RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.630-2008 RK nummer: 09/261
Datum uitspraak: 3 juli 2009
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 december 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 16 juni 2008 door rechter Mariusz Sygrela van de ”Circuit Court” te Poznan, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 februari 2009. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, gehoord. De rechtbank heeft bij interlocutoire uitspraak van 18 februari 2009 het onderzoek heropend teneinde nadere informatie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in te winnen met betrekking tot de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 20 december 2004.
De voortzetting van de behandeling stond gepland op 11 maart 2009. In verband met verhindering van de raadsman is het onderzoek op deze zitting aangehouden tot 18 maart 2009. Op deze zitting zijn wederom de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman gehoord. De opgeëiste persoon is steeds bijgestaan door een tolk in Poolse taal.
Op 25 maart 2009 heeft de rechtbank het onderzoek wederom heropend en voor onbepaalde tijd geschorst. Zij heeft daarbij geoordeeld dat de beslissing van de Poolse rechter, d.d. 20 december 2004, waarbij de overeenkomst tussen de opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon is bekrachtigd, dient te worden aangemerkt als een verstekvonnis in de zin van artikel 12 OLW. Voorts heeft zij geconstateerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon voor de zitting van 20 december 2004 is opgeroepen, noch anderszins in persoon op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat overlevering alleen kan plaatsvinden met de garantie dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. Zij heeft de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om aan de Poolse autoriteiten te verzoeken alsnog een garantie, als bedoeld in artikel 12 van de OLW, te verstrekken. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft per fax van 17 juni 2009 meegedeeld dat zij niet kan garanderen dat de opgeëiste persoon na overlevering de mogelijkheid heeft tot een nieuwe behandeling van zijn strafzaak.
Omdat het voor de rechtbank niet mogelijk was om binnen de in het derde lid van artikel 22 OLW bedoelde termijn, uitspraak te doen heeft de rechtbank op 27 maart 2009, op grond van het vierde lid van genoemd artikel, de termijn voor onbepaalde tijd verlengd, onder gelijktijdige schorsing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon.
De behandeling is op 19 juni 2009 voortgezet. Daarbij is de officier van justitie gehoord. De opgeëiste persoon en zijn raadsman - deze laatste met bericht - zijn niet ter zitting verschenen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB liggen ten grondslag:
1. een vonnis van de rechtbank te Gniezno (Polen) van 20 december 2004, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot één jaar en vier maanden ‘deprivation of liberty’, met voorwaardelijke opheffing van de strafuitvoering voor een proefperiode van vier jaar;
2. een beschikking van de Rechtbank te Wrzesnia (Polen) van 27 januari 2006, waarbij over de uitvoering van de hiervoor vermelde straf is beslist.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde beslissingen.
Het vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 6 februari 2009 en 18 maart 2009 verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Oplichting, meermalen gepleegd.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht haar beslissing zoals opgenomen in de interlocutoire uitspraak van 25 maart 2009 te herzien, en vordert dat de overlevering wel wordt toegestaan.
De opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie hebben op 18 augustus 2004 overeenstemming bereikt over de wijze waarop de strafzaak zou moeten worden afgedaan. De opgeëiste persoon heeft daarbij schuld erkend en is akkoord gegaan met de hem op te leggen straf. Hij is vervolgens op het door hem opgegeven adres opgeroepen voor een zitting waarop de overeenkomst tussen de opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie bekrachtigd diende te worden. De opgeëiste persoon is niet op deze zitting verschenen. Uit informatie blijkt dat hij waarschijnlijk in september 2004 Polen heeft verlaten. De opgeëiste persoon is aldus in de gelegenheid gesteld om zijn verdediging te voeren, maar heeft feitelijk afstand gedaan van zijn recht om op de bekrachtigingszitting van 20 december 2004 te verschijnen. Op een dergelijke zitting mag de Poolse rechter geen wijzigingen in de overeenkomst aanbrengen zonder instemming van de verdachte. De officier van justitie acht de Poolse procedure in overeenstemming met het EVRM en ziet geen strijd met de door de OLW gestelde eisen.
