5.3.Eiseres heeft ter zitting haar beroepsgrond dat artikel 4:88 van de Awb niet van toepassing is, ingetrokken. Gelet op de uitspraak van de Raad van 12 juli 2017 is het voor eiseres duidelijk dat er een redelijke termijn geldt. De vraag is echter wat die redelijke termijn inhoudt.
6. Volgens verweerder is de redelijke termijn geschonden, omdat er ruim twee jaar zit tussen het rapport van [naam] en het verzoek van eiseres. Bovendien had eiseres al veel eerder om een beslissing kunnen vragen. Verweerder verwijst daarbij naar de procedure bij de rechtbank Amsterdam . Bij de beoordeling van de redelijke termijn mag verder de rechtszekerheid van [belanghebbende] niet uit het oog worden verloren. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat bij de vraag of de redelijke termijn is overschreden, artikel 4:88 van de Awb niet meer relevant is.
7. [belanghebbende] verzoekt de rechtbank om het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk althans kennelijk ongegrond te verklaren. [belanghebbende] benadrukt dat deze procedure al heel lang duurt. Volgens haar is er sprake van schending van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Verweerder schiet tekort in zijn toezichthoudende taak. Hierdoor ondervindt [belanghebbende] veel problemen. Verder verbaast [belanghebbende] zich over het feit dat het beroep van eiseres nu door een meervoudige kamer wordt behandeld. [belanghebbende] verzoekt de rechtbank om eiseres te veroordelen in een tegemoetkoming van de kosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. [belanghebbende] behoudt zich het recht voor om haar schade (onder andere het mislopen van fiscale toeslagen) later alsnog te claimen.
Het oordeel van de rechtbank
8. De relevante wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
9. Zoals ter zitting is besproken kan eiseres, gelet op de uitspraken van de Raad van
12 juli 2017, binnen een redelijke termijn aan verweerder vragen om een beschikking over de betaling van ziekengeld. Daarmee is de vraag of een verzoek binnen een redelijke termijn moet worden ingediend beantwoord. Partijen hebben ter zitting bevestigd dat hetgeen is bepaald in artikel 4:88 van de Awb in deze zaak niet van toepassing is. De rechtbank dient in deze zaak dus te beoordelen of eiseres binnen een redelijke termijn heeft verzocht om een beslissing over de toekenning van de ZW-uitkering alsmede een beslissing over de betaling van de ZW-uitkering door eiseres als eigenrisicodrager.
10. Ter zitting is vast komen te staan dat tussen partijen niet meer in geschil is dat de redelijke termijn loopt vanaf het moment dat eiseres bekend was met het rapport van [naam] van 10 september 2014. Eiseres heeft op 21 oktober 2016 het verzoek ingediend. In deze zaak gaat het dus om een periode van ruim twee jaar.
11. De rechtbank overweegt als volgt. De vraag of er sprake is van een redelijke termijn dient te worden beoordeeld op basis van de omstandigheden van het geval. In deze zaak dient rekening te worden gehouden met het feit dat in artikel 52c, eerste lid, van de ZW geen expliciete wettelijke grondslag is opgenomen voor het indienen van een verzoek van een werkgever (zijnde eigenrisicodrager) om een besluit over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van een (ex-) werknemer. Pas vanaf de uitspraken van de Raad van 12 juli 2017 is het voor een werkgever (zijnde eigenrisicodrager) echt duidelijk op welke wijze hij een verzoek kan indienen. In deze uitspraken heeft de Raad – onder verwijzing naar artikel 52c, eerste en tweede lid, van de ZW – overwogen dat de ZW – voorziet in een systeem, waaruit kan worden afgeleid dat, wanneer een werkgever achteraf aan de juistheid van een aan het Uwv opgegeven eerste arbeidsongeschiktheidsdag twijfelt en bijvoorbeeld behoefte heeft aan een beschikking waarbij de einddatum van betaling van ziekengeld wordt vastgelegd op een datum die ligt voor afloop van een termijn van 104 weken na de ziekmelding van een werknemer, hij het Uwv daarom binnen een redelijke termijn kan vragen. Daar komt bij dat eiseres al in de procedure over de beslissing op bezwaar van
11 september 2014 de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van [belanghebbende] aan de orde wilde stellen, omdat zij van mening is dat deze eerder dan op 8 februari 2012 is gelegen. Deze omstandigheden bij elkaar hadden voor verweerder aanleiding moeten zijn om het verzoek van eiseres inhoudelijk in behandeling te nemen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals ter zitting is besproken, vaststaat dat de rechtszekerheid van [belanghebbende] hierbij niet in het geding is. Ook het belang van verweerder is niet geschaad bij een wat langere termijn omdat uit de uitspraken van de Raad volgt dat het aan eiseres is om het bewijs van een eerdere datum van intreden van arbeidsongeschiktheid aan te dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich in dit geval ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet binnen een redelijke termijn om de beslissingen heeft verzocht.
12. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en wijst de zaak terug naar verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken. Deze termijn gaat pas lopen nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op dat hoger beroep is beslist. Daarbij bepaalt de rechtbank dat verweerder eiseres in de gelegenheid moet stellen haar verzoek te onderbouwen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
15. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 8:26 van de Awb in samenhang met 8:69 van de Awb volgt, dat [belanghebbende] als derde-belanghebbende beperkt is in het aanvoeren van eigen gronden voor vernietiging van het bestreden besluit. Hierom en omdat het bestreden besluit reeds om andere redenen voor vernietiging in aanmerking komt, ziet de rechtbank geen aanleiding om een oordeel te geven over de verzoeken van [belanghebbende] .