ECLI:NL:RBAMS:2019:1926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
13/650453-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake conservatoire beslaglegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2019 uitspraak gedaan over een klaagschrift dat was ingediend door klager, die betrokken was bij een strafzaak. Het klaagschrift was gericht tegen het conservatoire beslag dat was gelegd op een Volkswagen Polo en geldbedragen, die in beslag waren genomen in het kader van een ramkraak en diefstal. Klager stelde dat er geen zicht was op een einde van de strafzaak en dat het beslag niet kon voortduren zonder dat er een benadeelde partij was. De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij het klaagschrift op 25 september 2018 was ontvangen en het Openbaar Ministerie op 8 oktober 2018 zijn standpunt had kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 17 januari 2019 zijn klager, zijn raadsvrouw en de officier van justitie gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een hernieuwde beoordeling van het klaagschrift rechtvaardigen. De rechtbank heeft eerder, op 13 februari 2018, een vergelijkbaar klaagschrift ongegrond verklaard. Klager werd verdacht van betrokkenheid bij een ramkraak en de rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering zich niet verzet tegen opheffing van het beslag. De rechtbank concludeerde dat klager niet-ontvankelijk was in zijn klaagschrift, omdat er geen nieuwe feiten waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter W.M.C. van den Berg, in aanwezigheid van griffier M. Cordia.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/650453-17
RK: 18/6473
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsvrouw, mr. C.A. Bouw,
Arent Janszoon Ernststraat 199, 1083 GV te Amsterdam,
klager, tevens beslagene.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 25 september 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 8 oktober 2018 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 17 januari 2019 klager, de raadsvrouw van klager en de officier van justitie mr. W.J. de Graaf in openbare raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot opheffing van het conservatoire beslag dat is gelegd op de bij klager in beslag genomen auto, Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] , en op de bij klager in beslag genomen geldbedragen en tot teruggave van de auto, die klager in bruikleen heeft, en het geld aan klager.
Het klaagschrift is samengevat als volgt onderbouwd. Er is geen zicht op een einde van de strafzaak tegen klager. Klager is niet gedagvaard en de verdediging heeft geen aanleiding te menen dat thans nog onderzoek plaatsvind. Klager meent dat het beslag niet kan voortduren nu er geen enkel uitzicht is op een einde van de strafzaak. Het onder beslag houden van zijn bezittingen in verband met een eventueel later toe te wijzen vordering benadeelde partij, zoals eerder door het Openbaar Ministerie is gesteld, kan niet blijven voortduren op slechts een voornemen van het Openbaar Ministerie klager te vervolgen.
De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer, in aanvulling op het klaagschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie en vragen van de rechtbank naar de ontvankelijkheid van het klaagschrift, kort samengevat het volgende naar voren gebracht. Hoewel klager is gedagvaard en er inmiddels een zitting heeft plaatsgevonden, geldt nog altijd dat er geen duidelijkheid is wanneer de zaak tegen hem tot een einde komt. De zaak is voor onbepaalde tijd aangehouden. Het tijdsverloop brengt mee dat klager het recht heeft dat zijn beklag opnieuw wordt beoordeeld. Er heeft zich ook nog altijd geen benadeelde partij gevoegd en ook dat brengt mee dat opnieuw gekeken moet worden of het beslag moet blijven voortduren. Het is op grond van het dossier ook helemaal niet duidelijk of er zich wel een benadeelde partij gaat voegen. Het gaat in de strafzaak wat de schade betreft om twee fietsen waarvan de eigenaar was verzekerd, schade aan een leaseauto en schade die KPN heeft geleden. Het is, gelet op het voorgaande, hoogst onwaarschijnlijk dat er een schadevergoedingsmaatregel aan klager zal worden opgelegd. Bovendien, mocht klager worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding dan is hij bereid aan die verplichting te voldoen zodat het ook om die reden niet nodig is het beslag te laten voortduren.

