ECLI:NL:RBAMS:2018:4131

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
13/846013-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en illegale vuurwerkhandel met grote hoeveelheden professioneel vuurwerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de illegale handel in professioneel vuurwerk. De verdachte werd beschuldigd van het opslaan en voorhanden hebben van ongeveer 35.000 kilogram professioneel vuurwerk, het voorbereiden van handelingen met vuurwerk en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor feit 2, betreffende het binnen het grondgebied van Nederland brengen van vuurwerk, partieel nietig is verklaard. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding op dit punt niet voldeed aan de eisen van de wet, waardoor de verdachte niet in staat was om hiertegen specifiek verweer te voeren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het feit dat hij 625 kilogram vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland zou hebben gebracht, omdat hij op het moment van de transactie niet aanwezig was. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de grote hoeveelheid vuurwerk en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat als strafverzwarend werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/846013-16 (Promis)
Datum uitspraak: 12 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 14 en 16 mei 2018 (inhoudelijke behandeling) en 29 mei 2018 (sluiting van het onderzoek ter terechtzitting).
Het Openbaar Ministerie is op die zittingen vertegenwoordigd door mrs. H.H.M. Beune en J.H.J. Klein Egelink, beiden officier van justitie. In het vervolg zullen zij gezamenlijk worden aangeduid als ‘de officier van justitie’. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.J.W. Tijkotte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt samengevat verweten dat hij zich - met anderen - heeft schuldig gemaakt aan:
1. het opslaan en/of voorhanden hebben van ongeveer 35.000 kilogram professioneel vuurwerk;
2. het voorbereiden en/of bevorderen van handelingen zoals strafbaar gesteld in artikel 1.2.2. van het Vuurwerkbesluit, te weten het binnen Nederland brengen, opslaan en aan anderen ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk;
3. als oprichter, leider en/of bestuurder heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
4. het binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of voorhanden hebben en/of ter beschikking stellen van 625 kilogram en/of 2500 stuks professioneel vuurwerk.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.

3.Voorvragen

Op grond van artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet de rechtbank voordat zij aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak toekomt, onder andere onderzoeken of de dagvaarding geldig is, of de rechtbank bevoegd is om over de zaak te oordelen en of de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard voor feit 2. De dagvaarding bevat onder feit 2, eerste gedachtestreepje, de zinsnede “binnen het grondgebied van Nederland te brengen”. De tenlastelegging is op dit punt onvoldoende feitelijk want er is niet nader omschreven hoe verdachte vuurwerk binnen Nederland zou hebben gebracht. De uitvoeringshandelingen die vervolgens worden omschreven zien namelijk niet op het binnen het grondgebied van Nederland brengen. Verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 december 2017 (ECLI:NL:RBOVE:2017:4662).
Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is tot kennisneming van onderdelen van het onder feit 1 ten laste gelegde, dan wel het Openbaar Ministerie voor die onderdelen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 kan verdachte alleen het strafrechtelijk verwijt worden gemaakt dat hij op 18 oktober 2016 in Kevelaer (Duitsland) volgens Nederlandse wetgeving illegaal vuurwerk voorhanden heeft gehad. Het feit is dus gepleegd in Duitsland. Voor strafvervolging daarvan in Nederland is op grond van artikel 7 eerste lid Wetboek van Strafrecht (Sr) vereist dat het aangetroffen vuurwerk ook naar Duits recht strafbaar is, de zogenoemde eis van de dubbele strafbaarheid. Naar het standpunt van de verdediging is alleen van de in feit 1 opgenomen cobra’s 6, cobra’s 8 en tweeënvijftig flowerbeds komen vast te staan dat dit vuurwerk in Duitsland verboden is, omdat het om categorie F4 vuurwerk gaat. Voor de in feit 1 opgenomen Chinese rollen, Romeinse kaarsen, lawinepijpen, shells en de overige achthonderdvijf flowerbeds staat de classificatie/categorisering niet vast. Daardoor is de strafbaarheid in Duitsland van dat vuurwerk op grond van artikel 40 van het Duitse Sprengstoffgesetz, niet vast te stellen. De dubbele strafbaarheid voor die onderdelen staat daarmee niet vast, met als gevolg dat de rechtbank geen rechtsmacht heeft om daarvan kennis te nemen, dan wel het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging daarvan.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de tenlastelegging van feit 2 geen gebreken vertoond. Het onder feit 2 door de verdediging betwiste onderdeel dient niet partieel nietig te worden verklaard omdat de term binnen het grondgebied van Nederland te brengen voldoende feitelijk is. Het behoeft niet nader te worden omschreven.
Daarnaast is de rechtbank wel bevoegd tot kennisneming van wat onder feit 1 is ten laste gelegd en is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte. Er is voldaan aan de vereisten in artikel 7, eerste lid Sr. Artikel 1.2.2. eerste lid is, mits opzettelijk gepleegd, via de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten als een misdrijf te kwalificeren. Artikel 40 van het Duitse Sprengstoffgesetz bepaalt welke handelingen met explosiefgevaarlijke stoffen strafbaar zijn. Voldoende voor dubbele strafbaarheid is dat de buitenlandse strafbepaling hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling. Zowel de Duitse als Nederlandse strafbepaling beogen in de kern hetzelfde rechtsgoed te beschermen, te weten de bescherming van mens en milieu. De strafbepalingen in beide landen hoeven niet exact overeen te komen. Het dossier geeft voldoende uitleg over de strafbaarheid in Duitsland en de Duitse autoriteiten hebben ook meegewerkt aan rechtshulpverzoeken waarvoor eveneens is vereist dat er sprake is van dubbele strafbaarheid. De rechtbank is daarmee bevoegd en het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank.
