ECLI:NL:RBAMS:2019:3064

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
13/001973-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak over gewapende overval op Trekpleister door kassamedewerkster

Op 30 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een kassamedewerkster die betrokken was bij een gewapende overval op de Trekpleister in Amsterdam op 15 december 2018. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld. Tijdens de zitting op 16 april 2019 heeft de officier van justitie, mr. A.C. Bennis, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en haar raadsman, mr. N.M. van Wersch, hun verweer voerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan de overval afspraken had gemaakt met haar medeverdachten over de overval, waarbij zij op de hoogte was van hun plannen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar rol als kassamedewerkster, niet kon worden vrijgesproken van de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met bedreiging met geweld, gepleegd in vereniging, en heeft haar een jeugddetentie van twee maanden opgelegd, die voorwaardelijk werd uitgesproken met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 120 uur opgelegd, met vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren werd verricht. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder Trekpleister en een medewerker, voor de geleden schade door de overval.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/001973-19 (Promis)
Datum uitspraak: 30 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Bennis en van wat verdachte en haar raadsman, mr. N.M. van Wersch, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [medewerker raad voor de kinderbescherming] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [medewerker jeugdbescherming] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 16 april 2019 – ten laste gelegd dat
1
zij op of omstreeks 15 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam] en/of
[naam 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 483,70 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam 2] of aan een derde, te weten aan Trekpleister ( [naam BV] ) (vestiging [adres] ) toebehoorde, door naar voornoemde Trekpleister toe te gaan en/of (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te zwaaien en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van voornoemde [naam] en/of [naam 2] te houden en/of voornoemde [naam] en/of [naam 2] de woorden toe te voegen: "Kechba, leeg die kassa's nu, geef me dat geld" en/of "Centjes" en/of "Cashboxen" en/of "Naar de andere kassa" en/of "Je gaat geen ene kankerknop indrukken" en/of "Ga naar achter" en/of "Snel, snel geef mij geld", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek
van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair
zij op of omstreeks 15 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 483,70 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan Trekpleister ( [naam BV] ) (vestiging [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam] en/of [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door naar voornoemde Trekpleister toe te gaan en/of (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te zwaaien en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van voornoemde [naam] en/of [naam 2] te houden en/of voornoemde [naam] en/of [naam 2] de woorden toe te voegen: "Kechba, leeg die kassa's nu, geef me dat geld" en/of "Centjes" en/of "Cashboxen" en/of "Naar de andere kassa" en/of "Je gaat geen ene kankerknop indrukken" en/of "Ga naar achter" en/of "Snel, snel geef mij geld", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2
zij op of omstreeks 15 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer cadeauset(s) en/of een airfryer en/of pringles, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan Trekpleister ( [naam BV] ) (vestiging [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam] en/of [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door naar voornoemde Trekpleister toe te gaan en/of (vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te zwaaien en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van voornoemde [naam] en/of [naam 2] te houden en/of voornoemde [naam] en/of [naam 2] de woorden toe te voegen:
"Kechba, leeg die kassa's nu, geef me dat geld" en/of "Centjes" en/of "Cashboxen" en/of "Naar de andere kassa" en/of "Je gaat geen ene kankerknop indrukken" en/of "Ga naar achter" en/of "Snel, snel geef mij geld", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht ).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde handelen van verdachte kan worden bewezen zoals dat subsidiair ten laste is gelegd, te weten diefstal met bedreiging met geweld in vereniging gepleegd. Verdachte en haar medeverdachten hebben tevoren afspraken gemaakt over het overvallen van de Trekpleister. Verdachte wist, terwijl zij aan het werk was bij de Trekpleister, dat haar medeverdachten zouden komen om geld buit te maken. Die medeverdachten zijn gekomen en hebben verdachte en haar collega bedreigd met een mes dat ze bij zich hadden. Verdachte heeft het geld uit de kassalades gepakt en dat in de toilettassen gedaan die haar medeverdachten hadden gepakt. Dat was zo met de medeverdachten afgesproken. Dat de medeverdachten met geweld hebben gedreigd, maar zij wel wist van de overval, doet aan bewezenverklaring van medeplegen niet af. Verdachte is de persoon geweest die het geld uit de kassalades heeft weggenomen. Voor de bewezenverklaring van bedreiging met geweld maakt het volgens de Hoge Raad (HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:94) niet uit dat verdachte in het complot zat.