ECLI:NL:RBAMS:2018:5599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
17/2554
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkstelling en schadevergoeding door gemeente Amsterdam afgewezen wegens onvoldoende bewijs van buitensporige werkomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiseres had verzocht om aansprakelijkstelling en schadevergoeding voor schade die zij zou hebben geleden door werkgerelateerde omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van werk of werkomstandigheden die objectief gezien een buitensporig karakter droegen. De rechtbank stelde vast dat eiseres tot 1 juni 2007 werkzaam was bij een voormalig werkgever en daarna bij een andere werkgever. Eiseres had negatieve ervaringen met bepaalde collega's en had verzocht om niet met hen te hoeven samenwerken. Na een aantal incidenten, waaronder een suïcidepoging, stelde eiseres de gemeente aansprakelijk voor de schade die zij had geleden. De rechtbank concludeerde dat de gemeente adequaat had gereageerd op de zorgen van eiseres en dat er geen sprake was van buitensporige werkomstandigheden. Het verzoek om aansprakelijkstelling en schadevergoeding werd dan ook afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/2554

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. E.H. Copini),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder,
(gemachtigde: mr. S.J. Hauser).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om aansprakelijkstelling en vergoeding van door haar geleden schade afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn namens verweerder verschenen [naam] ( [functie] ) en [naam] ( [functie] ).

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiseres is tot 1 juni 2007 langdurig werkzaam geweest bij het [naam voormalig werkgever] ( [naam voormalig werkgever] ). Na de privatisering van het [naam voormalig werkgever] is eiseres sinds 1 juni 2007 werkzaam bij de [naam werkgever] ( [naam werkgever] , thans [naam werkgever] ( [naam werkgever] )). Eiseres vervulde de functie van [functie] ( [functie] ) voor 36 uur per week.
1.2.
Per 1 juni 2007 is eiseres te werk gesteld in het team onder leiding van [naam] (hierna [naam] ). Eiseres heeft in een vertrouwelijk gesprek aan [naam] meegedeeld dat zij negatieve ervaringen heeft gehad met bepaalde collega’s van het [naam voormalig werkgever] . Een aantal van deze collega’s is ook overgegaan naar [naam werkgever] . Met [naam] heeft zij afgesproken dat, hoewel niet (schriftelijk) vaststaat wat er in die periode bij het [naam voormalig werkgever] is gebeurd en eiseres niet wil dat er nader onderzoek wordt verricht, eiseres niet met de door haar genoemde collega’s zal hoeven samenwerken. Na een vertrouwensbreuk met [naam] heeft eiseres per november 2009 om overplaatsing naar een ander team verzocht. Na een aanvankelijke weigering heeft verweerder haar per 8 februari 2010 overgeplaatst naar het team onder leiding van [naam] (hierna [naam] ).
1.3.
Op 8 februari 2010 is eiseres met een collega naar het [naam station] gegaan, waarbij zij geconfronteerd werd met een ander [functie] (waaronder één van de voormalige [naam voormalig werkgever] -collega’s). Eiseres is van die confrontatie overstuur geraakt en heeft zich na twee uur ziek gemeld. Zij heeft aan [naam] de namen van de betreffende collega’s meegedeeld en de reden waarom zij niet met hen wilde samenwerken. [naam] heeft eiseres per 9 februari 2010 overgeplaatst naar het team onder leiding van [naam] (hierna [naam] ). Eiseres is op 18 februari 2010 uitgevallen wegens een operatie. Op 3 mei 2010 is zij weer aan het werk gegaan.
1.4.
Na het vertrek van [naam] in maart 2010 en na haar terugkomst op het werk is eiseres per 1 juni 2010 opnieuw ingedeeld bij een team onder leiding van [naam] . Op 24 november 2010 is eiseres uitgevallen met een voetblessure. Op 3 januari 2011 is eiseres ook nog uitgevallen wegens ernstige psychische klachten. Uit e-mailwisselingen van 20 en 21 juli 2011 tussen [naam] , de [naam] ( [functie] ) en [naam] ( [functie] ) blijkt dat het advies van de bedrijfsarts is dat eiseres vanaf 25 juli 2011 voor 100% weer haar eigen werk kan doen.
1.5.
Eiseres heeft, de dag voor de geplande werkhervatting op 25 juli 2011, op 24 juli 2011 een suïcidepoging ondernomen. Hierna is eiseres op 9 december 2011 functieongeschikt verklaard in verband met stressklachten en is een re-integratietraject gestart.
1.6.