De rechtbank ziet in hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gebracht geen aanleiding het oordeel van de rechtbank zoals verwoord in de interlocutoire uitspraak van 25 maart 2009, die zij zal aanhechten, in heroverweging te nemen. De rechtbank bepaalt dat de in de interlocutoire uitspraak opgenomen overwegingen deel uitmaken van deze einduitspraak en zij zal de overlevering weigeren in verband met het ontbreken van een garantie, als bedoeld in artikel 12 van OLW.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan rechter Mariusz Sygrela van de “Circuit Court”te Poznan, Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2009.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.630-2008
RK nummer: 09/261
Datum uitspraak: 25 maart 2009
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 december 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 16 juni 2008 door rechter van de Sad Okregowy (Provinciale Rechtbank) te Poznan (Polen). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Haarlem” te Haarlem,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 februari 2009. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam, gehoord. De rechtbank heeft bij interlocutoire uitspraak van 18 februari 2009 het onderzoek heropend teneinde nadere informatie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in te winnen met betrekking tot de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 20 december 2004.
De voortzetting van de behandeling stond gepland op 11 maart 2009. In verband met verhindering van de raadsman is het onderzoek op deze zitting aangehouden tot 18 maart 2009. Op deze zitting zijn wederom de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman gehoord. De opgeëiste persoon is steeds bijgestaan door een tolk in Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB liggen ten grondslag:
3. een vonnis van de rechtbank te Gniezno (Polen) van 20 december 2004, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot één jaar en vier maanden ‘deprivation of liberty’, met voorwaardelijke opheffing van de strafuitvoering voor een proefperiode van vier jaar;
4. een beschikking van de Rechtbank te Wrzesnia (Polen) van 27 januari 2006, waarbij over de uitvoering van de hiervoor vermelde straf is beslist.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 4 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde beslissingen.
Het vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Bij de stukken bevindt zich zowel een Nederlandse als een Engelse vertaling van het Poolstalige EAB. De rechtbank constateert dat in beide vertalingen wordt vermeld dat de rubriek waarin de lijstfeiten zijn opgenomen niet van toepassing is. In de Engelse vertaling is evenwel de lijst wel opgenomen en feit swindling aangekruist.
Gezien de geconstateerde inconsequenties kan de rechtbank er niet met zekerheid van uitgaan dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank dient derhalve op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef onder a en 2º, van de OLW te beoordelen of de feiten zowel naar het recht van de uitvaardigende lidstaat als naar dat van Nederland strafbaar zijn en of op deze feiten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste 12 maanden is gesteld.
De feiten zijn zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Oplichting, meermalen gepleegd.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de behandeling beraadslaagd.
Tijdens de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
5.1 In de interlocutoire uitspraak van 18 februari 2009 zag de rechtbank zich gesteld voor de vraag of op de Poolse zitting van 20 december 2004 de gegrondheid van de strafvervolging in de zin van artikel 6 EVRM aan de orde is geweest, bezien tegen de achtergrond van de voorafgaande afspraken tussen de Poolse officier van justitie en de opgeëiste persoon. Zij heeft vervolgens het onderzoek heropend teneinde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 27 februari 2009 aanvullende informatie doen toekomen waaruit onder meer het volgende naar voren komt.
De rechtbank mag vonnis wijzen buiten aanwezigheid van de verdachte, wanneer zij de overeenkomst tussen de verdachte en de officier van justitie accepteert.
Wanneer de rechtbank wijzigingen wenst aan te brengen in de overeenkomst, dan kan dit alleen wanneer zowel de officier van justitie als de verdachte daarin toestemmen.
De rechtbank kan beslissen dat de overeengekomen straf niet adequaat is of dat er twijfel is over de schuld van de verdachte. In deze gevallen kan de rechtbank geen vonnis uitspreken. Zij zal de zaak dienen te verwijzen naar een rechtbankzitting waarbij de verdachte aanwezig moet zijn.
