201507702/1/A1.
Datum uitspraak: 14 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 't Goy, gemeente Houten,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 augustus 2015 in zaak nr. 14/7817 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Houten.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de kelder op het perceel [locatie] te 't Goy.
Bij besluit van 18 november 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.W. van Ojen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.R.E. Maris, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is tevens gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde].
Overwegingen
Inleiding
1. Op 11 maart 2013 is de woning van [vergunninghouder] afgebrand. Voor het herbouwen van de woning is bij besluit van 18 september 2013 een omgevingsvergunning verleend. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Nadat de bouw van de woning was voltooid, is geconstateerd dat in afwijking van de omgevingsvergunning de kelder groter is uitgevoerd en dat de kelder vanaf het erf kan worden betreden. [vergunninghouder] heeft op 11 juni 2014 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend om dit te legaliseren. [appellant] is eigenaar van de naastgelegen percelen. Hij woont daar en oefent daar een fruitteeltbedrijf uit. Hij vreest dat realisering van het bouwplan ertoe leidt dat hij in de uitoefening van zijn bedrijf wordt beperkt.
Beoordeling van het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belanghebbende is bij de verlening van de omgevingsvergunning en het college zijn bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij voert daartoe aan dat hij eigenaar is van de gronden naast het perceel en deze gronden ook in gebruik heeft.
2.1. Vast staat dat [appellant] eigenaar en gebruiker is van het perceel direct gelegen naast het perceel van [vergunninghouder]. De Afdeling is van oordeel dat reeds het belang van [appellant] als eigenaar van het aangrenzende perceel maakt dat hij een rechtstreeks bij de verlening van de omgevingsvergunning betrokken belang heeft in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De door het college ter zitting genoemde uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, leidt niet tot een ander oordeel. Die uitspraak, waarin bij de vraag naar de belanghebbendheid van de betrokkene werd beoordeeld of aannemelijk was dat ter plaatse van haar woning of perceel gevolgen van enige betekenis konden worden ondervonden, betrof een situatie waarin de betrokkene op een afstand woonde van 5 km van de inrichting waarvoor de in die procedure in geding zijnde omgevingsvergunning was verleend. De hier aan de orde zijnde situatie is daarmee niet vergelijkbaar. Gelet op het voorgaande is het oordeel van de rechtbank dat het college [appellant] terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt en het bezwaar om die reden terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, onjuist.
Conclusie
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 november 2014 gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
4. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 augustus 2015 in zaak nr. 14/7817;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Houten van 18 november 2014, kenmerk 14z0007909;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Houten tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.993,44 (zegge: negentienhonderdnegenentachtig euro en vier cent), waarvan € 1.984,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Houten aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 444,00 (zegge: vierhonderdvierenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016
473.