Eiseres heeft bij brief van 12 juli 2012 verweerder aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, voortvloeiend uit het letsel dat zij heeft opgelopen ten gevolge van de voortdurende seksuele intimidatie tijdens de uitvoering van de werkzaamheden voor [naam werkgever] . Na het doorlopen van het re-integratietraject heeft eiseres bij brief van 13 april 2015 laten weten de aansprakelijkstelling voort te zetten.
1.7.
Op 30 september 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en haar gemachtigde enerzijds en [naam] , [naam] ( [functie] ) en [naam] ( [functie] ) namens verweerder anderzijds. Hierna zijn meerdere brieven tussen partijen gewisseld waarin de standpunten van partijen zijn uiteengezet. Eiseres heeft bij brief van 31 mei 2016 laten weten dat zij een formeel besluit wenst over de aansprakelijkstelling.
1.8.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om aansprakelijkstelling en schadevergoeding afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de Bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie), na een hoorzitting op 27 oktober 2016, op 28 februari 2017 advies uitgebracht. Onder verwijzing naar het advies heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2. In het advies heeft de commissie, samengevat, overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van werk of werkomstandigheden die, objectief gezien, een buitensporig karakter droegen. Aan de beantwoording van de vraag of verweerder in zijn zorgplicht jegens eiseres is tekortgeschoten, komt de commissie dan ook niet toe. Nu voorts feitelijk niet is komen vast te staan dat eiseres bij het [naam voormalig werkgever] aan seksuele intimidatie heeft blootgestaan en evenmin dat bij de [naam werkgever] sprake is geweest van voortduring daarvan, is naar het oordeel van de commissie dan ook geen aanleiding om eiseres onder toepassing van artikel 11.33 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam ( NRGA ) een schadeloosstelling toe te kennen. In zoverre is het schadeverzoek terecht afgewezen, aldus de commissie.
3. Eiseres voert samengevat aan dat in de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren ernstige psychische klachten (met name stress en angst) bij haar hebben veroorzaakt. Vanwege deze stress en angst is zij ongeschikt voor haar functie als [functie] . Een deel van de schade bestaat dan ook uit het verschil in salaris dat zij ontving bij [naam werkgever] en dat zij nu (en in de nabije toekomst) verdient bij de [functie] . De in de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren bestaan er uit dat eiseres driemaal is ingedeeld in een ploeg met twee voormalige [naam voormalig werkgever] -collega’s, terwijl eiseres bij verweerder had aangegeven niet met de desbetreffende collega’s te willen samenwerken vanwege door eiseres bij het [naam voormalig werkgever] ervaren problematiek. De dreiging en/of de mogelijkheid om met deze collega’s te moeten samenwerken maakt dat sprake is van buitensporige werkomstandigheden. Dat haar situatie door verweerder is gebagatelliseerd en niet aan haar verzoek(en) om niet met de desbetreffende collega’s te worden ingedeeld is tegemoetgekomen, maakt dat verweerder haar zorgplicht tegenover eiseres heeft geschonden, aldus eiseres.
Beoordelingskader
4.
Het bestreden besluit betreft de handhaving van een zuiver schadebesluit betreffende schade die door eiseres beweerdelijk is geleden in de uitoefening van haar dienstbetrekking. De rechtbank stelt vast dat op 1 juli 2013 het gedeelte schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013,50) in werking is getreden (Stb. 2013,162). Titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (art. 8:88-8:95 van de Awb) bevat een regeling voor een zelfstandige verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter voor schadeverzoeken wegens onrechtmatige besluiten en daarmee samenhangende voorbereidingshandelingen. Ingevolge artikel IV Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten blijft het voor 1 juli 2013 geldende recht van toepassing als de schadeveroorzakende gebeurtenis vóór 1 juli 2013 heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat eiseres gelet op (de datum van) de periode waarin zij werkzaam was bij [naam werkgever] , geen zelfstandige verzoekschriftprocedure als bedoeld in Titel 8.4 van de Awb aanhangig kan maken, maar zich dient te wenden tot verweerder voor een verzoek om een zuiver schadebesluit te nemen. Daar is in dit geval aan voldaan.
5. Een ambtenaar heeft recht op vergoeding van de schade die zij in de uitoefening van haar werkzaamheden lijdt doordat het bestuursorgaan zijn zorgplicht niet is nagekomen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) (uitspraak 15 februari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8837) ziet de zorgplicht van het bestuursorgaan ook op het voorkomen van werkomstandigheden die psychisch ziekmakend zijn.
