In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2019 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Belgische opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Bihor Court in Roemenië. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de redelijke termijn voor de overleveringsprocedure was overschreden. De zaak begon met een vordering van de officier van justitie op 29 maart 2016, maar door verschillende uitstel en schorsingen, onder andere vanwege zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië, heeft de procedure aanzienlijk langer geduurd dan wettelijk toegestaan.
Tijdens de zitting op 26 februari 2019 werd vastgesteld dat er geen nieuwe informatie was ontvangen van de Roemeense autoriteiten die garanties boden over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat er een algemeen risico bestaat op schending van mensenrechten in Roemeense gevangenissen. Ondanks de toezeggingen van de Roemeense autoriteiten over verbeteringen in het gevangenissysteem, was er onvoldoende bewijs dat de opgeëiste persoon niet het risico zou lopen op onmenselijke of vernederende behandeling.
Gelet op de lange duur van de procedure en het gebrek aan garanties, heeft de rechtbank besloten dat de overleveringsprocedure moest worden beëindigd. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en vastgesteld dat de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon is beëindigd.