3.Niet-ontvankelijk

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van betrokkenheid bij een ramkraak op 29 augustus en de diefstal van een Range Rover die bij deze ramkraak is gebruikt alsmede de diefstal van twee fietsen.
Op 25 oktober 2017 zijn op de voet van artikel 94 Sv een Volkswagen Polo ( [kenteken] ) en € 196,35 en € 840,70 in beslag genomen. Nadien, op 5 januari 2018, is op de voet van artikel 94a Sv ook conservatoir beslag op deze auto en geldbedragen gelegd.
Op 24 november 2017 heeft klager een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend waarin om de teruggave van deze auto en de geldbedragen werd gevraagd.
De rechtbank Amsterdam heeft dat klaagschrift voor zover het betrekking had op het conservatoire beslag bij beschikking van 13 februari 2018 ongegrond verklaard.
Op 13 november 2018 heeft in de strafzaak tegen klager een regiezitting plaatsgevonden. Het onderzoek ter terechtzitting is geschorst en de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris om verdachte te horen en daarna – op verzoek van de verdediging – eventueel een of meer getuigen te horen.
Klager klaagt acht maanden na de beschikking van 13 februari 2018 opnieuw over de inbeslagneming van de bij hem in beslag genomen auto en geldbedragen en het uitblijven van een last tot teruggave.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 13 februari 2018 het volgende overwogen: “De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat het conservatoir beslag is gelegd ten behoeve van de slachtoffers en zij zich daarom verzet tegen teruggave daarvan aan klager. De rechtbank is op grond van het voorgaande en mede omdat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de auto en geldgeldbedragen door de strafrechter die te zijner tijd in de strafzaak tegen klager moet oordelen, verbeurd zullen worden verklaard aangezien de auto niet is gebruikt bij het misdrijf waarvan klager wordt verdacht en het geld niet door het misdrijf waarvan klager wordt verdacht is verkregen, van oordeel, dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag dat op de voet van artikel 94 Sv is gelegd en dat het bij het ontbreken van strafvorderlijk belang dient te worden opgeheven.
Aangezien sprake is van een auto en geldbedragen die volgens het Openbaar Ministerie aan klager toebehoren en die dienen tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan klager op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, en of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de strafzaak tegen klager ter zake van dat misdrijf een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen (artikel 94a lid 3 Sv).
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen. Klager wordt immers onder meer verdacht van een ramkraak (artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) waarbij schade is geleden door KPN die deze schade wil verhalen op de daders. De rechter-commissaris heeft ernstige bezwaren aangenomen ten aanzien van de verdenking en een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag verleend.”
De vraag die eerst moet worden beantwoord is of er in het onderhavige klaagschrift iets nieuws is aangevoerd ten opzichte van het ongegrond verklaarde klaagschrift van 28 december 2017. Hernieuwd beklag ten aanzien van hetzelfde voorwerp is immers slechts mogelijk op grond van nieuwe feiten en omstandigheden. De klager is niet-ontvankelijk in zijn beklag indien aan die voorwaarde niet is voldaan (HR 21 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0838, NJ 1998/172 en HR 4 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2161). Niet is vereist dat de feiten en omstandigheden waarop in het hernieuwde beklag een beroep wordt gedaan in die zin nieuw zijn dat zij zich eerst na de behandeling van het eerdere klaagschrift hebben voorgedaan of bekend zijn geworden. In het algemeen geldt dat een hernieuwd beklag ontvankelijk is indien een beroep wordt gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag (HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:580, NJ 2016/202, HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:122 en HR 14 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2863, NJ 2018/230).
De rechtbank is van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klaagschrift omdat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd en dat de feiten en omstandigheden die worden aangevoerd, te weten het tijdsverloop en de omstandigheid dat zich nog altijd geen benadeelde partij in de strafzaak heeft gevoegd, niet nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag.

4.De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2019.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor zover het beklag ongegrond is verklaard
voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.