Op 26 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten op 11 april 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993, heeft geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De behandeling van de vordering vond plaats op verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was. De officier van justitie en de advocaat van de opgeëiste persoon waren wel aanwezig, maar de advocaat was niet gemachtigd om namens de opgeëiste persoon te spreken. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd aangehouden en later opnieuw behandeld. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon een deal heeft gesloten met de Poolse officier van justitie en afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn op de bekrachtigingszitting.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op de bekrachtigingszitting en niet op de juiste wijze is gedagvaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de OLW, omdat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de bekrachtigingszitting en niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht om te verschijnen. De rechtbank heeft het bevel tot overleveringsdetentie opgeheven en vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.