Partiële nietigheid dagvaardingDe rechtbank honoreert het verweer met betrekking tot de partiele nietigheid van de dagvaarding onder feit 2. De dagvaarding voldoet voor wat betreft de zinsnede “binnen het grondgebied van Nederland te brengen” niet aan de eisen van artikel 261 Sv. Het tenlastegelegde “binnen het grondgebied van Nederland te brengen” is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feitelijk en daarmee onbegrijpelijk, nu dit bestanddeel op geen enkele wijze nader in de tenlastelegging wordt omschreven. Dat maakt het voor verdachte onmogelijk om hiertegen specifiek verweer te voeren. Dit leidt er toe dat de dagvaarding ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde “binnen het grondgebied van Nederland te brengen” nietig zal worden verklaard.
Bevoegdheid rechtbank en ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
De rechtbank verwerpt de verweren met betrekking tot haar onbevoegdheid en de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Artikel 7 eerste lid Sr luidt als volgt: De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Vereist is dus dat er sprake is van dubbele strafbaarheid: het feit moet volgens de Nederlandse wet een misdrijf zijn en in het buitenland moet er een straf op zijn gesteld. Is dat niet het geval, dan is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van het feit.
Uit het arrest van het Gerechtshof Leeuwaarden van 27 april 2012 (ECLI:NL:GHLEE:2012:BW4626) volgt dat niet is vereist dat een met de Nederlandse delictsomschrijving als zodanig overeenstemmende buitenlandse strafbepaling bestaat. De buitenlandse strafbaarstelling hoeft derhalve niet in alle opzichten overeen te stemmen met de Nederlandse. Voldoende is dat de gedraging volgens de wet van het land waar het is begaan met straf wordt bedreigd en dat die buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling. Bij deze toetsing van dubbele strafbaarheid gaat het om een abstracte toets, namelijk of in het buitenland op het feit straf is gesteld (abstract), en niet of het feit kan worden vervolgd of de dader er daadwerkelijk voor veroordeeld wordt (concreet). Deze abstracte toets gaat dus niet zo ver dat onderzocht moet worden of alle in de tenlastelegging opgenomen merken of typen vuurwerk in Duitsland verboden zijn.
Voor de abstracte toets heeft de rechtbank naar de Nederlandse en Duitse regelgeving gekeken.
Artikel 1.2.2. eerste lid Vuurwerkbesluit luidt:
Het is verboden professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen.
Artikel 40 van de toepasselijke Duitse Sprengstoffgesetz luidt (onder andere):
1) Hij die zonder de noodzakelijke vergunning
1. in strijd met paragraaf 7 lid 1 nr. 1 met explosieve stoffen omgaat.
In artikel 3 van het Duitse Sprengstoffgesetz is weergegeven wat er wordt verstaan onder het omgaan met explosieve stoffen. Daarbij gaat het onder meer om opslaan, vervoeren en gebruiken.
De Duitse strafbepaling heeft als doel het voorkomen van gevaren voor leven, gezondheid of materiële zaken of ter voorkoming van aanzienlijke nadelen of aanzienlijke hinder voor derden. In de Nota van toelichting op het Vuurwerkbesluit (Staatsblad 2002, nr. 33) staat: “Het doel van dit besluit is betere waarborgen te scheppen voor de bescherming van mens en milieu tegen de mogelijke effecten die het opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk kunnen veroorzaken. Het gaat in dit verband zowel om de bescherming van de bevolking in de omgeving van een inrichting waar vuurwerk aanwezig is, de bescherming van toeschouwers die aanwezig zijn bij een evenement of voorstelling waarbij professioneel vuurwerk wordt afgestoken, de bescherming van mensen bij het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling, als om de bescherming van personen die werkzaam zijn bij een bedrijf waarin handelingen worden verricht met professioneel vuurwerk.”
De rechtbank stelt – met de officier van justitie – vast dat zowel de Nederlandse als Duitse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermen, namelijk de bescherming van mens en milieu. Tevens stelt de rechtbank vast dat op overtreding van §40, eerste lid, van het Sprengstoffgesetz een gevangenisstraf is gesteld. Aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid is derhalve voldaan. Dat betekent dat Nederland rechtsmacht heeft en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van dit feit.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat – ook ten aanzien van alle andere tenlastegelegde feiten – de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie ontvankelijk is.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten en heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De betrokkenheid van verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten blijkt uit een MMA-melding van 6 oktober 2016, informatie uit de OVC-gesprekken tussen de verdachten in het Roompot vakantiehuisje in Arcen, goederen die zijn aangetroffen bij doorzoekingen in de woningen van verdachten in [woonplaats] en [woonplaats] , goederen die zijn aangetroffen bij doorzoekingen in het Roompot vakantiehuisje [nummer] in Arcen en in een garagebox in [plaats] , alsmede op grond van observaties, tapgesprekken, onderzoek naar een aangetroffen laptop en (PGP)telefoons en het onderzoek dat is verricht naar het aangetroffen vuurwerk.
In het bijzonder geldt ten aanzien van feit 1 dat het in de bunkers [nummer] en [nummer] in Kevelaer (Duitsland) aangetroffen vuurwerk van categorie F4 is, dan wel vuurwerk is dat niet is voorzien van een categorie-indeling. Daarmee is er sprake van professioneel vuurwerk. Er is sprake van beschikkingsmacht bij de verdachte nu de sleutels en een afstandsbediening die toegang geven tot deze bunkers, zijn aangetroffen in het vakantiehuisje waar verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] verbleven en alle verdachten ook regelmatig in de omgeving van Well en Kevelaer waren om vuurwerk voor afnemers in Nederland op te halen.
