ECLI:NL:RBAMS:2019:4207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1218
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de omgevingsvergunning voor het bouwen in afwijking van een eerdere vergunning in Amsterdam

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 18 juni 2019, wordt een geschil behandeld over de omgevingsvergunning die aan de vergunninghouder is verleend voor het bouwen in afwijking van een eerdere vergunning. De rechtbank oordeelt dat de keermuur en het terras onderdeel zijn van het gebouw, wat leidt tot strijdigheid met het bestemmingsplan. De rechtbank constateert dat de vergunninghouder en de omwonenden in beroep zijn gegaan tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat het bezwaar van de omwonenden gegrond verklaarde. De rechtbank stelt vast dat de omwonenden belanghebbenden zijn, omdat zij zicht hebben op het terras en de ruimtelijke uitstraling van het terras hen raakt. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder ten onrechte aanneemt dat het terras en de keermuur afzonderlijke bouwwerken zijn. De rechtbank volgt het standpunt van het college niet en concludeert dat de keermuur en het terras een onderdeel zijn van het gehele gebouw. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, dat een maximaal volume van 845 m³ voorschrijft. De rechtbank constateert een motiveringsgebrek in de besluitvorming van het college, omdat het college uitging van een verkeerd uitgangspunt. De rechtbank biedt het college de mogelijkheid om het gebrek te herstellen binnen een termijn van acht weken. De beslissing van de rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan, en het college moet binnen twee weken meedelen of het gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/1218, AMS 18/1245 en AMS 18/1382

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 18 juni 2019 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te Amsterdam, eisers,

(in zaaknummer AMS 18/1218)