6. Bij psychische schade geldt volgens vaste rechtspraak van de Raad als toets de vraag of de in het werk of de werkomstandigheden gelegen (bijzondere) factoren objectief bezien een buitensporig karakter dragen. Daarbij ligt het op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat dergelijke buitensporige in het werk of de werkomstandigheden gelegen factoren zich voordoen. [1] Pas nadat is vastgesteld dat de aard van het werk dan wel de omstandigheden waaronder dat moest worden verricht – objectief beschouwd – als buitensporig moeten worden aangemerkt, komt de vraag aan de orde of er tussen die werkomstandigheden en de ontstane psychische schade een oorzakelijk verband aanwijsbaar is. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4048 en uitspraak van 1 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1252) kunnen zich in elke werkomgeving frustrerende en minder prettige situaties voordoen, maar dit kan, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, niet als een buitensporige werkomstandigheid worden aangemerkt.
Het oordeel van de rechtbank
7. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren objectief bezien een buitensporig karakter dragen meerdere omstandigheden naar voren gebracht. De in de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren die een buitensporig karakter dragen liggen volgens haar in de voortdurende spanning en dreiging om met de voormalige [naam voormalig werkgever] -collega’s, die naar eiseres stelt, haar seksueel hebben geïntimideerd en lastiggevallen in de periode bij het [naam voormalig werkgever] , (op individuele basis) te moeten samenwerken. Deze dreiging was niet aanwezig toen eiseres in de teams van [naam] en [naam] werkzaam was, maar wél na de overplaatsing naar het team van [naam] per 8 februari 2010, de overplaatsing naar het team van [naam] per 1 juni 2010 en de werkhervatting per 25 juli 2011. Dit omdat de voormalige [naam voormalig werkgever] -collega’s in het team van [naam] werkzaam waren. Deze drie incidenten zal de rechtbank hierna afzonderlijk bespreken.
Het incident op 8 februari 2010
8.1.
[naam] was al vanaf de overkomst van eiseres van het [naam voormalig werkgever] in 2007 op de hoogte van de problemen over de door eiseres gestelde seksuele intimidatie. Dit was ook de aanleiding om eiseres in het team van [naam] te plaatsen, in welk team geen voormalige [naam voormalig werkgever] -collega’s waren ingedeeld. Eiseres is op 8 februari 2010 - onder aantekening van bezwaar - overgeplaatst naar ploeg/team 1&5 van [naam] . Op die datum werd zij tijdens haar dienst op het [naam station] onverwacht geconfronteerd met een voormalige [naam voormalig werkgever] -collega van welke confrontatie zij dermate overstuur is geraakt dat zij haar werkzaamheden niet goed meer kon uitvoeren. Deze confrontatie heeft haar spanning en stress opgeleverd. Zij heeft zich vervolgens twee uur na aanvang van haar dienst ziek gemeld en is daarna overgeplaatst naar team 2&6 van [naam] . De rechtbank is van oordeel dat hoewel de vrees te worden geconfronteerd met haar voormalige [naam voormalig werkgever] -collega(‘s) zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd, dit op zichzelf echter niet betekent dat sprake was van buitensporige werkomstandigheden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [naam] vóór 8 februari 2010 niet wist wat de redenen waren waarom eiseres niet in zijn team geplaatst wilde worden en dus ook niet wist welke ervaringen eiseres uit haar verleden bij het [naam voormalig werkgever] met zich meedroeg en op welke personen die betrekking hadden. Op verzoek van eiseres zelf heeft [naam] namelijk vertrouwelijkheid betracht over de (namen van de) desbetreffende collega’s. Verder blijkt dat [naam] , nadat hij op 8 februari 2010 bekend was geworden met de redenen waarom eiseres niet in zijn team wilde werken en met de namen van die collega’s, eiseres per direct heeft overgeplaatst naar het team onder leiding van [naam] . Dit betekent dat – hoewel de gebeurtenissen op 8 februari 2010 door eiseres als (zeer) ingrijpend zijn ervaren – verweerder adequaat en zorgvuldig heeft gereageerd door haar direct over te plaatsen naar het team van [naam] .
De in mei 2010 aangekondigde nieuwe teamindeling per 1 juni 2010
8.2.
Ook de overplaatsing naar het team van [naam] per 1 juni 2010 levert geen buitensporige werkomstandigheid op. Daarbij acht de rechtbank van belang dat op dat moment [naam] wist van de door eiseres ervaren problematiek en om welke collega’s het ging, zodat hij daar bij het inroosteren ook rekening mee kon houden en daar ook daadwerkelijk rekening mee heeft gehouden. Feitelijk heeft eiseres, zoals zij zelf meermalen heeft bevestigd, immers – met uitzondering van de twee uur op 8 februari 2010 – niet met één van de desbetreffende collega’s hoeven samenwerken en is zij ook niet op andere wijze onverwacht met hen geconfronteerd. Bovendien is onduidelijk in hoeverre eiseres in deze periode daadwerkelijk heeft gewerkt in het team van [naam] . Zij is in deze periode deels ziek geweest en/of heeft in die periode een kantoorbaan op een andere afdeling uitgeoefend. Eiseres heeft met de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden daarom onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in deze periode sprake is geweest van objectief bezien buitensporige werkomstandigheden.
