ECLI:NL:RBAMS:2019:3769

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
17/3123
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van loonsanctie na deskundigenonderzoek en gebrek aan medische gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een loonsanctie die aan de werkgever was opgelegd, omdat de werkneemster, die ziek was, niet zou hebben voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. De rechtbank heeft een deskundige ingeschakeld om de werkneemster te onderzoeken, maar de werkneemster weigerde mee te werken aan dit onderzoek. Hierdoor kon de deskundige geen aanvullende informatie verkrijgen over de medische situatie van de werkneemster. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende duidelijkheid was over de medische belastbaarheid van de werkneemster en dat de werkgever niet deugdelijk was geïnformeerd over de re-integratieverplichtingen. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de loonsanctie herroepen. Tevens is de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het tijdvak waarover [naam] (werkneemster) jegens eiseres recht heeft op loon tijdens ziekte, met 52 weken verlengd (de ziekengeldsanctie).
Bij besluit van 12 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werkneemster heeft de rechtbank meegedeeld geen toestemming te verlenen voor toezending van stukken aan eiseres die medische gegevens bevatten. De rechtbank heeft vervolgens onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten dat de kennisneming van medische stukken in dit geding is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres die arts of advocaat is dan wel waarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2017.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar arts-gemachtigde [naam] ( [naam] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aan de deskundige [naam] , verzekeringsarts bij [naam] , opdracht gegeven om werkneemster te onderzoeken en rapport uit te brengen aan de hand van een door de rechtbank opgestelde vraagstelling.
De deskundige [naam] heeft op 26 november 2018 rapport aan de rechtbank uitgebracht. Verweerder heeft bij schrijven van 9 januari 2019 een rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 december 2018 overgelegd. Eiseres heeft bij schrijven van 28 januari 2019 een rapportage van medisch adviseur [naam] van 24 januari 2019 overgelegd.
Naar aanleiding van een bericht van de rechtbank dat werkneemster niet (meer) bereid is om mee te werken aan aanvullend onderzoek door de deskundige [naam] , hebben verweerder bij schrijven van 13 maart 2019 en eiseres bij schrijven van 25 maart 2019 gereageerd.
Bij brief van 29 maart 2019 heeft de rechtbank aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting, tenzij één van partijen binnen vier weken aangeeft mondeling op een nadere zitting te willen worden gehoord. Geen van partijen heeft laten weten een nadere zitting te willen, waarna de rechtbank op 15 mei 2019 het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
Omdat werkneemster geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met haar ex-werkgever (eiseres), zal de rechtbank in deze uitspraak de medische stukken niet inhoudelijk weergeven en zullen de medische klachten van werkneemster slechts in algemene zin worden benoemd.
Wat er aan deze zaak voorafging
1.1.
Werkneemster was vanaf 6 oktober 2014 voor gemiddeld 28 uur per week werkzaam als [functie] . Op 14 november 2014 heeft werkneemster zich met klachten ziek gemeld. De werkneemster heeft sindsdien een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Eiseres is eigenrisicodrager voor de ZW. Op 18 augustus 2016 heeft werkneemster bij verweerder een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een ziekengeldsanctie opgelegd, inhoudende dat eiseres de ZW-uitkering van werkneemster tot 10 november 2017 moet doorbetalen. Onder verwijzing naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 19 oktober 2016 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 maart 2017 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 april 2017 ten grondslag gelegd. Kort samengevat komt het er op neer dat onvoldoende medische onderbouwing bestaat voor het standpunt van eiseres dat werkneemster vanaf januari 2016 medisch niet-belastbaar is geweest. Daarom zijn vanaf die datum re-integratie-inspanningen gemist, aldus verweerder.
Procedure bij de rechtbank
2. Eiseres voert aan, samengevat, dat het onjuist is, althans onvoldoende onderbouwd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat werkneemster belastbaar was vanaf januari 2016. Op basis daarvan is de onjuiste conclusie getrokken, althans onvoldoende onderbouwd, door de arbeidsdeskundige dat er re-integratiekansen zijn gemist.
3. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een opdracht aan een onafhankelijke verzekeringsarts te verstrekken. De rechtbank heeft de deskundige opdracht gegeven gemotiveerd antwoord te geven op (onder andere) de vragen welke beperkingen werkneemster had op 1 januari 2016 en of de verzekeringsarts kan instemmen met de door de verzekeringsarts opgestelde FML van 27 september 2016.