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit. Nu verdachte zichzelf niet kan hebben gedwongen tot de afgifte van geld, moet zij van de onder 1 primair ten laste gelegde afpersing worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, heeft te gelden dat verdachte en haar medeverdachten inderdaad van te voren met elkaar over de overval hebben gesproken. Niet gebleken is echter dat verdachte wist, en dus ermee heeft ingestemd, dat de overval met geweld of met bedreiging met geweld zou gaan plaatsvinden. In beginsel kan dus alleen de diefstal bewezen worden en niet het ten laste gelegde geweld of bedreiging met geweld. Daarnaast kan niet worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal. Van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met haar medeverdachten is geen sprake geweest. Het handelen van verdachte levert hoogstens medeplichtigheid op aan verduistering. Het uit de kassalades pakken en in de toilettassen stoppen van het geld, levert namelijk een verduistering in dienstbetrekking op, omdat zij het geld rechtmatig onder zich had. Dat kan niet als diefstal worden gekwalificeerd. Nu de verduistering niet is ten laste gelegd dient vrijspraak van het feit te volgen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 en HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:83 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte en haar medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] enige weken voor de overval op de Trekpleister, waar verdachte werkte, met elkaar over die overval hebben gesproken. De Trekpleister is juist gekozen omdat verdachte daar werkte als caissière en het tijdstip van de overval is gekozen, omdat verdachte op dat moment aan het werk was. Haar medeverdachten wisten dat en zij wisten ook dat verdachte zou meewerken. De medeverdachten hebben tegen verdachte gezegd dat zij die dag niet de kassa’s moest afromen. De rechtbank laat in het midden of verdachte aan die opdracht gevolg heeft gegeven, nu dat voor de bewezenverklaring niet van belang is. In het kader van de overwegingen ten aanzien van medeplegen, weegt de rechtbank deze opdracht wel mee. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verdachte voorafgaand aan de overval een appje gestuurd dat de medeverdachten ( [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] ) onderweg waren, zodat verdachte wist dat ze onderweg waren naar de Trekpleister voor de overval. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte en haar medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt bij het voorbereiden en uitvoeren van de overval. Verdachte heeft, als kassamedewerkster van de te overvallen winkel, een essentiële bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de overval. Afgesproken was dat zij zou meewerken met de overvallers en dat heeft zij ook gedaan: ze heeft het geld uit de kassalades gehaald en aan de overvallers gegeven.
De verklaring van verdachte, inhoudende dat zij niet wist dat één van haar medeverdachten een mes zou meenemen, maakt dat niet anders. Overvallen worden doorgaans vergezeld van (bedreiging met) geweld en regelmatig gewapend uitgevoerd, nu het een feit van algemene bekendheid is dat geld uit kassalades nu eenmaal niet op het enkele verzoek daartoe wordt afgegeven. Overvallers zetten hun woorden daarom kracht bij met geweld of bedreiging met geweld, met als doel geld buit te maken. Door als medepleger deel te nemen aan het misdadige plan om de Trekpleister te overvallen, kan ook het dreigen met het mes door één van de medeverdachten, verdachte ten volle worden aangerekend. Dat verdachte daar al dan niet expliciet mee heeft ingestemd, maakt dat niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde handelen van verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde oplevert. De handelingen van verdachte en haar medeverdachten leveren, in onderlinge samenhang beschouwd, het zich wederrechtelijk toe-eigenen van geld op, zoals dat onder 1 subsidiair ten laste is gelegd. Verdachte heeft als onderdeel van de in scène gezette overval het geld uit de kassalade weggenomen, aan de medeverdachten gegeven en die zijn er vervolgens met het geld vandoor gegaan. Dat is diefstal. Het verweer van de raadsman dat sprake is geweest van verduistering in dienstbetrekking en niet van diefstal, wordt daarom verworpen.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018255834-1 van 16 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. 8-13.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als vraag (V) van voornoemde opsporingsambtenaar en als verklaring (A) van [naam] , zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam als verkoopmedewerkster bij de Trekpleister gevestigd op het [adres] te Amsterdam. Op 15 december 2018 was ik de spullen aan het binnen halen omdat het bijna sluitingstijd was. Toen kwamen er twee gozers de winkel in waarbij een grote jongen als eerste de winkel binnenkwam. Ik zal hem hierna NNI noemen. Een kleinere jongen kwam achter hem aan. Ik zal hem hierna NN2 noemen. Vervolgens zie ik ze bij de toilettassen een toilettas pakken.