Ten aanzien van feit 3 is door de officier van justitie gesteld dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen de verdachten. Verdachten hadden nauw contact en regelmatig overleg en gebruikten afkortingen en bijnamen. Via een gestructureerde handelswijze vond contact plaats met (potentiële) klanten. Het oogmerk tot het plegen van misdrijven is evident: vuurwerkhandel is de enige bestaansreden van deze organisatie. Verdachte heeft als leider aan de organisatie deelgenomen. Dat blijkt uit de PGP-gesprekken.
Voor feit 4 is van belang dat tijdens een observatie op 5 september 2016 is waargenomen dat [medeverdachte 2] een bestelbus overdraagt aan twee personen. Bij een controle van de bestelbus blijkt er een hoeveelheid professioneel vuurwerk in te zitten. Naar het standpunt van het Openbaar Ministerie kan verdachte als medepleger van dit feit worden aangemerkt. Alhoewel [medeverdachte 2] bij de overdracht van het vuurwerk in Well aanwezig was en de telefoons van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] op 5 september 2016 op Schiphol Plaza uitpeilen, is er sprake van een vaste modus operandi waarbij de rollen van verdachten uitwisselbaar zijn. De gezamenlijke handel in professioneel vuurwerk maakt dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , ook ten aanzien van de transactie op 5 september 2016 (feit 4).
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1, 3 en 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde refereert de verdediging zich wat de bewezenverklaring betreft aan het oordeel van de rechtbank. Het volgende is daartoe – kort gezegd – aangevoerd.
Voor het onder feit 1 ten laste gelegde bevat het dossier geen bewijs voor het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk in de periode van 1 oktober tot en met 17 oktober 2016, alsmede niet voor de pleegplaatsen die in Nederland liggen. Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over het onder feit 1 genoemde vuurwerk. Het aantreffen van de sleutels van bunkers [nummer] en [nummer] en de afstandsbediening is daarvoor onvoldoende nu er meerdere mensen in het vakantiehuisje verbleven en er meerdere afstandsbedieningen in omloop waren. Verder voldoen de processen-verbaal niet aan de eisen van het Handhavingsdocument Vuurwerk en de inmiddels vervallen Aanwijzing Handhaving Vuurwerkregelgeving. Het gedachtegoed achter dat Handhavingsdocument en die Aanwijzing is onveranderd gebleven en nog van toepassing. Daarnaast is van een groot deel van het onder feit 1 genoemde vuurwerk niet vastgesteld dat het professioneel vuurwerk betreft. Voorheen werd vuurwerk gecategoriseerd in categorie 1.1 tot en met 1.4. Vuurwerk dat valt onder categorie 1.4 is geen professioneel vuurwerk. Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten te onderzoeken of het vuurwerk in de categorie 1.1 tot en met 1.3 of onder categorie 1.4 valt. Het dossier bevat in zijn geheel geen specifieke NFI-rapporten van het in deze zaak aangetroffen vuurwerk. Het Openbaar Ministerie doet in haar verslaglegging aan cherry-picking en (bewust) onzorgvuldige (foto)verslaglegging waardoor er sprake is van een ondeugdelijk dossier.
Voor het onder feit 3 ten laste gelegde (de criminele organisatie) dient er vrijspraak te volgen voor de kwalificerende bestanddelen dat verdachte leider, bestuurder of oprichter zou zijn geweest van de organisatie. Niet is gebleken dat hij het binnen de organisatie voor het zeggen had, dat hij kon bepalen wie er meedeed aan de handel in vuurwerk, dat hij anderen dwingend heeft aangestuurd of de boekhouding heeft beheerd. Ten aanzien van de ten laste gelegde periode wordt verzocht verdachte vrij te spreken van de periode 25 november 2015 tot en met 26 juni 2016. Verdachte zat toen gedetineerd en er is niet gebleken van enige betrokkenheid in die periode bij strafbare feiten gepleegd door de organisatie.