4. Deskundige [naam] , verzekeringsarts bij [naam] , heeft dossierstudie verricht en werkneemster gezien op het spreekuur op 23 oktober 2018. Er werd geen aanvullende informatie opgevraagd bij de behandelaars aangezien er reeds voldoende informatie voorhanden is in het dossier met betrekking tot de relevante periode en er geen aanwijzingen zijn dat er relevante informatie ontbreekt, aldus de deskundige. Zij heeft op 26 november 2018 haar rapport opgemaakt. Zij komt tot de conclusie dat de werkneemster belastbaar is conform de FML van 27 september 2016.
Verloop procedure na het rapport van de deskundige
5. Eiseres heeft bij aanvullend beroepschrift van 28 januari 2019 gereageerd op het rapport van de deskundige [naam] . Samengevat stelt eiseres dat onvoldoende rekening is gehouden met het wisselende karakter van de benutbare mogelijkheden en het steeds weer terugvallen bij toenamen van klachten. Juist omdat het oordeel over de wisselende belastbaarheid van belang is had de deskundige contact moeten opnemen met de genoemde behandelaren van werkneemster en nader moeten informeren naar het verloop van de klachten en behandelingen in de periode na 1 januari 2016.
6. De rechtbank heeft de reactie van eiseres voorgelegd aan de deskundige met het verzoek om contact op te nemen met de behandelaars van werkneemster. Vervolgens is gebleken dat werkneemster niet (meer) bereid was om mee te werken aan het (nadere) onderzoek door deskundige [naam] . De rechtbank heeft telefonisch contact opgenomen met werkneemster. Uit dit gesprek kwam naar voren dat de werkneemster absoluut niet wilde meewerken. Zij was niet bereid om een machtigingsformulier te ondertekenen. Dit maakt dat het voor de deskundige niet mogelijk is om contact op te nemen met de behandelaren van werkneemster en informatie in te winnen.
7. De rechtbank heeft partijen vervolgens geïnformeerd over deze gang van zaken en verzocht om een reactie. Verweerder heeft vervolgens verzocht om de conclusie van de deskundige in haar rapport van 26 november 2018 te volgen en het beroep ongegrond te verklaren. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het feit dat werkneemster niet meer wenst mee te werken aan het vergaren van aanvullende medische informatie en nader onderzoek niet ten laste van haar kan komen. Eiseres wijst er op dat het gaat om een belastende beschikking, dat aan de motivering voor een dergelijke beslissing hoge eisen worden gesteld en dat eiseres in dergelijke procedures een bijzondere positie inneemt omdat het voor haar lastig c.q. onmogelijk is om zelfstandig medische informatie te verzamelen. Dit betekent dat de beslissing tot het opleggen van een loonsanctie onjuist is, onvoldoende onderbouwd en niet in stand kan blijven, aldus eiseres.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt voorop dat aan een besluit waarbij aan de werkgever een ziekengeldsanctie wordt opgelegd, een belastend besluit is. Het is daarom aan verweerder om deugdelijk te onderbouwen dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat dit zonder deugdelijke grond is geschied. In geschillen over de arbeidsongeschiktheidswetten heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) herhaaldelijk onderkend dat een belanghebbende werkgever niet veel anders kan dan trachten aannemelijk te maken dat het onderzoek van verweerder onvoldoende is geweest of dat de door verweerder gegeven motivering de beslissing niet kan dragen, waardoor de werkgever niet op geheel gelijke voet als een werknemer en verweerder aan het geding kan deelnemen. De Raad heeft eveneens eerder overwogen (zie onder meer de uitspraken van 20 juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB2857, en van 21 november 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF5675) dat dit de werkgever niet in een wezenlijk nadeliger positie brengt ten opzichte van de andere partijen als bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Wel is het zo dat de aard van de betrokken belangen meebrengt dat verweerder het besluit over die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292). In een opgelegde ziekenloonsanctie als hier aan de orde is geen aanleiding daarover anders te oordelen.
9. Naar vaste jurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 september 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BN7969) en 14 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX7452)), wordt het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd. Vormen de daartegen aangevoerde bezwaren een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt (zie de uitspraak van de Raad van 4 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8139).