V: Wie pakte de toilettas?
A: NN2 Vervolgens zijn ze weer naar het toilettassen schap gegaan en hebben ze nog een toilettas gepakt.
V: Wie pakte die tweede toilettas?
A: Volgens mij NN2. Volgens mij gaf hij de toilettas aan NNI. Op een gegeven moment liep NNI mijn kant op. Ik zei: "goedendag, kan ik je ergens mee helpen. Ik zag dat hij mij aankeek maar hij liep door, weer terug de winkel in. Ik ben naar [naam 3] gelopen die de gehele tijd achter de kassa stond. Ik heb tegen haar gefluisterd dat ik dacht dat dit foute boel was en dat dit een overval kon zijn. Toen heb ik even gekeken wat ze aan het doen waren. Toen kwamen ze bij het snoepgoed staan, tegenover de kassa. Dat is op zo'n twee a drie meter van de kassa af. Ik ben nog even terug gelopen naar de ingang, toen ik vervolgens naar [naam 3] liep zag ik dat NNI voor haar neus stond en NN2 een beetje schuin achter NNI stond. Ik zag dat [naam 3] de kassalade al opende. Ik zag dat NN2 een groot keukenmes in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij het mes op dat moment nog vrij los in zijn hand had. Hij was er nog niet mee aan het dreigen. Ik heb die gozers ook niks horen zeggen tegen [naam 3] . Ik zag dat NNI een toilettas voor de neus van [naam 3] hield en dat [naam 3] daar geld in stopte wat ze uit de kassalade had gehaald. Dit betrof zowel briefgeld als muntgeld. Ik zag dat [naam 3] vervolgens naar de volgende kassa liep en die open maakte. Al het briefgeld uit die kassa heeft zij ook in de toilettas gestopt.
V: Liep NNI dan mee? Hoe ging dat?
A: NNI liep tegelijkertijd mee en NN2 liep er schuin achter bij mee.
V: Wat gebeurde er nadat het geld uit de tweede kassa in de toilettas was gedaan?
A: Toen is NN2 snel de winkel uitgerend. NNI liep heel rustig naar buiten. Ik ben toen naar [naam 3] gerend, ze riep heel hard dat ik op de alarmknop moest drukken.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2018255834-6 van 17 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 1] , [naam opsporingsambtenaar 2] en [naam opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pag. 15-18.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik werk bij de Trekpleister op het [adres] te Amsterdam. Op 15 december 2018 was ik samen met mijn collega [naam]
(de rechtbank begrijpt: [naam] ). Ik stond achter kassa 1. Omstreeks 17:50 uur kwamen er twee jongens binnen. Ik kreeg er niet zo'n goed gevoel bij. Ik hoorde [naam] tegen ze zeggen: "Goeiedag, kan ik jullie helpen?". Daar reageerden ze niet op. Ik zag dat hun gezichten bedekt waren. Wij werken met een oortjessysteem en ik hoorde dat [naam] tegen mij zei: "Vertrouw niemand". De jongens bleven rondjes lopen door de winkel, ze waren echt aan het treuzelen. NNI zat de hele tijd met een hand in een jaszak. Op een gegeven moment kwamen de jongens naar de kassa toelopen. Ik zag dat NNI iets aan NN2 gaf. Ik zag dat NN2 dit vervolgens onder zijn jas stopte en daar vasthield.
