Overwegingen
Waar gaan deze zaken over?
1. Op 31 december 2015 is aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning op de [locatie] te Amsterdam (de initiële vergunning) verleend.
2. Met het primaire besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen in afwijking van de initiële vergunning (de omgevingsvergunning). De afwijking bestaat uit het verhogen van de keermuur en het vergroten van het terras aan de achterzijde van de woning.
3. Met het bestreden besluit is de omgevingsvergunning herroepen, voor zover dit zag op het verhogen van de keermuur.
4. Op het perceel [locatie] is het bestemmingsplan ‘IJburg 1e fase’ van toepassing. Hieruit volgt dat gebouwen op dit perceel het maximale volume van 845 m³ niet mogen overschrijden.
5. Op de zitting heeft de gemachtigde van de vergunninghouder aangevoerd dat de omwonenden geen belanghebbenden zijn, omdat het vergroten van het terras geen gevolgen van enige betekenis heeft.
6. De rechtbank is van oordeel dat de omwonenden belanghebbenden zijn. Niet alleen hebben zij zicht op het terras, ook de ruimtelijke uitstraling van het terras maakt dat zij belanghebbenden zijn. Bovendien wonen zij op een aangrenzend perceel waardoor het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ niet geldt.
Maken het terras en de keermuur onderdeel uit van de woning?
7. De vergunninghouder wil dat verweerder alsnog een vergunning verleent voor het verhogen van de keermuur. De omwonenden zijn het daar niet mee eens. Zij vinden dat ook voor het vergroten van het terras geen vergunning mag worden verleend.
8. De omwonenden voeren aan dat het vergroten van het terras aan de achterzijde van de woning en het verhogen van de keermuur in strijd zijn met het bestemmingsplan. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat het terras en de keermuur afzonderlijke bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn. De stalen constructies van het terras zijn gemonteerd aan de woning en daarmee onlosmakelijk verbonden met de woning. Het terras is daarom een onderdeel van de woning. Wanneer de woning, keermuur en het terras als één geheel worden beoordeeld, wordt niet meer voldaan aan de maatvoeringen in het bestemmingsplan, aldus de omwonenden.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat niet meer ter discussie kan worden gesteld dat het terras een bouwwerk, geen gebouw zijnde is. Dit is volgens het college namelijk al met de initiële vergunning vast komen te staan.
10. De rechtbank volgt het standpunt van het college niet. Uit de rechtspraak volgt namelijk dat alleen de rechtsgevolgen van een besluit onherroepelijk worden. De feitelijke en juridische oordelen die aan een besluit ten grondslag worden gelegd, worden niet onherroepelijk.Dit betekent dat de rechtbank in deze procedure zal beoordelen of het terras deel uitmaakt van de woning.
11. De rechtbank oordeelt dat de keermuur en het terras een onderdeel zijn van het gehele gebouw. Het zijn dus niet afzonderlijke bouwwerken geen gebouw zijnde. De redenen zijn als volgt:
- Hoofdgebouw, keermuur en terras vormen een visuele eenheid. Ze zijn als een geheel ontworpen. Het hoofdgebouw heeft aan de achterzijde op de begane grond een blinde muur, waar een [constructie] tegenaan is gemaakt. Het terras ligt bovenop de [constructie] en sluit aan op de eerste verdieping van het hoofdgebouw, waar zich ook de achterdeur bevindt. Daarmee ontstaat de indruk van een [huis] . Zonder de [constructie] zouden de blinde muur en de achterdeur onzinnig zijn. Het beton van de woning en de keermuur is in één keer gestort, omdat er anders kleurverschillen zouden ontstaan.
- Hoofdgebouw, keermuur en terras vormen een constructieve eenheid. Het terras rust op een staalconstructie onder [produkt] , die mede op het gebouw rust. De keermuur dient om [produkt] op zijn plaats te houden.
- Hoofdgebouw, keermuur en terras vormen een functionele eenheid. De achterdeur bevindt zich op de eerste verdieping en geeft toegang tot het terras. Vanaf het terras leidt een trap over de [constructie] naar beneden.
12. Voorgaande heeft als gevolg dat het vergroten van het terras aan de achterzijde van de woning en het verhogen van de keermuur in strijd is met het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan staat namelijk dat gebouwen op [locatie] geen groter volume mogen hebben dan 845 m³. Hoewel op de zitting duidelijk werd dat dit verkeerd in het bestemmingsplan staat en het maximaal toegestane volume 975 m³ is, is niet in geschil dat het volume van de woning zonder de keermuur en het terras 974 m³ is. Dit betekent dat het volume van de woning met keermuur en terras het volume van 975 m³ overschrijdt.
13. Bovengenoemde strijdigheid met het bestemmingsplan hoeft niet aan het verlenen van een omgevingsvergunning in de weg te staan. Het college heeft namelijk de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan, wanneer dit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.Het college heeft echter – omdat het uitging van het verkeerde uitgangspunt, namelijk dat de vergroting van het terras niet in strijd was met het bestemmingsplan – niet gemotiveerd waarom hij toch de omgevingsvergunning heeft verleend. Ook bij de weigering van de vergunning voor het verhogen van de keermuur ging verweerder uit van het verkeerde uitgangspunt. Daarom oordeelt de rechtbank dat aan de beslissing op bezwaar een motiveringsgebrek kleeft.
14. De rechtbank ziet aanleiding om het college onder toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder heeft de keuze om de vergunning gemotiveerd te weigeren of de inwilliging beter te motiveren. Hiervoor krijgt het college een termijn van acht weken.
15. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank vergunninghouder en omwonenden in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren. In principe zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op de beroepen, ook in de situatie dat het college besluit het bestreden besluit niet te herstellen.
16. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.