Voor het onder feit 4 ten laste gelegde is onvoldoende bewijs om betrokkenheid van verdachte bij deze specifieke transactie te kunnen vaststellen. Verdachte verbleef op 5 september 2016, zo blijkt uit zijn telefoongegevens, niet in de buurt van het bunkercomplex in Duitsland of Well. Er is geen bewijs dat er voor deze specifieke partij vuurwerk sprake is van medeplegen. Verdachte had niets te maken met de levering, had geen wetenschap van de levering en deelde niet in de opbrengst.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feit 1: het opslaan en/of voorhanden hebben van 35.000 kilo professioneel vuurwerk.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [1]
Op 24 augustus 2016 is [verdachte] tijdens een observatie bij bunker [nummer] op het Traberpark Den Heyberg in Kevelaer gezien. Naast de bunker staat op dat moment een Volkswagen Touareg met kenteken [kenteken] waarin hij korte tijd later wegrijdt. [2] Op 6 oktober 2016 komt er bij Meld Misdaad Anoniem (MMA) een melding binnen dat [medeverdachte 1] , zijn broer [medeverdachte 2] en ene [verdachte] in illegaal vuurwerk handelen, waarbij het vuurwerk wordt opgehaald in Polen en opgeslagen in koepelbunkers in Duitsland net over de grens bij Well. De handel vindt plaats vanuit horecagelegenheid [naam restaurant] in Well en in oktober, november en december verblijven de mannen in een huisje op vakantiepark Roompot in Arcen. [3] Op 18 oktober 2016 worden op het Traberpark Den Heyberg in Kevelaer (Duitsland) bunkers [nummer] en [nummer] doorzocht door de Duitse autoriteiten. [4] In deze bunkers is een grote hoeveelheid vuurwerk aangetroffen. Het vuurwerk is onderzocht en bevat ongeveer 10.000 kilo vuurwerk genoemd in Lijst II. [5] Daarnaast is er Lijst III-vuurwerk aangetroffen: 9368 shells, 192 lawinepijlen, 857 flowerbeds, 10980 cobra’s (9900 cobra’s 6 en 1080 cobra’s 8), 304 Chinese rollen en 120 Romeinse kaarsen. [6]
Op 18 oktober 2016 worden [verdachte] en [medeverdachte 1] aangehouden in een vakantiehuisje van Roompot vakantiepark Klein Vink in Arcen. [7] De Volkswagen Touareg met kenteken [kenteken] wordt dan eveneens bij het vakantiehuisje [nummer] aangetroffen. [8] Bij de doorzoeking van het vakantiehuisje nummer [nummer] zijn sleutels en een oranje afstandsbediening aangetroffen. [9] De sleutels passen op de hangsloten van bunkers [nummer] en [nummer] in Kevelaer en de oranje afstandsbediening hoort bij een hydraulisch slot van de deur van bunker [nummer] . [10] In de slaapkamer van [medeverdachte 1] in de vakantiewoning, zijn bestel-/afleverlijsten van vuurwerk aangetroffen of naam van [naam B.V.] . [11] Het vuurwerk op de bestel/afleverlijsten komt grotendeels overeen met het vuurwerk dat is aangetroffen in bunkers [nummer] en [nummer] in Kevelaer. [12] De oprichtingsakte van [naam B.V.] is aangetroffen in een rugtas in een garagebox in op de [adres 1] in [plaats] . [13] Op deze locatie zijn meerdere goederen aangetroffen die te herleiden zijn naar [medeverdachte 1] . [14] Bij de doorzoeking van het vakantiehuis [nummer] op vakantiepark Klein Vink zijn drie Blackberry telefoons aangetroffen, met op alle toestellen berichten van en naar contact [contact 1] . De gebruiker van dit contact [contact 1] is [verdachte] . [15] Uit de PGP-conversaties blijkt dat [contact 1] op 14 oktober 2016 een bericht ontvangt met de inhoud: “rij gelijk naar jou bunker toe” en teksten ontvangt als ‘inch,’, ‘rol’, ‘pijlen’. Op 15 oktober 2016 verstuurt hij: “goedemorgen kom naar de bunker”. [16] Op de aangetroffen Blackberry telefoons zijn eveneens berichten aangetroffen van en naar contact [contact 2] . Uit de PGP-conversaties blijkt dat die gebruiker op 17 oktober 2016 verstuurt: “ [naam B.V.] is van onszelf”, ‘De normale 150 shots zijn er’, ‘Ik ga ook pijlen, vlinders en matten doen’. [17] De gebruiker van [contact 2] is [medeverdachte 1] . [18] Op de aangetroffen Blackberry telefoons zijn daarnaast ook nog berichten aangetroffen van en naar contact [contact 3] . Uit PGP-conversaties blijkt dat die gebruiker op 17 oktober 2016 contact heeft met [medeverdachte 1] en [verdachte] en doorgeeft dat hij vuurwerkitems heeft klaargezet, pallets heeft overgereden, heeft geladen, bijna bij het restaurant is en de sleutels en afstandsbediening in de armsteun liggen. Ook wordt tussen 14 oktober 2016 en 17 oktober 2016 gesproken over een bunker, opslag, klanten, pijlen, rol, inch, pallets, shells, en shots. [19] De gebruiker [contact 3] is [medeverdachte 2] . [20] Bij de doorzoeking van de slaapkamer van [medeverdachte 2] aan de [adres 2] in [woonplaats] zijn vuurwerklijsten aangetroffen. [21] Uit OVC-sessie 173, opgenomen in het vakantiehuisje op 17 oktober 2016 en waarin NN2 is herkend als [medeverdachte 2] , wordt er door hem gesproken over 4 en 5 inch, over pallets en het overzetten van een pallet de volgende morgen. [22]
Bewijsoverwegingen feit 1
Periode en pleegplaats
De rechtbank stelt vast dat het vuurwerk op 18 oktober 2016 is aangetroffen in de bunkers op het Traberpark Den Heyberg in Kevelaer te Duitsland. Het dossier biedt voor de overige onder feit 1 ten laste gelegde data en pleegplaatsen onvoldoende aanknopingspunten. Verdachte zal daarom van die onderdelen worden vrijgesproken.
Medeplegen
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 en HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:83 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met onder anderen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De MMA-melding bevat belastende informatie over deze drie verdachten. Daarnaast blijkt uit de informatie uit de PGP-berichten duidelijk van een intensieve samenwerking. Verdachte is bij de bunker waar het vuurwerk is aangetroffen waargenomen en verbleef ook in de vakantiewoning waar sleutels voor de hangsloten en een afstandsbediening voor de bunkers aanwezig zijn. In die woning bevindt zich tevens medeverdachte [medeverdachte 1] en er zijn bestel- en afleverlijsten van vuurwerk gevonden. Ook uit de OVC-gesprekken die kort voor het aantreffen van het vuurwerk in de bunkers zijn opgenomen in het vakantiehuisje, blijkt dat verdachte samen met onder anderen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voortdurend over (de handel in) vuurwerk communiceert. De bijdrage van verdachte aan het voorhanden hebben van het vuurwerk is dan ook van voldoende gewicht om als medeplegen te kwalificeren.