Het is mogelijk dat de verdachte tijdens de zitting zijn toestemming intrekt. Ook dan wordt de zaak verwezen.
De rechtbank analyseert alle documenten in het dossier, inclusief de getuigenverklaringen, voordat zij een beslissing neemt.
5.2 De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de Poolse procedure tot bekrachtiging van de overeenkomst tussen de opgeëiste persoon en de officier van justitie niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Zij is van mening dat de opgeëiste persoon door zijn afwezigheid op de zitting van 20 december 2004 niet in zijn belangen is geschaad. Het Poolse openbaar ministerie heeft immers niet het recht eenzijdig op de met de opgeëiste persoon gemaakte afspraken terug te komen en indien de Poolse rechter de overeenkomst niet wil bekrachtigen, dient hij de zaak te verwijzen naar een inhoudelijke behandeling, waar de opgeëiste persoon aanwezig moet zijn.
Voorts heeft de officier van justitie gewezen op een recent tot stand gekomen kaderbesluit waarvan de implementatie in de Nederlandse wetgeving nog dient plaats te vinden. Uit dit kaderbesluit volgt dat het recht om op de zitting te verschijnen niet absoluut is en dat een verdachte stilzwijgend afstand kan doen van dit recht. Bij de uitleg van artikel 12 OLW dient de rechtbank reeds op dit nieuwe kaderbesluit te anticiperen, aldus de officier van justitie.
Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat de opgeëiste persoon bedoelde garantie wel toekomt, verzoekt zij de zaak voor een korte periode aan te houden teneinde de Poolse autoriteiten te verzoeken of zij bereid zijn een verzetgarantie te geven.
5.3 De raadsman is van mening dat de overlevering niet kan plaatsvinden zonder de in artikel 12 OLW bedoelde garantie. Nu deze niet gegeven is, dient de overlevering te worden geweigerd, aldus de raadsman.
5.4 De rechtbank overweegt als volgt.
Overlevering wordt niet toegestaan, indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis dat is gewezen zonder dat de verdachte in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting, dan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garantie geeft, dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting.
De weigeringsgrond die is vervat in artikel 12 OLW strekt ertoe dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM, worden gewaarborgd.
De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van de Poolse rechter, d.d. 20 december 2004, waarbij de overeenkomst tussen de opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon is bekrachtigd, dient te worden aangemerkt als een verstekvonnis in de zin van artikel 12 OLW. Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit overgelegde informatie blijkt immers dat de Poolse rechter in die procedure kennis neemt van de bewijsmiddelen en deze ook waardeert. In een dergelijke situatie is sprake van een procedure waarbij het gaat om een onderzoek naar de gegrondheid van een strafvervolging (criminal charge). Dat de Poolse rechter in die procedure niet zonder instemming van de verdachte en de Poolse officier van justitie kan afwijken van de overeenkomst, maar alleen de zaak kan verwijzen naar een rechtbankzitting waar de verdachte aanwezig moet zijn, maakt dit niet anders.
Voorts staat vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon voor de zitting van 20 december 2004 is opgeroepen, noch anderszins in persoon op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling. De stelling van de officier van justitie – anticiperende op een nog niet geïmplementeerd kaderbesluit – dat de opgeëiste persoon ook stilzwijgend afstand van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn kan doen, door bijvoorbeeld naar het buitenland te vertrekken, wordt verworpen. De rechtbank dient uit te gaan van het positieve recht, terwijl bovendien de tekst van artikel 12 OLW de rechter voor een andere interpretatie geen ruimte laat.
De rechtbank is van oordeel dat overlevering alleen kan plaatsvinden met de garantie dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting.
De rechtbank heropent en schorst het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aan de Poolse autoriteiten te verzoeken een garantie, als bedoeld in artikel 12 van de OLW, te verstrekken, zoals hiervoor onder 5.4 is vermeld.
Beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon en diens raadsman voor een nader te bepalen datum.
Beveelt de oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen een nader te bepalen dag en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. J.H.M. van de Ven en A. Belcheva, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 maart 2009.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.