Toen NNI en NN2 bij de kassa aankwamen, zag ik dat NN2 zijn hand onder zijn jas vandaan haalde en ik zag dat hij een mes vast had in zijn rechterhand. Ik hoorde dat NNI tegen mij riep: "Kechba, leeg die kassa's nu, geef me dat geld".
Hij gebruikte hierbij verschillende Marokkaanse woorden en scheldwoorden. Ik zag dat NNI mij een toilettasje gaf. Het was een zwart toilettasje van de trekpleister. NNI stond voor me, voor de kassa. NN2 kwam naast me staan. NNI bleef het tasje vasthouden en hield het voor me open. Ik heb de kassa geopend en ik heb het geld uit de kassa in het tasje gedaan. Ik heb 20 en 10 euro biljetten gegeven. Ik heb niet alles gegeven. Ik hoorde dat NN2 riep: "Centjes!". Ik heb toen ook muntgeld erin gedaan.
NNI riep: "Sneller!". Ik heb toen gezegd dat dit alles was. NNI riep toen: "Naar de andere kassa!". Ik ben vervolgens naar kassa 2 gelopen en ik heb die geopend en heb het geld in het tasje gedaan op dezelfde manier. [naam] stond op dat moment ter hoogte van kassa 1. Onder kassa 1 zit een alarmknop. Ik zei toen tegen [naam] dat de knop in moest drukken. Waarschijnlijk hoorden de jongens dat ik dat zei. NN2 zei: "Je gaat geen ene kankerknop indrukken". NN2 schreeuwde: "cashboxen". Dat zijn afroomboxen. Ik zei tegen de jongens dat deze op slot zat. Ik had de hele dag al afgeroomd, dus daar zat veel geld in.
NN2 zei toen: "Haal die sleutel". Ik hoorde dat NN2 tegen ons zei: "Ga naar achter". Ik zag dat hij met het mes richting het kantoor op wees. [naam] en ik renden naar het kantoor en openden de deur met de tag. Daarna hebben we de deur achter ons gesloten.
3.
Een aanvullend proces-verbaal van verhoor aangever met nummer 2018255834, documentcode 10588508 van 19 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pag. 20-21.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 5] , zakelijk weergegeven:
Ik ben gemachtigd om aangifte te doen namens [naam BV] . Onder dit concern valt de Trekpleister. Op 15 december 2018 omstreeks 17:50 uur heeft er een gewapende overval plaatsgevonden in het filiaal van de Trekpleister, gevestigd aan het [adres] te Amsterdam. Deze overval is gepleegd door twee verdachten. Eén van deze verdachten was in het bezit van een mes. Naar aanleiding van de overval heb ik een berekening gemaakt wat er door de verdachten is weggenomen. Ik kan hier het volgende over verklaren: In kassa één is een contant bedrag weggenomen van €194,80 uit de lade van kassa twee is een contant bedrag weggenomen van €288,90. Het totale contante bedrag wat weggenomen is door de overvallers is: €483,70.
4.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 39, documentcode 10639703 van 3 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 5] en [naam opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pag. 553-569.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als vraag (V) van voornoemde opsporingsambtenaren en als verklaring (A) van verdachte, zakelijk weergegeven:
A: Ik werkte daar en toen werd het een keer als grap gezegd. En toen hebben ze het toch gedaan.
V: Waar hebben jullie het over gehad dan?
A: Over werk. Dat ze snel geld nodig hadden. En toen maakten ze grap van gaan we het doen.
V: Wat heb je dan gegeven?
A: Honderd vijftig euro per kassa en centjes. Dus vierhonderd denk ik.
V: Oke, en wie zijn ze dan?
A: [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] .
[naam medeverdachte 2] woont in de buurt van mij en [naam medeverdachte 1] in de Kinkerbuurt.
V: Wanneer hebben jullie het daar dan over gehad?
A: Wanneer was het ook alweer gebeurd?
15 december?
