ECLI:NL:RBAMS:2018:7506

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2018
Zaaknummer
13/751470-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 22 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court of Zielona Góra in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 20 juli 2018, behandeld in een openbare zitting op 18 september 2018. Tijdens deze zitting heeft de opgeëiste persoon zijn vertrouwen in zijn raadsvrouw opgezegd, wat leidde tot een aanhouding van de behandeling. Op 8 oktober 2018 is het onderzoek hervat, waarbij de opgeëiste persoon zich liet bijstaan door een andere raadsman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB betreft een vrijheidsstraf van 10 maanden, opgelegd door de District Court of Wschowa. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, waarbij de raadsman aanvoerde dat deze ondermaats zijn. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er geen reëel gevaar voor onmenselijke behandeling is. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe, objectieve gegevens zijn die de eerdere oordelen over de detentieomstandigheden in Polen zouden wijzigen.

De rechtbank heeft ook vragen geformuleerd aan de Poolse autoriteiten over de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen, gezien recente wijzigingen in de Poolse rechterlijke organisatie. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, en verzocht om antwoorden op de gestelde vragen. De vervolgzitting zal plaatsvinden na ontvangst van deze antwoorden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751470-18
RK nummer: 18/4798
Datum uitspraak: 22 oktober 2018
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 juli 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2018 door de
Circuit Court of Zielona Góra(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen, advocaat te ’s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 18 september 2018 de behandeling aangehouden tot de zitting van 8 oktober 2018 om 15.00 uur, omdat de opgeëiste persoon ter zitting het vertrouwen in zijn raadsvrouw mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen heeft opgezegd.
De rechtbank heeft op 8 oktober 2018 het onderzoek hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of October 29, 2010, by the District Court of Wschowa, ref. no. II K 169/10en een
decision of October 19, 2015, by the District Court of Wschowa, ref. no. II Ko 215/15, to activate the custodial sentence.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van witwassen.