De geplande werkhervatting op 25 juli 2011
8.3.1.
Over de geplande werkhervatting op maandag 25 juli 2011 overweegt de rechtbank als volgt. Een opgedragen werkhervatting van een persoon bij collega’s van wie vaststaat dat zij in het verleden seksueel ontoelaatbaar gedrag tegenover betrokkene hebben vertoond, waarvan de leiding ook op de hoogte is, zou op zichzelf objectief bezien een buitensporige werkomstandigheid kunnen zijn. Dat zou een situatie opleveren, waardoor iedere willekeurige werknemer (ernstige) psychische klachten zou kunnen ontwikkelen.
8.3.2.
Het is (achteraf) duidelijk dat de geplande werkhervatting veel angst en stress bij eiseres heeft veroorzaakt. Dit is door eiseres in een zodanige mate ervaren dat zij de dag voorafgaand aan de werkhervatting een suïcidepoging heeft gedaan. Onmiskenbaar blijkt hieruit dat eiseres zich ernstig zorgen maakte (over haar veiligheid). De subjectieve ervaring van eiseres staat ook niet ter discussie. Om verweerder aansprakelijk te kunnen stellen voor gesteld psychisch lijden, dient er echter sprake te zijn van
objectiefbezien buitensporige werkomstandigheden waarvan verweerder zich op dat moment (en dus vóórdat eiseres een suïcidepoging had gedaan) bewust kon zijn.
8.3.3.
Uit het dossier blijkt dat verweerder bij de geplande werkhervatting op 25 juli 2011 is afgegaan op de mededeling van de bedrijfsarts dat eiseres haar eigen werk weer kon doen. Van (psychische) beletselen bij eiseres is de bedrijfsarts ten tijde van zijn onderzoek niet gebleken en verweerder mag onder deze omstandigheden in beginsel de bedrijfsarts volgen. Verweerder heeft vervolgens eiseres opgedragen haar werkzaamheden op haar werkplek te hervatten per maandag 25 juli 2011.
8.3.4.
De vraag is niet of deze werkhervatting gegeven de belevingen van eiseres bij het [naam voormalig werkgever] voor haar buitensporige werkomstandigheden zou opleveren maar of deze werkhervatting
voor een ieder objectiefbuitensporige werkomstandigheden zou opleveren. De rechtbank vindt dat niet het geval. Eiseres heeft immers jarenlang bij verweerder gewerkt onder dezelfde omstandigheden, waarbij rekening werd gehouden met haar wens om niet ingedeeld te worden met de bewuste collega’s. Eiseres heeft om haar moverende redenen niet algemeen bekendgemaakt wat er precies bij het [naam voormalig werkgever] was gebeurd, en verweerder heeft altijd rekening met haar wens gehouden om niet met deze collega’s geconfronteerd te worden en - voor zover dat een keer gebeurde - heeft verweerder daar meteen actie op ondernomen. Niet gesteld of gebleken is overigens dat eiseres nog andere feiten dan haar eigen ervaringen aan haar standpunt dat sprake was van objectief bezien buitensporige werkomstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
8.4.
Mede gelet op het feit dat eiseres, conform afspraak - behoudens het voorval op 8 februari 2010 waarop door verweerder direct adequaat is ingegrepen - niet heeft hoeven samenwerken met de betreffende collega’s en dat feitelijk niet vaststaat wat er in de periode bij het [naam voormalig werkgever] is gebeurd, is de rechtbank dan ook van oordeel dat de werkhervatting en de dreiging van het moeten samenwerken onvoldoende is om te spreken van objectief bezien buitensporige werkomstandigheden.
Conclusie
9. De rechtbank concludeert dat het geheel van de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, niet tot het oordeel leidt dat sprake was van objectief bezien buitensporige werkomstandigheden waartegen verweerder op grond van zijn zorgplicht (verdergaand) moest optreden. Aan beoordeling van de vragen of er causaal verband bestaat tussen de werkomstandigheden en de gestelde schade komt de rechtbank dan ook niet toe. Verweerder heeft daarom terecht het verzoek om aansprakelijkstelling en schadevergoeding afgewezen.
10. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, voorzitter, en mrs. S.E. Reichert en C.J. Polak, leden, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 31 augustus 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AY8143) en meer recent de uitspraak van 14 november 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2445).