ECLI:NL:RBAMS:2019:1825

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
13/751203-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging overleveringsprocedure wegens overschrijding redelijke termijn en detentieomstandigheden in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2019 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Belgische opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Bihor Court in Roemenië. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de redelijke termijn voor de overleveringsprocedure was overschreden. De zaak begon met een vordering van de officier van justitie op 29 maart 2016, maar door verschillende uitstel en schorsingen, onder andere vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië, heeft de procedure aanzienlijk langer geduurd dan wettelijk toegestaan.

Tijdens de zitting op 26 februari 2019 werd vastgesteld dat er geen nieuwe informatie was ontvangen van de Roemeense autoriteiten die garanties boden over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat er een algemeen risico bestaat op schending van mensenrechten in Roemeense gevangenissen. Ondanks de toezeggingen van de Roemeense autoriteiten over verbeteringen in het gevangenissysteem, was er onvoldoende bewijs dat de opgeëiste persoon niet het risico zou lopen op onmenselijke of vernederende behandeling.

Gelet op de lange duur van de procedure en het gebrek aan garanties, heeft de rechtbank besloten dat de overleveringsprocedure moest worden beëindigd. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en vastgesteld dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751203-16
RK nummer: 16/2165
Datum uitspraak: 26 februari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 maart 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2016 door
the Bihor Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1969,
wonende op het adres: [adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 7 juni 2016
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 juni 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering gelet op – kort samengevat – de detentieomstandigheden in Roemenië uitgesteld en in verband daarmee het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Zitting 26 februari 2019
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 26 februari 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. K. Cras. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsvrouw heeft verklaard niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
preventive arrest warrantuitgevaardigd op 17 december 2015 door
the Bihor Court, kenmerk: no. 2573/111/2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Roemenië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Detentieomstandigheden in Roemenië

4.1.
Inleiding
De rechtbank heeft ter zitting van 7 juni 2016 meegedeeld dat de rechtbank in eerdere jurisprudentie heeft vastgesteld dat er een algemeen risico bestaat op schending van mensenrechten bij detentie in een Roemeense gevangenis.
Verder heeft de rechtbank ter zitting van 7 juni 2016 meegedeeld dat het Hof van Justitie van de Europese Unie bij uitspraak van 5 april 2016 (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 (Pál Aranyosi) en C-659/15 PPU (Robert Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198) heeft bepaald dat de volgende stap is dat de uitvaardigende autoriteit informatie verschaft over de specifieke detentieomstandigheden in het geval de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd. De vragen hierover zijn bij e-mail van 25 april 2016 door het Internationaal Rechtshulp Centrum aan de Roemeense autoriteiten voorgelegd.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting van 26 februari 2019 meegedeeld dat er geen nieuwe informatie uit Roemenië is waarin concrete garanties worden gegeven ten aanzien van de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd na een eventuele overlevering. De officier van justitie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft een brief ontvangen van de Roemeense autoriteiten van 30 januari 2019, waarin het volgende is vermeld:
“If the decreasing trend concerning the number of persons accomodated in the penitenciary system continues and the timetable for the implementation of measures 2018-2014 to resolve the issue of prison overcrowding and conditions of detention is complied with, we think that a minimum individual space of 3 m2 can be ensured for all categories of detainees.
Uit deze informatie blijkt dat de Roemeense autoriteiten doende zijn het gevangenissysteem aan te passen. Op dit moment is echter nog geen informatie beschikbaar die het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon uitsluit.
Gelet hierop en gezien de lange duur van deze procedure, komt de rechtbank tot het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en dat de overleveringsprocedure moet worden beëindigd.
Onder verwijzing naar de overwegingen onder 5.3.3. en 5.4.3. van de uitspraak van deze rechtbank van 26 januari 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414), is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 van de OLW van 29 maart 2016.
STELT VASTdat de (geschorste) overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 februari 2019.