5.Detentieomstandigheden in Polen

Standpunt van de raadsman
De overlevering dient te worden geweigerd omdat de omstandigheden in de Poolse gevangenissen ondermaats zijn. Dit blijkt uit een CPT-rapport van 25 juli 2018. In de bezochte gevangenissen hebben de gedetineerden minimaal 3 m2
personal space, maar het CPT merkt in haar rapport op dat 3 m2 het officiële minimum is, en dat het wenselijk is dat de gedetineerden in
multi-occupancy cellsminimaal 4 m2
personal spacehebben. Uit jurisprudentie volgt ook dat, indien gedetineerden tussen de 3 m2 en 4 m2
personal spacehebben, de overige detentieomstandigheden van belang zijn. Uit het CPT-rapport blijkt dat in sommige van de bezochte gevangenissen sprake is van
‘opaque panes’ (blinds)voor celramen. Dit doet afbreuk aan het uitzicht vanuit de cellen en de hoeveelheid daglicht en frisse lucht. Hierdoor ligt een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) op de loer.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet volgt dat sprake is van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling, zodat het verweer van de raadsman moet worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 27 maart 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:2134) merkt de rechtbank op dat zij al in eerdere uitspraken (onder andere op 24 mei 2016: ECLI:NL:RBAMS:2016:3081) is ingegaan op de detentieomstandigheden in Polen. In genoemde uitspraken heeft de rechtbank vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet volgt dat sprake is van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Niet is gebleken van nieuwe, objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Polen die aanzetten tot het wijzigen van dat oordeel. In geval van
‘multi-occupancy accommodation’levert een hoeveelheid van minder dan 3 m2
personal spaceeen
‘strong presumption’op dat de detentieomstandigheden vernederend zijn in de zin van artikel 3 EVRM (Muršić/Kroatië, § 124). Uit het CPT-rapport van 25 juli 2018 [1] blijkt onder meer dat gedetineerden in de vijf bezochte Poolse gevangenissen minimaal 3 m2
personal spacetot hun beschikking hebben. [2] In het geval dat sprake is van een
personal spacevan 3 m2 tot 4 m2 moeten ook de overige detentieomstandigheden in de beoordeling worden betrokken. In dergelijke gevallen heeft het EHRM alleen een schending van artikel 3 EVRM vastgesteld
‘if the space factor was coupled with other aspects of inappropriate physical conditions of detention related to, in a particular context, access to outdoor exercise, natural light or air, availability of ventilation, adequacy of heating arrangements, the possibility of using the toilet in private, and compliance with basic sanitary and hygienic requirements’(Muršić/Kroatië, § 106).
Uit het CPT-rapport blijkt dat in drie van de bezochte gevangenissen (
Białystok Remand Prison, Gliwice Remand Prisonen
Warsaw-Służewiec Remand Prison)‘opaque panes’ (blinds)voor sommige celramen zijn gemonteerd. [3] Uit het rapport blijkt echter ook dat in
Gliwice Remand Prisonen
Warsaw-Służewiec Remand Prisonde
‘material conditions of detention’– waaronder licht en ventilatie – over het algemeen voldoende zijn. [4] In beide gevangenissen beschikken de cellen bovendien over
‘fully partitioned sanitary annexes’of (in het geval van
Gliwice Remand Prison) waren verbouwingen gaande om dit te realiseren. [5]
Het CPT heeft vastgesteld dat in de
Białystok Remand Prisonde cellen in de
‘general accommodation areas’in een acceptabele staat van hygiëne en onderhoud verkeren en dat de gedetineerden in die cellen voldoende toegang hebben tot daglicht, kunstlicht en ventilatie. Ook zijn deze cellen uitgerust met een
‘fully partitioned sanitary annex’. Wel zijn de omstandigheden in de
‘admission unit’nog ‘rather poor’, wat betreft de staat van onderhoud, de verlichting en ventilatie. [6]
Nu uit het CPT-rapport blijkt dat de materiële detentieomstandigheden in alle vijf de bezochte gevangenissen over het algemeen voldoende zijn, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van gegevens waaruit volgt dat sprake is van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. De gegevens met betrekking tot de
‘admission unit’van de
Białystok Remand Prisonzijn onvoldoende om te kunnen vaststellen dat dit anders is. Aan het op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 in de zaken Aranyosi en Căldăraru (ECLI:EU:2016:198) te hanteren toetsingskader dat ziet op het uitsluiten van het individuele risico voor de opgeëiste persoon, komt de rechtbank – gelet op het bovenstaande – niet toe.
De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals door de raadsman verzocht – nadere vragen te (laten) stellen aan de Poolse autoriteiten over de gevangenis waar de opgeëiste persoon na overlevering terecht zal komen.
Het verweer wordt verworpen.