Professioneel vuurwerk
De verdediging heeft bepleit dat er met betrekking tot een deel van het aangetroffen vuurwerk niet is voldaan aan het vereiste dat het gaat om professioneel vuurwerk. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In artikel 1.2.2. eerste lid van het Vuurwerkbesluit is strafbaar gesteld het opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik. Aan de rechtbank ligt daarom de vraag voor of het in de bunkers aangetroffen vuurwerk professioneel vuurwerk betreft, en of het bestemd was voor particulier gebruik.
In artikel 1.1.1. eerste lid van het Vuurwerkbesluit is de definitie van professioneel vuurwerk gegeven: Professioneel vuurwerk is vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F4, alsmede vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F2 of F3 en dat niet bij of krachtens dit vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat een deel van het onder feit 1 ten laste gelegde vuurwerk is aan te merken als vuurwerk van de categorie F4. Dit vuurwerk is op grond van artikel 1.1.1. eerste lid Vuurwerkbesluit dus professioneel vuurwerk.
Van het overige aangetroffen vuurwerk kon geen categorie worden vastgesteld. Van dat vuurwerk dient te worden beoordeeld of het valt onder het begrip professioneel vuurwerk.
De rechtbank verwijst daarvoor naar artikel 5.3.5. tweede lid van het Vuurwerkbesluit. In dat artikel is het volgende bepaald:
Tot en met 3 juli 2017 wordt onder professioneel vuurwerk mede verstaan vuurwerk dat niet behoort tot categorie F1, F2 of F3 en wel behoort tot:
a. professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1. van het Vuurwerkbesluit, zoals dit artikel luidde op 3 juli 2010,
b. vuurwerk bestemd voor particulier gebruik als bedoeld in artikel 1.2.2. zevende lid, of
c. vuurwerk waarvan de bestemming niet kan worden vastgesteld.
Het onder b genoemde artikel 1.2.2. zevende lid luidt:
Van bestemd voor particulier gebruik als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake indien:
a. het tot ontbranding wordt gebracht door een particulier,
b. het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan, gekocht of besteld door een particulier,
c. het aangetroffen wordt bij een particulier,
d. het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht of voorhanden wordt gehouden met het oogmerk het aan particulieren ter beschikking te stellen, of
e. het is voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.
Dat betekent dat vuurwerk dat niet behoort tot categorie F1, F2, of F3 en bijvoorbeeld te koop wordt aangeboden aan, besteld door of aangetroffen bij een particulier, wordt aangemerkt als professioneel vuurwerk.
Op grond van de bewijsmiddelen en het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het vuurwerk dat is gevonden in de bunkers niet behoorde tot categorie F1, F2, of F3 en was bestemd voor particulier gebruik. Op basis van artikel 5.3.5. is dat aan te merken als professioneel vuurwerk.
Door de verdediging is nog verweer gevoerd met betrekking tot de classificatie (1.1. t/m 1.4.) waarin het vuurwerk ingedeeld had moeten worden en de eisen die op grond van het Handhavingsdocument Vuurwerk en de Aanwijzing Handhaving Vuurwerkregelgeving dienen te worden gesteld aan processen-verbaal met betrekking tot vuurwerk.
De rechtbank verwerpt deze verweren. De classificatie zoals door de verdediging naar voren is gebracht ziet op regelgeving ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen (zie Deel 2 van het 'Accord européen relatif au transport international de marchandises Dangereuses par Route’, afgekort ADR). Hoewel deze vervoersregels ook kunnen gelden voor vuurwerk, is de classificatie in het ADR niet relevant voor de categorisering F1 t/m F4 van vuurwerk in het kader van het Vuurwerkbesluit. Het ontbreken van een onderzoek naar de vraag of vuurwerk in de classificatie 1.1 t/m 1.3 of in de classificatie 1.4 valt is dus niet aan te merken als een gebrek. De Aanwijzing Handhaving Vuurwerkregelgeving is niet meer geldig. De rechtbank heeft hier dan ook geen acht op geslagen. De voorschriften voor processen-verbaal in het Handhavingsdocument zijn niet bindend. Het is aan de rechtbank om de processen-verbaal in dit dossier qua bewijswaarde te wegen. Deze verweren worden daarom verworpen.
Hoeveelheid cobra’s 6 en flowerbeds
De verdediging heeft verweer gevoerd met betrekking tot de aangetroffen hoeveelheid cobra’s 6 en gaat op grond van het dossier uit van het aantal van 3300 stuks. Bij de vaststelling van de hoeveel aangetroffen vuurwerk gaat de rechtbank uit van het proces-verbaal van 12 januari 2017 waarin onderzoek is gedaan naar het inbeslaggenomen vuurwerk. In dat proces-verbaal is een opsomming gegeven van het aangetroffen vuurwerk met verwijzing naar bijlagen waarin het vuurwerk nader is omschreven en geteld. Het totale aantal cobra’s 6 komt daarin op 9900 stuks. De stukken waar de verdediging zich op beroept zijn ofwel van een eerdere datum, ofwel noemen slechts het getal 3300 (zonder dat er melding wordt gemaakt van het daadwerkelijk opnieuw tellen van het aantal cobra’s 6) en men kennelijk het aantal cobra’s 6 genoemd in die oudere processen-verbaal heeft overgenomen. De rechtbank gaat daarom voor de bewezenverklaring uit van de meest recente telling van de cobra’s 6, zijnde 9900 stuks.
De rechtbank komt wat betreft het aantal flowerbeds tot een bewezenverklaring van 857 stuks. Op grond van het proces-verbaal onderzoek vuurwerk en de bijbehorende bijlagen 14 t/m 64 (pag. 490 en pag. 582-683 van het dossier) kan worden vastgesteld dat het gaat om 857 stuks flowerbeds.
