ECLI:NL:CRVB:2019:408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag halfwezenuitkering en verzoek om terug te komen van eerdere besluiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een aanvraag van appellante voor een halfwezenuitkering, die door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was afgewezen. De Svb had in eerdere besluiten vastgesteld dat de dochter van appellante geen halfwees was volgens de Algemene nabestaandenwet (ANW), omdat de biologische vader haar niet had erkend. Appellante heeft meerdere keren geprobeerd om terug te komen op deze beslissing, maar de Svb heeft deze verzoeken afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de Svb niet adequaat had gereageerd op haar stelling dat een DNA-onderzoek niet meer mogelijk was. De Raad overwoog dat de aanvraag van appellante een herhaling was van eerdere aanvragen en dat de Svb terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb geen aanleiding had gezien om het eerdere besluit onmiskenbaar onjuist te achten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Svb de aanvraag van appellante op juiste gronden had afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden in bestuursrechtelijke procedures en de rol van de bestuursrechter bij het toetsen van besluiten van bestuursorganen. De Raad concludeerde dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond had verklaard en bevestigde de aangevallen uitspraak.