6.Heropening onderzoek

6.1
Standpunt van de raadsman
Tijdens de zitting van 18 september 2018 heeft de toenmalige raadsvrouw van de opgeëiste persoon stukken in de Poolse taal overgelegd en aangevoerd dat uit die stukken blijkt dat op 8 november 2018 een zitting in Polen zal plaatsvinden waarop straffen zullen worden samengevoegd van vonnissen waarvoor de Internationale Rechtshulpkamer de overlevering reeds eerder heeft toegestaan.
De raadsman heeft ter zitting van 8 oktober 2018 aangevoerd dat op de zitting van 8 november 2018 hoogstwaarschijnlijk ook de straf zal worden meegenomen die is opgelegd in het vonnis van 29 oktober 2010 (het vonnis waar het onderhavige EAB op ziet). Op 4 oktober 2018 heeft de rechtbank Amsterdam in de uitspraak
ECLI:NL:RBAMS:2018:7032vragen gesteld aan de Poolse justitiële autoriteiten over de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in dat land. Naar de mening van de raadsman dient ook de behandeling van het onderhavige EAB te worden aangehouden teneinde de Poolse justitiële autoriteiten de in genoemde uitspraak opgenomen vragen te stellen.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
Er is geen reden de Poolse justitiële autoriteiten vragen te stellen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 18 september 2018 blijkt dat op de zitting van 8 november 2018 in Polen straffen zullen worden samengevoegd van vonnissen waarvoor de overlevering reeds is toegestaan. Voor het onderhavige EAB is de overlevering nog niet toegestaan, zodat de in het vonnis van 29 oktober 2010 opgelegde straf niet zal worden meegenomen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
In voornoemde uitspraak van 4 oktober 2018 heeft de rechtbank overwogen dat recente ingrijpende wijzigingen in de Poolse rechterlijke organisatie de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in dat land in gevaar brengen. Hierdoor zou het grondrecht van verdachten op een eerlijk proces kunnen worden aangetast.
De rechtbank kan op basis van de stukken niet uitsluiten dat ook de straf die is opgelegd bij het vonnis waar het onderhavige EAB op ziet, op de zitting van 8 november 2018 in Polen aan de orde zal komen. Dit betekent dat mogelijk een nieuwe beoordeling van de straf zal plaatsvinden. In dat geval is de vraag naar de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen ook voor dit EAB relevant.
Het vorenstaande leidt er toe dat de rechtbank de officier van justitie verzoekt om de
navolgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
a.
Zal de vrijheidsstraf van 10 maanden, opgelegd bij het ‘judgment of October 29, 2010, by the District Court of Wschowa (reference: II K 169/10)’ worden meegenomen op de zitting die op 8 november 2018 in Polen zal plaatsvinden in het kader van de cumulatieve procedure en zal een herbeoordeling van die straf plaatsvinden?
Indien het antwoord op vraag a) bevestigend luidt: wat is het antwoord van de Poolse autoriteiten op de onderstaande vragen?
I. Welke rechterlijke instanties bevoegd?
Welke rechterlijke instanties zijn concreet bevoegd voor de procedures waaraan deze opgeëiste persoon zal worden onderworpen?
II. Gegevens ten aanzien van deze rechterlijke instanties
Voor ieder van de hiervoor bedoelde rechterlijke instanties:
A. Wijzigingen personele bezetting
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijk college?
B. Toewijzing en behandeling van zaken
Hebben er wijzigingen plaatsgevonden inzake de regels en procedures voor de toewijzing van strafzaken als die tegen de opgeëiste persoon sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen geweest in de eventuele regels inzake de behandeling dan wel bestraffing van zaken met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd?
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was
hiervoor de aanleiding?
D. Procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht
Welke rechtsmiddelen en verweren staan de opgeëiste persoon ter beschikking indien hij twijfelt aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter die hem berecht? Staan deze middelen en verweren reeds tijdens de procedure tot zijn beschikking? Tot welke rechtsgevolgen kunnen deze middelen en verweren leiden? Welke autoriteit(en) ne(e)m(t)en ter zake de beslissing?
In hoeverre is van dit rechtsmiddel gebruik gemaakt in strafzaken als die tegen de opgeëiste persoon sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving en zo ja, hoe veel van dergelijke verzoeken zijn in die gevallen gegrond verklaard?
E. Buitengewoon beroep
1. Is er in strafzaken al gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?
Deze vragen dienen door tussenkomst van het Openbaar Ministerie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te worden voorgelegd en binnen 4 (vier) weken na de uitspraak te worden beantwoord.
De vervolgzitting zal binnen vier weken na de ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit plaatsvinden. Het Openbaar Ministerie en de raadsman van de opgeëiste persoon dienen uiterlijk één week voor deze zitting schriftelijk hun reactie op de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit aan de rechtbank over te leggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
VERZOEKTde officier van justitie de onder 6.3 weergegeven vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. W.A.J.P. van den Reek, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A.P. Sno, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 oktober 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.Pagina 31 bij randnummer 59 van het rapport.
3.Pagina 34, randnummer 69.
4.Pagina’s 32 en 33, randnummers 63 en 65.
5.Pagina’s 32 en 33, randnummers 63 en 65.
6.Pagina 32, randnummer 64.