4.3.2.
Feit 2: voorbereidingshandelingen
Redengevende feiten en omstandigheden feit 2Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [23]
Op 20 juli 2016 wordt gezien dat de Volkswagen Touareg met kenteken [kenteken] stond geparkeerd bij bunker [nummer] op het Traberpark Den Heyberg in Kevelaer. Kort daarna staat deze auto geparkeerd bij restaurant [naam restaurant] . [medeverdachte 1] stapte uit deze auto. [24] Op 24 augustus 2016 wordt verdachte [verdachte] tijdens een observatie waargenomen bij bunker [nummer] op het Traberpark Den Heyberg in Kevelaer, waarbij tevens wordt gezien dat met behulp van een heftruck spullen worden uitgeladen uit een vrachtwagen. [25] [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn op 31 augustus 2016 naar Polen gereisd. Uit het peilbaken onder de auto van [medeverdachte 1] blijkt dat er stops zijn gemaakt bij vuurwerkimporteurs [importeur 1] en [importeur 2] . [26] Op 6 oktober 2016 is vervolgens een MMA-melding binnengekomen, die inhield dat ene [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al jaren grootschalig in vuurwerk handelen, vuurwerk wordt vervoerd vanuit Polen en wordt opgeslagen in Duitsland, het vuurwerk wordt verhandeld via een website, de klanten worden ontmoet bij restaurant [naam restaurant] in Well en dat zij in de maanden oktober t/m december in een vakantiehuisje van Roompot in Arcen verblijven vanwege de vele klanten. [27] Tijdens de doorzoeking van bunkers [nummer] en [nummer] op 18 oktober 2016 wordt er ongeveer 10.000 kilo vuurwerk van Lijst II en 9368 shells, 192 lawinepijlen, 857 flowerbeds, 10980 cobra’s (9900 cobra’s 6 en 1080 cobra’s 8), 304 Chinese rollen en 120 Romeinse kaarsen van lijst III aangetroffen. [28] Verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] worden op diezelfde dag aangehouden in vakantiehuisje [nummer] op vakantiepark Roompot in Arcen en bij de doorzoeking van die locatie wordt er een afstandsbediening behorende bij bunker [nummer] , sleutels van bunkers [nummer] en [nummer] , een laptop van het merk Acer, meerdere (PGP)telefoons, simkaarten, geld, bestellijsten van klanten en bestel- en afleverlijsten van vuurwerkleverancier [importeur 2] aangetroffen. [29] Het vakantiehuisje is voor de periode van 31 oktober 2016 tot en met 2 december 2016 gereserveerd door [naam vriendin] (de vriendin van [verdachte] ). [30] De aangetroffen PGP-telefoons zijn gekoppeld aan verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en in de op deze telefoons aangetroffen berichten wordt onder andere gesproken over bestellingen en voorraden vuurwerk ten behoeve van klanten. [31] Bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] in Vianen wordt een geldbedrag en telefoons gevonden. [32] Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] in [woonplaats] wordt in zijn slaapkamer een geldbedrag, telefoons en bestellijsten en inkoopbonnen van vuurwerk aangetroffen. [33] In een garagebox in [plaats] is een oprichtingsakte gevonden van [naam B.V.] ., waarin stond vermeld dat de heer [naam 1] en de heer [naam 2] op 10 maart 2016 voor de oprichting bij de notaris zijn verschenen. [34] Uit een PGP-bericht blijkt echter dat [medeverdachte 1] aangeeft dat [naam B.V.] Fireworks van henzelf is. [35] [medeverdachte 1] bleek de gebruiker van de in het vakantiehuisje aangetroffen Acer laptop te zijn. Op de laptop staan cataloguslijsten van vuurwerkleverancier [importeur 2] en diverse bestanden met namen en prijzen van vuurwerkartikelen. Het e-mailadres [e-mail adres] is via deze laptop gebruikt. [36] Op grond van het voorgaande acht de rechtbank voorbereiding en bevordering van vuurwerkhandel bewezen.
De verdediging heeft ten aanzien van dit feit geen bewijsverweer gevoerd. Wel is naar voren gebracht dat verdachte van dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat artikel 1.2.2. vijfde lid van het Vuurwerkbesluit onverbindend moet worden verklaard. Voor de beoordeling van dit verweer verwijst de rechtbank naar hoofdstuk 6 van dit vonnis.
4.3.3.
