ECLI:NL:RBAMS:2010:BN4369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706479-10 RK nummer: 10/3890
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 van de Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2010 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en thans gedetineerd in Nederland, heeft in het verleden een overeenkomst getekend met het Poolse openbaar ministerie waarbij hij schuld heeft bekend aan een strafbaar feit en akkoord is gegaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze overeenkomst werd bekrachtigd door de Poolse rechtbank op 5 april 2007, maar de opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zitting en heeft geen dagvaarding ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de opgeëiste persoon niet in staat is geweest zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. De Poolse autoriteiten hebben geen garantie gegeven dat hij na overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces aan te vragen en aanwezig te zijn op de terechtzitting. De officier van justitie stelde dat de opgeëiste persoon wel op de hoogte was van de zitting, maar de rechtbank oordeelt dat de oproeping niet op de juiste wijze is gedaan. De rechtbank concludeert dat de overlevering in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat het recht op een eerlijk proces waarborgt. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd, waarbij zij zich baseert op de relevante artikelen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706479-10 RK nummer: 10/3890
Datum uitspraak: 27 juli 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juni 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 30 maart 2010 door de Judge of the Regional Court in Gdansk (Polen). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 juli 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een valid judgement of the District Court Gdansk-South in Gdansk (Polen) van 5 april 2007 ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd geen lijstfeit betreft zodat het feit derhalve zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar dient te zijn en dat op dit feit bovendien in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden dient te zijn gesteld. Aan deze voorwaarden is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van diefstal.
5. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 van de OLW
De raadsvrouw heeft - onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 3 juli 2009 (LJN-nummer BJ 4256) en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon niet in de gelegenheid is geweest zijn verdedigingsrecht uit te oefenen, terwijl de uitvaardigende justitiële autoriteit geen garantie heeft verstrekt in de zin van artikel 12 OLW. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 6 juli 2010 blijkt dat de opgeëiste persoon en het Poolse openbaar ministerie op 17 januari 2007 een overeenkomst hebben getekend waarbij de opgeëiste persoon schuld heeft bekend en akkoord is gegaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze overeenkomst is bekrachtigd door de rechtbank op 5 april 2007. Van deze zitting was de opgeëiste persoon niet op de hoogte. De oproeping is naar zijn huisadres gestuurd en naar zijn werkgever. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk in persoon in kennis is gesteld van de datum en het tijdstip van deze zitting. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 21 juli 2010 blijkt voorts dat op het moment dat de opgeëiste persoon zijn handtekening heeft gezet onder de overeenkomst met de officier van justitie op 17 januari 2007 niet bekend was wanneer de zitting zou plaatsvinden. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Voorts is de voorwaardelijke gevangenisstraf op 18 juni 2009 omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege het begaan van een strafbaar feit. Ook van deze zitting was de opgeëiste persoon niet op de hoogte. Hij heeft geen dagvaarding ontvangen. Indien de beslissing tot tenuitvoerlegging verband houdt met een verstekvonnis zal de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf een schending van het bepaalde in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betekenen. Immers, de Poolse autoriteiten hebben geen garantie gegeven dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting in de verstekzaak die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij eerder vonnis opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Verwezen wordt naar een uitspraak van deze rechtbank van 29 april 2009 (LJN-nummer BN 1452).
De officier van justitie heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat in onderhavig geval geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in de door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de zitting van 5 april 2007. De oproeping voor de zitting is uitgereikt aan zijn zus op het adres waar hij op dat moment verbleef alsmede aan zijn werkgever. Hij is derhalve in de gelegenheid geweest om zijn verdediging te voeren. Ook bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij op de hoogte was van de zaak. Er is geen sprake van een verstekvonnis en artikel 12 OLW is niet van toepassing. Ook de beslissing tot omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 juni 2009 is geen situatie waarbij artikel 12 OLW van toepassing is. Verwezen wordt naar vaste jurisprudentie van deze rechtbank waarin is bepaald dat artikel 12 van de OLW niet ziet op de beslissing waarbij een voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer wordt gelegd. Een dergelijke beslissing kan niet als een verstekvonnis in de zin van dat artikel worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie hebben in januari 2007 overeenstemming bereikt over de wijze waarop de strafzaak zou moeten worden afgedaan. De opgeëiste persoon heeft daarbij schuld erkend en is akkoord gegaan met de hem op te leggen straf, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf is vervolgens omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij vonnis van 18 juni 2009. Dit vonnis is - ingevolge vaste jurisprudentie van deze rechtbank - geen verstekvonnis in de zin van artikel 12 OLW.
Echter, aan voornoemde beslissing van 18 juni 2009 ligt de beslissing van de Poolse rechter van 5 april 2007 ten grondslag. In deze beslissing is de overeenkomst tussen de opgeëiste persoon en de Poolse officier van justitie bekrachtigd. In een dergelijke situatie is sprake van een procedure waarbij het gaat om een onderzoek naar de gegrondheid van een strafvervolging (‘criminal charge’). Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 6 juli 2010 en van 21 juli 2010 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon voor de zitting is opgeroepen, noch anderszins in persoon op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling, zoals de Overleveringswet eist. De rechtbank is van oordeel dat het vonnis van 5 april 2007 dient te worden aangemerkt als een verstekvonnis in de zin van artikel 12 OLW en dat een garantie dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om in Polen een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting dient te worden verstrekt. Nu deze garantie niet is verstrekt en blijkens de aanvullende informatie van 6 juli 2010 ook niet zal worden verstrekt, zal de rechtbank de overlevering weigeren. Gelet hierop behoeven de overige gronden geen bespreking.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor overlevering is gevraagd is vastgesteld dat niet aan
alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet
8. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the Regional Court in Gdansk (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en J.N.A. Jolink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Aar, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juli 2010.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.