en de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
5.3.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn thans is overschreden. Tussen de uitstelbeslissing van 21 juli 2016 en de zitting van 4 april 2017 zijn 257 dagen verstreken. Gelet op de overschrijding van de termijn dient de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, als is overwogen in voornoemde uitspraak van 26 januari 2017.
5.3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn niet is overschreden. Sinds de laatste zitting in deze zaak, in februari 2017 (toen de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn nog niet was overschreden) heeft het Openbaar Ministerie niet stilgezeten en zelfs iets uitzonderlijks gedaan namelijk een
meetingmet de Roemeense justitiële autoriteiten organiseren. Daaruit is nadere informatie voortgekomen en daarom is er nog geen sprake van de overschrijding van de redelijke termijn en dient niet de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te worden uitgesproken.
5.3.3
Oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank in haar uitspraak van 26 januari 2017 onder 5.3.3 en 5.4.3 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in het onderhavige geval is overschreden en dat de officier van justitie als gevolg daarvan niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
De rechtbank heeft op 21 juli 2016 de beslissing over de overlevering uitgesteld. Ten tijde van de uitspraak in de onderhavige zaak, op 18 april 2017, zullen bijna negen maanden zijn verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat de redelijke termijn is verstreken.

6.Beslissingen

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPhet – geschorste – bevel tot gevangenhouding.
Deze beslissing is genomen op 18 april 2017 door:
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J. Edgar en H.G. van der Wilt rechters,
in tegenwoordigheid van mr Y.M.E. Jurgens griffier,
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.