[eiser 3] en [eiser 4] , te Amsterdam, eisers

(gemachtigden: [eiser 1] , [eiser 2] , [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ),
(
in zaaknummer AMS 18/1382)
[eiser 5], te Amsterdam, eiser (hierna aangeduid als: de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. W.D. de Vos),
(in zaaknummer AMS 18/1254)
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,verweerder (hierna aangeduid als: het college)
(gemachtigde: mr. J. van den Berg en D. Kamsma).
Als derde-partij heeft aan de gedingen AMS 18/1218 en 18/1382 deelgenomen:
de vergunninghouder.
Als derde-partij hebben aan het geding AMS 18/1254 deelgenomen:
[gemachtigde 1]en
[gemachtigde 2] , [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] .
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] zullen hierna gezamenlijk de omwonenden genoemd worden.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2017 (het primaire besluit) heeft het college aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning voor het bouwen in afwijking van een eerdere vergunning verleend.
Bij besluit van 11 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van de omwonenden gegrond verklaard.
De vergunninghouder en de omwonenden hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. [eiser 1] , [eiser 2] , [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] zijn verschenen. Vergunninghouder is verschenen, vergezeld door zijn [partner] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Op 31 december 2015 is aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning op de [locatie] te Amsterdam (de initiële vergunning) verleend.
2. Met het primaire besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen in afwijking van de initiële vergunning (de omgevingsvergunning). De afwijking bestaat uit het verhogen van de keermuur en het vergroten van het terras aan de achterzijde van de woning.
3. Met het bestreden besluit is de omgevingsvergunning herroepen, voor zover dit zag op het verhogen van de keermuur.
4. Op het perceel [locatie] is het bestemmingsplan ‘IJburg 1e fase’ van toepassing. Hieruit volgt dat gebouwen op dit perceel het maximale volume van 845 m³ niet mogen overschrijden. [1]
Belanghebbenden
5. Op de zitting heeft de gemachtigde van de vergunninghouder aangevoerd dat de omwonenden geen belanghebbenden zijn, omdat het vergroten van het terras geen gevolgen van enige betekenis heeft.
6. De rechtbank is van oordeel dat de omwonenden belanghebbenden zijn. Niet alleen hebben zij zicht op het terras, ook de ruimtelijke uitstraling van het terras maakt dat zij belanghebbenden zijn. Bovendien wonen zij op een aangrenzend perceel waardoor het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ niet geldt. [2]
Maken het terras en de keermuur onderdeel uit van de woning?
7. De vergunninghouder wil dat verweerder alsnog een vergunning verleent voor het verhogen van de keermuur. De omwonenden zijn het daar niet mee eens. Zij vinden dat ook voor het vergroten van het terras geen vergunning mag worden verleend.
8. De omwonenden voeren aan dat het vergroten van het terras aan de achterzijde van de woning en het verhogen van de keermuur in strijd zijn met het bestemmingsplan. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat het terras en de keermuur afzonderlijke bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn. De stalen constructies van het terras zijn gemonteerd aan de woning en daarmee onlosmakelijk verbonden met de woning. Het terras is daarom een onderdeel van de woning. Wanneer de woning, keermuur en het terras als één geheel worden beoordeeld, wordt niet meer voldaan aan de maatvoeringen in het bestemmingsplan, aldus de omwonenden.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat niet meer ter discussie kan worden gesteld dat het terras een bouwwerk, geen gebouw zijnde is. Dit is volgens het college namelijk al met de initiële vergunning vast komen te staan.
10. De rechtbank volgt het standpunt van het college niet. Uit de rechtspraak volgt namelijk dat alleen de rechtsgevolgen van een besluit onherroepelijk worden. De feitelijke en juridische oordelen die aan een besluit ten grondslag worden gelegd, worden niet onherroepelijk. [3] Dit betekent dat de rechtbank in deze procedure zal beoordelen of het terras deel uitmaakt van de woning.
11. De rechtbank oordeelt dat de keermuur en het terras een onderdeel zijn van het gehele gebouw. Het zijn dus niet afzonderlijke bouwwerken geen gebouw zijnde. De redenen zijn als volgt:
  • Hoofdgebouw, keermuur en terras vormen een visuele eenheid. Ze zijn als een geheel ontworpen. Het hoofdgebouw heeft aan de achterzijde op de begane grond een blinde muur, waar een [constructie] tegenaan is gemaakt. Het terras ligt bovenop de [constructie] en sluit aan op de eerste verdieping van het hoofdgebouw, waar zich ook de achterdeur bevindt. Daarmee ontstaat de indruk van een [huis] . Zonder de [constructie] zouden de blinde muur en de achterdeur onzinnig zijn. Het beton van de woning en de keermuur is in één keer gestort, omdat er anders kleurverschillen zouden ontstaan.
  • Hoofdgebouw, keermuur en terras vormen een constructieve eenheid. Het terras rust op een staalconstructie onder [produkt] , die mede op het gebouw rust. De keermuur dient om [produkt] op zijn plaats te houden.
  • Hoofdgebouw, keermuur en terras vormen een functionele eenheid. De achterdeur bevindt zich op de eerste verdieping en geeft toegang tot het terras. Vanaf het terras leidt een trap over de [constructie] naar beneden.
12. Voorgaande heeft als gevolg dat het vergroten van het terras aan de achterzijde van de woning en het verhogen van de keermuur in strijd is met het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan staat namelijk dat gebouwen op [locatie] geen groter volume mogen hebben dan 845 m³. Hoewel op de zitting duidelijk werd dat dit verkeerd in het bestemmingsplan staat en het maximaal toegestane volume 975 m³ is, is niet in geschil dat het volume van de woning zonder de keermuur en het terras 974 m³ is. Dit betekent dat het volume van de woning met keermuur en terras het volume van 975 m³ overschrijdt.
13. Bovengenoemde strijdigheid met het bestemmingsplan hoeft niet aan het verlenen van een omgevingsvergunning in de weg te staan. Het college heeft namelijk de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan, wanneer dit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. [4] Het college heeft echter – omdat het uitging van het verkeerde uitgangspunt, namelijk dat de vergroting van het terras niet in strijd was met het bestemmingsplan – niet gemotiveerd waarom hij toch de omgevingsvergunning heeft verleend. Ook bij de weigering van de vergunning voor het verhogen van de keermuur ging verweerder uit van het verkeerde uitgangspunt. Daarom oordeelt de rechtbank dat aan de beslissing op bezwaar een motiveringsgebrek kleeft.
Bestuurlijke lus
14. De rechtbank ziet aanleiding om het college onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder heeft de keuze om de vergunning gemotiveerd te weigeren of de inwilliging beter te motiveren. Hiervoor krijgt het college een termijn van acht weken.
15. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank vergunninghouder en omwonenden in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren. In principe zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op de beroepen, ook in de situatie dat het college besluit het bestreden besluit niet te herstellen.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, voorzitter, mr. H.B. van Gijn en mr. F.L. Bolkestein, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie artikel 27.2.2 aanhef en onder d van het bestemmingsplan.
2.Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2455).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:566) in samenhang met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:445).
4.Artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder °3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.