10. De rechtbank is van oordeel dat uit de beschikbare medische stukken onvoldoende duidelijkheid bestaat over het verloop van de ziekte en beperkingen van werkneemster in de periode vanaf januari 2016. Uit het dossier komt namelijk naar voren dat sprake is van een wisselend karakter van de benutbare mogelijkheden van werkneemster. De rechtbank overweegt daartoe dat verzekeringsarts [naam] in zijn rapportage van 29 oktober 2015 concludeert dat per diezelfde datum werkneemster geen benutbare mogelijkheden heeft. Dit is slechts twee maanden voor de datum in geding in de onderhavige procedure, te weten 1 januari 2016. Verder blijkt uit de spreekuurverslagen van 21 maart 2016 en 18 mei 2016 van bedrijfsarts [naam] dat sprake is van een (forse) terugval. De rechtbank heeft het daarom noodzakelijk geacht dat deskundige [naam] contact zou opnemen met de behandelaars van werkneemster. Nu dit contact niet mogelijk is gebleken kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijkheid worden geboden over de vraag of sprake is van zodanige wisselende belastbaarheid van werkneemster dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft (zie artikel 2, tweede lid, onder d van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten).
11. De rechtbank overweegt dat werkneemster geen partij is in onderhavige procedure. Werkneemster is daarom ook niet op grond van artikel 8:30 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht mee te werken aan het deskundigenonderzoek van deskundige [naam] . De rechtbank kan in deze situatie daarom ook artikel 8:31 van de Awb niet toepassen.
12. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende heeft gedaan om de werkneemster te laten re-integreren. Over (het verloop van) de medische belastbaarheid van werkneemster in de periode vanaf januari 2016 is onduidelijkheid. De rechtbank is daarom van oordeel dat onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk is gemaakt dat werkneemster vanaf januari 2016 conform de FML van 27 september 2016 belastbaar was en dat geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Dit maakt dat ook onvoldoende onderbouwd en inzichtelijk is gemaakt dat vanaf januari 2016 re-integratie-kansen zijn gemist.
13. Gelet hierop is het beroep gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank oordeelt dat verweerder het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig heeft voorbereid en dat het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering.
14. Omdat artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA eraan in de weg staat dat herstel van het gebrek in de besluitvorming van verweerder tot oplegging van een loonsanctie leidt, is er aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 2 november 2016, waarbij de loondoorbetalingsverplichting van werkgever is verlengd, te herroepen (zie de uitspraak van de Raad van 28 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2414).
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.560,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na het verslag van de deskundige en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting van de arts-gemachtigde, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
16.2.
Ten aanzien van de kosten voor het inschakelen van deskundigen overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb komen kosten van een deskundige, die aan een partij verslag heeft uitgebracht, voor vergoeding in aanmerking. Naar vaste rechtspraak komen de kosten van inschakeling van een deskundige voor vergoeding in aanmerking als deze inschakeling redelijk was en de kosten zelf redelijk zijn. De door eiseres via [naam] ingeschakelde deskundigen ( [naam] , [naam] en [naam] ) zijn aan te merken als deskundigen in de zin van deze bepaling en de inschakeling van medisch deskundigen is in onderhavige zaak redelijk te achten. Deskundige [naam] heeft op 26 januari 2017 een deskundigenrapport uitgebracht, die door eiseres in de bezwaarprocedure is ingebracht. Ten aanzien van de rapportage is een tijdsbesteding van 240 minuten, dus 4 uur, aangegeven. Deskundige [naam] heeft op 16 november 2017 een deskundigenrapport uitgebracht, die door eiseres in de beroepsprocedure is ingebracht. Ten aanzien van de rapportage is een tijdsbesteding van 180 minuten, dus 3 uur, aangegeven. Deskundige [naam] heeft op 24 januari 2019 een deskundigenrapport uitgebracht, die door eiseres in de beroepsprocedure is ingebracht. Ten aanzien van de rapportage is een tijdsbesteding van 90 minuten, dus 1,5 uur, aangegeven.
16.3.
In totaal is een tijdbesteding van 8,5 uur voor de rapportages aangegeven. De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de kosten van een deskundige vast ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Op grond van artikel 6 van het besluit tarieven in strafzaken (het Besluit) geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wtsz, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang van de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 126,47 per uur. In artikel 15 van het Besluit is bepaald dat de bedragen genoemd in het Besluit, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Met inachtneming van voornoemde bepalingen wordt de vergoeding van de kosten van de deskundigenrapportages (forfaitair) vastgesteld op 8,5 (uur) x € 126,47 x 1,21 (btw) = € 1.300,74.
16.4.
De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus € 3.860,74 (€ 2.560,- + € 1.300,74).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.860,74.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.