1. of 2 december 2 weken ervoor
V: Ongeveer twee weken ervoor hebben jullie het erover gehad. Wie waren daar toen bij?
A: Wij met zijn drieën.
V: Hoe komen jullie daar ineens op?
A: Ze spraken over snel geld nodig enzo. En ze wouden niet gewoon werken. En toen maakte ze die grap. Gaan we ov’tje zetten
V: Ovtje? Wat is dat?
A: Overval. Afkorting.
V: En toen?
A: Ze zeiden van op trekpleister.
V: Wat zei jij toen?
A: Ik lachte ik zei ja probeer het.
V: Want ze bedoelde wel de trekpleister waar jij werkte?
A: Ja want ik ben de enige die werkte van hun.
V: Wie kwam met het idee?
A: Ik moet even nadenken. [naam medeverdachte 1]
V: Welke afspraken hebben jullie gemaakt?
A: Qua geld enzo. Geld was voor hun. Ik heb er niets aan verdiend. Want eh nee geld was voor hun. Er werd eigenlijk niet zo een afspraak gemaakt ofzo.
V: Zijn er afspraken van te voren gemaakt? Wat jij zou doen of niet zou doen?
A: Even nadenken. Nee
V: En achteraf nog afspraken gemaakt?
Wat hebben jullie afgesproken?
A: Ze zei van eh ik ga niets zeggen. Niks toegeven. En [naam medeverdachte 2] ik weet niet wat zij zei.
V: Want wanneer spraken jullie elkaar na de overval?
A: Daarna, hoeveelste is het vandaag? 20e denk ik.
V: Hoe kan het dat dat jij achter de kassa stond?
A: Ik zit de hele dag achter de kassa. Ik zit alleen achter de kassa.
V: Hoe komt het dan dat ze op een moment komen dat jij aan het werk bent?
A: Ze wisten dat ik aan het werk was
V: Waarom komen ze naar de trekpleister waar jij werkt?
A: Het was eerste bedoeld als een grap en daarna hebben ze het waargemaakt
V: Ik kan me voorstellen dat ze juist bij jou komen. Dat ze dan weten dat jij niets gaat doen of geeft het geld. Gaat meewerken. Klopt dat?
A: Ja
V: En waarom zouden ze dan komen als jij achter de kassa komt?
A: Omdat ze wisten dat ik mee zou werken
V: Hoe wisten ze dat?
A: Omdat ik een vriendin van hun ben.
V: Weet je nog wat voor biljetten je gegeven hebt?
A: Bij de ene was het ik heb een briefje van 50 gezien, twintigjes, tien en vijf.
V: En heb je het daarover gehad met die meiden?
A: Nee, even nadenken. Nee, ze zeiden niet afromen. Ze zeiden niet afromen
V: Dat zeiden [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] dat je niet moest afromen?
A: Ja
V: Want ik vroeg je in het begin welke afspraken zijn er gemaakt. En nu vertel je dat we zouden afspreken dat ik niet zou afromen. Welke afspraken zijn er gemaakt ik wil ze allemaal weten. Tijdstip bijvoorbeeld.
A: Nee ze vroegen wel vanaf hoe laat ik achter de kassa zou staan. Ik zei 1 uur maar ik stond vanaf 9 uur achter de kassa.
Dat ze zouden komen als mijn collega buiten was.
V: Welke collega?
A: [naam] . Zij werkt met mij bij de trekpleister. Ze heeft dezelfde functie als mij
V: Dus als jullie afspreken met [naam medeverdachte 1] dat ze komt als jouw collega buiten is dan is jouw collega buiten als de trollies naar binnen gaan dat is dan rond sluitingstijd. Wat hebben jullie dan qua tijd afgesproken?
A: Ze zeiden rond half 6. Eerst was het kwart over vijf half zes. Maar ze kwamen rond 10 voor zes zo.
V: Weet jij waar het geld is?
A: Hun hebben het verdeeld met zijn tweeën.
Ze gingen niet bij [naam 4] omkleden maar in het portiek.
V: Wat heeft [naam 4] verder gedaan dan?