Feit 3: criminele organisatie
Redengevende feiten en omstandigheden feit 3Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [37]
Bij een observatie op 20 juli 2016 wordt een Volkswagen Touareg waargenomen bij bunker [nummer] op het Traberpark Den Heyberg in Kevelaer (Duitsland). [medeverdachte 1] parkeerde deze auto later bij restaurant [naam restaurant] , waar hij is gezien in het gezelschap van [verdachte] . [38] Op 6 oktober 2016 komt er bij Meld Misdaad Anoniem een melding binnen dat [medeverdachte 1] , zijn broer [medeverdachte 2] en ene [verdachte] op grote schaal illegaal vuurwerk verhandelen. In de melding wordt een vaste werkwijze beschreven, namelijk dat klanten met hun auto naar restaurant [naam restaurant] komen en de sleutels aan één van de verdachten afgeven, waarna door verdachten naar de bunkers wordt gereden om de bestelling op te halen en de auto daarna bij het restaurant wordt teruggegeven aan de klant. Met dat doel zouden de verdachten ook een vakantiewoning huren op Roompot vakantiepark Klein Vink in Arcen. [39] Bij de doorzoeking van vakantiewoning [nummer] op vakantiepark Klein Vink op 18 oktober 2016, waar op dat moment verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] aanwezig waren, zijn bestel- en vuurwerklijsten (van de Poolse vuurwerkimporteur [importeur 2] ) alsmede een laptop en meerdere Blackberry telefoons aangetroffen. [40] Op de laptop, aangetroffen in de slaapkamer van [medeverdachte 1] , staan cataloguslijsten van vuurwerkleverancier [importeur 2] en diverse bestanden met namen en prijzen van vuurwerkartikelen. Daarnaast is er via de laptop gebruik gemaakt van het e-mailadres [e-mail adres] . [41] Uit PGP-gesprekken aangetroffen op de in beslag genomen telefoons blijkt dat de verdachten in de periode van 11 oktober 2016 tot en met 17 oktober 2017 meermalen contact met elkaar hebben waarin wordt gesproken over bestellingen van professioneel vuurwerk, de opslag, klanten, vuurwerkleveranciers en betalingen. [42] Het vuurwerk dat in de bunkers in Kevelaer is aangetroffen kwam grotendeels overeen met de bestellijsten die bij de doorzoeking van vakantiehuisje zijn gevonden. [43] Bij de doorzoeking van de slaapkamer van [medeverdachte 2] aan de [adres 2] in [woonplaats] worden eveneens bestel- en vuurwerklijsten gevonden. [44] Op 5 september 2016 wordt tijdens een observatie gezien dat [medeverdachte 2] een Mercedes Sprinter met kenteken [kenteken] van verhuurbedrijf [naam verhuurbedrijf] op het parkeerterrein van [naam restaurant] in Well overdraagt aan twee personen. [45] In die auto is 625 kilogram vuurwerk van Lijst II en 2298 stuks vuurwerk van Lijst III aangetroffen. [46] Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie in vakantiehuisje [nummer] op Roompot vakantiepark Kleine Vink in de periode 7 oktober 2016 tot en met 17 oktober 2016, blijkt eveneens dat verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en (in mindere mate) [medeverdachte 2] overleggen over de handel in professioneel vuurwerk. Daarbij wordt gesproken over vuurwerkitems, geld, verkoopprijzen, voorraden, opslag, logistiek en wijze van administreren. [47] [medeverdachte 1] heeft op 31 augustus 2016 en 1 september 2016 vuurwerkimporteurs [importeur 2] en [importeur 1] bezocht in Polen en uit tapgespreken is gebleken dat [verdachte] op 31 augustus 2016 met [medeverdachte 1] in een hotel in Wroclaw (Polen)verbleef. [48]
Bewijsoverwegingen feit 3
Criminele organisatieDe rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven (Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413).
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte deelnam aan een dergelijke organisatie. Uit het dossier blijkt dat verdachte met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een samenwerkingsverband vormde met het oogmerk om te handelen in professioneel vuurwerk aan consumenten en dat verdachte daarin een structurele bijdrage leverde. De rechtbank ziet daarvoor de volgende aanknopingspunten in het dossier.
De verdachte wordt samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nadrukkelijk genoemd in een MMA-melding inzake de handel in illegaal vuurwerk, waarbij ook een specifieke modus operandi en de aanwezigheid van vuurwerk in bunkers in Duitsland wordt omschreven. In de bunkers in Duitsland is een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk gevonden. Naar aanleiding daarvan hebben er vervolgens op meerdere locaties doorzoekingen plaatsgevonden. Onder meer in het vakantiehuis op vakantiepark Roompot in Arcen waar verdachte en [medeverdachte 1] zijn aangehouden en in de woningen van alle verdachten. Daarbij zijn onder andere PGP-telefoons, een laptop en bestel- en afleverlijsten van vuurwerk gevonden. De aangetroffen vuurwerklijsten zijn ook grotendeels te koppelen aan het in de bunker aangetroffen vuurwerk. De OVC-gesprekken en technisch onderzoek naar de laptop en PGP-telefoons leveren veel informatie op over de werkwijze van de verdachten. Hieruit blijkt onder andere dat er tussen de verdachten veelvuldig contact is over het bestellen, opslaan en afleveren van vuurwerk. Daarnaast er contact is met klanten over het verkopen van illegaal vuurwerk. Ten aanzien van verdachte en [medeverdachte 1] wordt ook vastgesteld dat zij naar Polen afreizen en locaties bezoeken alwaar vuurwerkbedrijven zijn gevestigd.
Partiele vrijspraken feit 3
De rechtbank spreekt verdachte vrij van een deel van de ten laste gelegde periode, alsmede van de kwalificerende bestanddelen dat hij als leider, oprichter of bestuurder heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
PeriodeDe rechtbank stelt vast dat verdachte tussen 25 november 2015 en 20 juni 2016 gedetineerd heeft gezeten en dat niet is gebleken dat hij zich in die periode heeft bezig gehouden met vuurwerkhandel of met het reilen en zeilen binnen de criminele organisatie. Verdachte is na zijn detentie op 20 juli 2016 gezien tijdens een observatie bij restaurant [naam restaurant] . Verdachte heeft daar een ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] . De auto waarin [medeverdachte 1] reed is kort daarvoor gezien bij bunker [nummer] op het Traberpark Den Heyberg in Kevelaer. Hieruit volgt de eerste directe betrokkenheid van verdachte bij het criminele samenwerkingsverband. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken van de periode tussen 26 november 2015 en 19 juli 2016.
