Overwegingen
1. Bij bericht van 31 december 2018 heeft [eiseres] de rechtbank bericht dat zij in betalingsonmacht verkeert en dat zij daarom in aanmerking wenst te komen voor vrijstelling van de verplichting tot betalen van griffierecht.
2. Bij brief van 15 januari 2019 heeft de rechtbank [eiseres] meegedeeld voorlopig van mening te zijn dat zij aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet.
3. De rechtbank is nu van oordeel dat er geen aanleiding is voor een andere beslissing. [eiseres] hoeft dus geen griffierecht te betalen. Het beroep is ontvankelijk.
Beoordeling van het beroep
4. [eiseres] , geboren op [geboortedatum] , is woonachtig in [woonplaats] . Na het overlijden van haar echtgenoot op [datum] heeft [eiseres] een Anw-uitkering aangevraagd. De Svb heeft deze aanvraag bij besluit van 16 juni 2004, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 23 februari 2005, afgewezen omdat de echtgenoot van [eiseres] op de datum van overlijden niet verzekerd was voor de Anw in Nederland en ook in [woonplaats] niet verzekerd was voor de sociale zekerheidswetgeving. [eiseres] voldeed ook niet aan de materiële voorwaarden voor het recht op een Anw-uitkering. De rechtbank heeft het beroep in die procedure niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het besluit tot weigering van een Anw-uitkering is hiermee in rechte komen vast te staan.
5. Op 14 februari 2018 heeft [eiseres] opnieuw een Anw-uitkering aangevraagd. De Svb heeft deze aanvraag mede beschouwd als een verzoek om herziening van het eerdere besluit. Zij heeft het verzoek afgewezen omdat [eiseres] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot herziening zouden moeten leiden en het eerdere besluit ook niet onmiskenbaar onjuist was.
6. [eiseres] heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde verklaring van het Turkse orgaan [naam] blijkt dat haar overleden echtgenoot wel verzekerd was. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd. Verder is [eiseres] van mening dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid omdat de Svb geen navraag heeft gedaan om haar stelling te verifiëren.
Beoordeling van het herzieningsverzoek
7. De Centrale Raad van Beroep (de Raad)heeft zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van een verzoek om herziening gewijzigd. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een verzoek om herziening inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan het verzoek om herziening geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek om herziening af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Voor het toetsingskader van de bestuursrechter is van belang welke keuze het bestuursorgaan in het voorliggende geval maakt.
8. Als het bestuursorgaan – overeenkomstige – toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
9. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van het verzoek om herziening in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om herziening evident onredelijk is. Als het bestuursorgaan beleid voert, toetst de bestuursrechter in de eerste plaats of het bestuursorgaan een juiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid. In het kader van de toetsing of een juiste toepassing is gegeven aan het beleid komt betekenis toe aan artikel 4:84 van de Awb. In dit artikel is neergelegd dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb de aanvraag van 14 februari 2018 terecht mede beschouwd als een verzoek om herziening van het besluit van 16 juni 2004 en is de herhaalde aanvraag terecht beoordeeld aan de hand van het hiervoor weergegeven toetsingskader. Daarbij heeft de Svb tevens acht geslagen op haar beleid, neergelegd in beleidsregel SB 1076. De Svb heeft het verzoek afgewezen omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden en de beslissing van 16 juni 2004 evenmin onmiskenbaar onjuist is.
11. [eiseres] heeft aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. In dat verband heeft zij gewezen op documenten waaruit volgens haar blijkt dat haar echtgenoot op de datum van overlijden verzekerd was.
12. De rechtbank stelt vast dat het [naam] in het TH 203-formulier, gedateerd 14 november 2003, heeft verklaard dat de echtgenoot van [eiseres] ten tijde van zijn overlijden een pensioen ontving. Dit document was reeds bij de eerdere beslissing bekend en is geen novum als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank wijst op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad)waarin is overwogen dat in een situatie waar gronden eerder hadden kunnen worden aangevoerd geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Deze beroepsgrond geeft ook geen aanleiding om het besluit op het herzieningsverzoek evident onredelijk te achten.
13. Bij bericht van 3 juni 2019 heeft [eiseres] voorts een zogenoemd TH 205-formulier overgelegd en een brief van het [naam] van 2 augustus 2018. In laatstgenoemde brief wordt vermeld dat de echtgenoot sinds 1 november 1990 een pensioen ontving.
14. Blijkens het bestreden besluit heeft de Svb het TH 205-formulier bij de beoordeling in bezwaar betrokken. In reactie op het bericht van [eiseres] van 3 juni 2019 heeft de Svb bij bericht van dezelfde datum, alsmede ter zitting, het standpunt ingenomen dat uit dit formulier blijkt dat de overleden echtgenoot op het moment van overlijden geen tijdvakken van verzekering en/of daarmee gelijkgestelde tijdvakken had. Er wordt dus niet voldaan aan artikel 22, derde lid, van het socialezekerheidsverdrag tussen Nederland en Turkije (hierna: NTV). Het feit dat de echtgenoot recht had op een pensioen kan niet worden gelijkgesteld met het verzekerd zijn volgens de Turkse wetgeving, aldus de Svb.
15. Artikel 22, derde lid, van het NTV luidt als volgt:
Indien de wettelijke regeling van een Verdragsluitende Partij, welke voor het verkrijgen en het vaststellen van het recht op uitkeringen generlei eisen stelt omtrent de duur van de verzekering, de toekenning ervan afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de werknemer op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich heeft voorgedaan verzekerd was ingevolge deze wettelijke regeling, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan indien de werknemer op dit tijdstip ingevolge de wettelijke regeling van de andere Partij verzekerd was.
16. Deze tekst komt overeen met bepalingen in andere socialezekerheidsverdragen, zoals artikel 22 van het Verdrag tussen Nederland en Marokkoen artikel 18 van het Verdrag tussen Nederland en Joegoslavië. Uit uitspraken van de Raad over deze bepalingen blijkt dat voor het aannemen van een zogenoemde fictieve verzekering is vereist dat ten tijde van het overlijden sprake is van een daadwerkelijke, actuele verzekering in het andere verdragsland. Uit geen van de stukken blijkt dat aan die eis is voldaan.
17. Dit betekent dat de rechtbank met de Svb van oordeel is dat het feit dat de echtgenoot van [eiseres] een pensioen ontving voor haar geen aanspraak kon opleveren op een (pro rata) nabestaandenuitkering op grond van de Anw.
18. Uit het voorgaande volgt dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat het eerdere besluit niet onmiskenbaar onjuist was. Hetgeen in beroep is aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De Svb heeft dan ook op goede gronden besloten het besluit van 16 juni 2004 niet te herzien.
19. Het gaat in dit geval om een herzieningsverzoek ten aanzien van een duuraanspraak. In het licht van de vaste rechtspraak hieroveroverweegt de rechtbank ten slotte dat het hiervoor gegeven oordeel over de betekenis van het ontvangen van een pensioen op de datum van overlijden en het niet verzekerd zijn op die datum tevens betekent dat ook voor de periode vanaf de datum van de herhaalde aanvraag voor [eiseres] geen recht op een Anw-uitkering bestaat.
20. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.