A: gepast op hun spullen tot zij terugkwamen.
V: Hoe wist ze dat ze terugkwamen?
A: Het was gewoon. [naam 4] appte mij dat ik moest komen. [naam 4] heeft me geappt met ze komen er nu aan
V: Dus [naam 4] appt jou. Dus jij weet dat ze dan komen. Je had je telefoon bij je?
A: Ja
V: Met ze komen er nu aan bedoel je ze komen voor de overval?
A: Ja
V: Waarom moest [naam 4] dat doen?
A: Omdat hun geen telefoons bij zich hadden die dag

5.Beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte van het haar onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De medeverdachten hebben, nadat zij in de Trekpleister het geld hadden buitgemaakt, de winkel korte tijd verlaten. Zij zijn teruggekomen, waarop er opnieuw is gedreigd met een mes en waarbij is gezegd dat verdachte en haar collega naar achteren moesten gaan. De medeverdachten hebben toen nog de spullen weggenomen die onder 2 ten laste zijn gelegd. Niet kan worden bewezen dat verdachte ook met dat tweede incident iets te maken heeft gehad. Verdachte moet daarom van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat het onder 2 ten laste gelegde betreft aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – op de officier van justitie aangevoerde gronden van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Verdachte zal daar van worden vrijgesproken.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 15 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag, in totaal 483,70 euro, dat toebehoorde aan Trekpleister, [naam BV] , vestiging [adres] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [naam] en [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door naar voornoemde Trekpleister toe te gaan en vervolgens een mes in de richting van voornoemde [naam 2] te houden en voornoemde [naam 2] de woorden toe te voegen: "Kechba, leeg die kassa's nu, geef me dat geld" en "Centjes" en "Cashboxen" en "Naar de andere kassa" en "Je gaat geen ene kankerknop indrukken" en "Ga naar achter".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 1 subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 140 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 70 dagen, waarvan een gedeelte, groot 60 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de door de officier van justitie geformuleerde strafeis te matigen. Een proeftijd van twee jaar en een voorwaardelijke straf zijn gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte niet nodig.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreft in de onderhavige zaak het volgende oriëntatiepunt:
- overval winkel: vanaf 4 maanden jeugddetentie.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met haar medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewapende overval op de Trekpleister, nota bene de werkgever van verdachte. Verdachte en haar medeverdachten hebben zich daarbij laten leiden door hun behoefte aan eigen geldelijk gewin, zonder daarbij oog te hebben voor de belangen van anderen. Winkelovervallen brengen winkeliers niet alleen financiële schade toe, zij veroorzaken ook enorme gevoelens van angst en onveiligheid bij de getroffen winkelmedewerkers. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij van mw. [naam] blijkt dat ook zij de nadelige gevolgen van het handelen van verdachte en haar medeverdachten ondervindt. Zij heeft naar eigen zeggen doodsangsten uitgestaan en voelde na de overval spanningen door haar hele lichaam. Zij heeft diezelfde avond een paar keer overgegeven. Zij heeft weken daarna nog slecht geslapen en heeft nog steeds veel moeite met werken. De rechtbank neemt dat verdachte erg kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het schriftelijke advies van JBRA van 11 april 2019 en de ter zitting gegeven toelichting. JBRA heeft aangegeven dat verdachte goed heeft meegewerkt met het schorsingstoezicht. JBRA adviseert geen voortzetting van het toezicht in de vorm van toezicht en begeleiding als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, nu verdachte zelf psychologische hulp heeft gezocht, zij verder geen hulpvraag aan JBRA heeft en ook JBRA geen zorgen ziet waarvoor hulp en begeleiding noodzakelijk is. Het recidivegevaar is minimaal.
