ECLI:NL:RBAMS:2018:5427

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
13/751778-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet in verband met niet verschenen opgeëiste persoon

Op 26 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten op 11 april 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993, heeft geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De behandeling van de vordering vond plaats op verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was. De officier van justitie en de advocaat van de opgeëiste persoon waren wel aanwezig, maar de advocaat was niet gemachtigd om namens de opgeëiste persoon te spreken. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd aangehouden en later opnieuw behandeld. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon een deal heeft gesloten met de Poolse officier van justitie en afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn op de bekrachtigingszitting.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op de bekrachtigingszitting en niet op de juiste wijze is gedagvaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de OLW, omdat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de bekrachtigingszitting en niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht om te verschijnen. De rechtbank heeft het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven en vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751778-17
RK nummer: 17/5880
Datum uitspraak: 26 juli 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 april 2017 (ontvangen op 26 augustus 2017) door
the Circuit Courtin Wroclaw (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering zou worden behandeld op de zitting van 12 juni 2018. Op de zitting waren de officier van justitie N.R. Bakkenes en de advocaat van de opgeëiste persoon, mr. S. van den Berg aanwezig. De opgeëiste persoon is niet verschenen.
De rechtbank heeft de oproeping nietig verklaard en de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 12 juli 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J. Asbroek. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De advocaat mr. S. van den Berg is verschenen maar zij heeft aangegeven dat zij niet gemachtigd was om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 van de OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van het
District Courtin O
awa van 4 november 2011 (kenmerk II K 815/11).
De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 5 maanden en 20 dagen.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

Volgens onderdeel d) van het EAB en aanvullende informatie van 23 januari 2018 is de opgeëiste persoon niet in persoon verschenen op de terechtzitting van 4 november 2011 die tot het vonnis heeft geleid. De dagvaarding is naar Pools recht op de juiste wijze uitgereikt, namelijk aan zijn broer op 12 oktober 2011. Hij is niet vertegenwoordigd door een advocaat.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij uit de aanvullende informatie afleidt dat de opgeëiste persoon een deal heeft gesloten met de Poolse officier van justitie en vervolgens afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn op de terechtzitting waarop de deal zou worden bekrachtigd (hierna de bekrachtigingszitting). De weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW is in dit geval volgens het Openbaar Ministerie niet van toepassing.
Onder verwijzing naar haar eerdere uitspraken van 3 juli 2009 en 27 juli 2010, (ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ4256 en ECLI:NL:RBAMS:2010:BN4369) overweegt de rechtbank dat een beslissing van een rechter waarbij, buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon, een overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de opgeëiste persoon wordt bekrachtigd, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW valt. In die procedure is sprake van een behandeling ten gronde omdat de rechter kennis neemt van het bewijs, dat bewijs waardeert en bij twijfel over de adequaatheid van de straf of de schuld de overeenkomst niet mag bekrachtigen, maar de zaak moet verwijzen naar een terechtzitting. Een dergelijk overeenkomst levert op zich geen afstand van het recht om te verschijnen op (conclusie A-G Bobek, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:333 (Dworzecki), punt 68).
De opgeëiste persoon is niet in persoon op de bekrachtigingszitting van 4 november 2011 verschenen en is niet in persoon gedagvaard. Gelet op vaste rechtspraak van deze rechtbank is een uitreiking aan een huisgenoot geen uitreiking in persoon (ECLI:NL:RBAMS:2016:3643). Daarnaast is niet gebleken dat de opgeëiste persoon anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de bekrachtigingszitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen zitting. Hij is ook niet door een gekozen advocaat bijgestaan.
Nu zich geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, van de OLW heeft voorgedaan, zal de rechtbank de overlevering ten behoeve van de executie van het vonnis van 4 november 2011 weigeren op grond van artikel 12 van de OLW.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW geen toepassing vindt omdat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om op de bekrachtigingszitting aanwezig te zijn. Niet is immers gebleken dat de opgeëiste persoon bij het sluiten van de overeenkomst de datum van de bekrachtigingszitting is aangezegd en hij dus op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de bekrachtigingszitting die tot de beslissing heeft geleid. Er staat dus niet op ondubbelzinnige wijze vast dat hij op de hoogte was van de voorgenomen bekrachtigingszitting. Evenmin is gebleken dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht om te verschijnen op de bekrachtigingszitting.

5.Slotsom

De overlevering dient te worden geweigerd gelet op het bepaalde in artikel 12 van de OLW.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 van de OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Courtin Wroclaw (Polen) voor de tenuitvoerlegging van het resterende gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
HEFT OPhet – geschorste – bevel tot overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. Gielen en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juli 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
B