De Raad heeft in zijn advies van 10 april 2019 en ter zitting een werkstraf geadviseerd. Ook de Raad ziet weinig gevaar voor herhaling. Het gaat goed met verdachte en er zijn voldoende beschermende factoren aanwezig. Er is geen noodzaak voor verdere hulpverlening, nu verdachte vrijwillig meewerkt aan de hulp die zij nodig heeft. Hoewel een werkstraf in beginsel niet passend wordt geacht voor een feit als het onderhavige, houdt de Raad bij zijn advies rekening met de nadelige gevolgen die verdachte heeft ondervonden als gevolg van het ten laste gelegde.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met het opleggen van een werkstraf. Deze ernstige feiten worden, gezien de voornoemde oriëntatiepunten, in beginsel bestraft met jeugddetentie. Het enkele opleggen van een werkstraf doet aan de ernst van het feit onvoldoende recht.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 14 maart 2019. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Zij wordt daarom aangemerkt als first offender. De rechtbank ziet daarin aanleiding de in het voornoemde oriëntatiepunt genoemde strafmaat niet te verhogen, maar uit te gaan van het minimum van vier maanden jeugddetentie.
Omdat het op dit moment gedetineerd raken van verdachte haar persoonlijke belangen zo erg zou doorkruisen dat daarvan slechts nadeel te verwachten is, zal de rechtbank de na te noemen jeugddetentie in voorwaardelijke vorm aan verdachte opleggen, met daarbij een proeftijd van twee jaar. De rechtbank acht een voorwaardelijke straf van belang om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Echter, nu ook de rechtbank onder ogen ziet dat er weinig zorgen zijn over de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal zij aan verdachte geen bijzondere voorwaarden met toezicht en begeleiding opleggen. De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte wel de consequenties van haar gedrag moet ervaren en met andere woorden de straf moet voelen. De rechtbank zal daarom tevens een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen. Opgeteld komen de vervangende jeugddetentie voor die werkstraf en de voorwaardelijke jeugddetentie neer op de in voornoemd oriëntatiepunt genoemde jeugddetentie voor een winkeloverval.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
[naam BV] ( [naam BV 1] ) B.V.De benadeelde partij [naam BV] ( [naam BV 1] ) B.V. vordert
€ 1.285,20 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen, namelijk voor zover de vordering ziet op het weggenomen geld. Ten aanzien van de kosten voor de slachtofferopvang, acht de officier van justitie de vordering onvoldoende onderbouwd en voor dat deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden. De officier van justitie heeft gevorderd de toewijzing te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie gevraagd om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de kosten voor slachtofferopvang. Voor het overige heeft hij de vordering niet betwist.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de vordering – gelet op de overgelegde factuur voor de slachtofferopvang en overige stukken - in het geheel voldoende is onderbouwd. De vordering is gelet op alle omstandigheden redelijk en de rechtbank wijst de vordering van € 1.285,20 daarom geheel toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam BV] ( [naam BV 1] ) B.V. voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
In het belang van [naam BV] ( [naam BV 1] ) B.V. voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.2.
[naam]
De benadeelde partij [naam] vordert € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie gevraagd om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de causaliteit tussen de bij [naam] ontstane psychische schade en het handelen van verdachte ontbreekt. Daarom moet de vordering van [naam] worden afgewezen, althans niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus de raadsman.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Deze schade staat in voldoende direct verband tot het handelen van verdachte als medepleger. De rechtbank is van oordeel dat de vordering weliswaar niet concreet met stukken is onderbouwd, maar acht het gelet op de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden en de schriftelijke slachtofferverklaring van [naam] voldoende aannemelijk dat zij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 500,00 gelet op die omstandigheden redelijk en wijst de vordering daarom gedeeltelijk toe tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De behandeling hiervan zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte aan [naam] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
In het belang van [naam] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Wijst de vordering van [naam BV] ( [naam BV 1] ) B.V.
toe tot € 1.285,20(twaalfhonderd vijfentachtig euro en twintig eurocent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam BV] ( [naam BV 1] ) B.V. voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam BV] ( [naam BV 1] ) B.V.,
aan de Staat € 1.285,20(twaalfhonderd vijfentachtig euro en twintig eurocent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening
te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam]
toe tot € 500,-(vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam] ,
€ 500,-(vijfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening
aan de Staat te betalen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.S. Crince Le Roy , voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2019.