Kwalificerende bestanddelen
Uit het voorgaande volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie. Verdachte heeft binnen de organisatie een grote rol vervuld, hij heeft immers veel uitvoeringshandelingen verricht die strekken tot en verband hielden met de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. Verdachte was op de hoogte van de voorraden, heeft een bezoek gebracht aan Polen en besprak met [medeverdachte 1] de voorraden, prijzen, wijze van administreren en welk vuurwerk er moest worden besteld. Daar staat tegenover dat onvoldoende vast is komen te staan of verdachte een sturende rol dan wel hiërarchisch hoger geplaatste positie had binnen het samenwerkingsverband. Dat verdachte veel uitvoeringshandelingen heeft verricht, betekent niet automatisch dat hij het binnen de organisatie voor het zeggen had. Het dossier geeft immers ook aanknopingspunten voor betrokkenheid van andere personen dan de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . In het kader van dit onderzoek zijn er namelijk nog vijf anderen personen als verdachten aangemerkt. De exacte rol van deze verdachten is niet of onvoldoende onderzocht. Daardoor is geen volledig beeld verkregen van de voltallige criminele organisatie en valt er om die reden ook niet met zekerheid te zeggen dat verdachte ten aanzien van andere leden van de criminele organisatie een dwingende of sturende rol had en dus als leider moet worden aangemerkt. Ook is niet zeker dat verdachte betrokken is geweest bij de oprichting van het samenwerkingsverband. Er is voorts geen reden om aan te nemen dat hij bestuurder was; de organisatie bezat geen rechtspersoonlijkheid. De rechtbank acht daarom onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte leider, oprichter of bestuurder is geweest van de criminele organisatie. Verdachte zal van dat onderdeel dan ook worden vrijgesproken.
4.3.4.
Feit 4: binnen het grondgebied van Nederland brengen van 625 kilo vuurwerk.
Vrijspraak feit 4
De rechtbank is – met de raadsman en anders dan de officier van justitie – van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van onderhavig feit stelt de rechtbank stelt vast dat verdachte op 5 september 2016 niet aanwezig is geweest bij restaurant [naam restaurant] in Well. De telefoon van verdachte peilt op genoemde datum immers uit bij Schiphol Plaza. Nu verdachte niet aanwezig is geweest bij de overdracht van het vuurwerk en er op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat hij op een andere manier betrokken is geweest bij deze concrete transactie, wordt verdachte van dit feit vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 18 oktober 2016 te Kevelaer (Duitsland), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten ongeveer 35.000 kilogram vuurwerk, bestaande uit onder meer:
- 9900 super cobra's 6 (pag. 563), en;
- 1080 cobra's 8 (pag. 561), en;
- 857 flowerbeds (pag. 582-682), en;
- 304, Chinese rollen (pag. 577), en;
- 9368 shells (pag. 565-575), en;
- 120 Romeinse kaarsen (pag. 579), en;
- 192 lawinepijlen (pag. 581),
heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
2.
in de periode van 20 juli 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Nederland en Kevelaer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk,
teneinde handelingen als bedoeld in het eerste, tweede en/of derde lid van artikel 1.2.2. Vuurwerkbesluit, te weten:
- professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen (lid 1), en;
- aan een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik ter beschikking te stellen (lid 2), en;
- als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen (lid 3),
voor te bereiden en te bevorderen,
- (
c) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat zij bestemd waren tot het verrichten van die handelingen,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders:
- één afstandsbediening voor het (ont)sluiten van de deuren van een bunker in Kevelaer (Duitsland) voorhanden gehad, en;
- mobiele telefoons, PGP-telefoons en simkaarten voorhanden gehad, en;
- een hoeveelheid contant geld voorhanden gehad, en;
- een heftruck voorhanden gehad, en;
- ongeveer 35.000 kilo, in ieder geval een grote hoeveelheid, vuurwerk waaronder Super cobra's 6, cobra's 8, flowerbeds, Chinese rollen, shells, Romeinse kaarsen en lawinepijlen opgeslagen en voorhanden gehad in bunkers, en;
- bestellijsten, afleverlijsten, inkoopbonnen en facturen van het bedrijf [importeur 2] (al dan niet digitaal) voorhanden gehad, en;
- de besloten vennootschap ' [naam B.V.] ' laten oprichten, en;
- het emailadres " [e-mail adres] " aangehouden, en;
- bestellijsten en voorraadlijsten ten behoeve van hun (potentiele) clientèle voorhanden gehad, en;
- een vakantiehuisje bij Roompot Klein Vink gehuurd of laten huren, en;
- een Acer E11 laptop voorhanden gehad;
3.
in de periode van 20 juli 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder anderen:
- [medeverdachte 1] , en;
- [medeverdachte 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen, opslaan, voorhanden hebben en aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

6.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van feit 2 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Artikel 1.2.2. vijfde lid van het Vuurwerkbesluit dient namelijk onverbindend te worden verklaard. In dit artikel is de voorbereiding van vuurwerkhandel strafbaar gesteld. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 46 Sr volgt echter dat de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in beginsel in Titel IV van Boek I Sr dient te worden opgenomen. [49] Daarbuiten is geen ruimte voor het strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen. Artikel 10a Opiumwet is daarop geen uitzondering, nu die bepaling al bestond voor de invoering van artikel 46 Sr en daar expliciet geen precedentwerking van mocht uitgaan. Afwijking van het in de MvT neergelegde uitgangspunt kan slechts geschieden bij wet in formele zin. Het Vuurwerkbesluit is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). De formele wetgever is ten onrechte buitenspel gezet. Artikel 91 Sr bepaalt immers dat de Titels I – VIIIA Sr (en dus ook artikel 46 Sr) toepasselijk zijn op feiten waarop bij andere wetten en verordeningen straf is gesteld, tenzij de wet anders bepaalt. Daarmee wordt expliciet de wetgever in formele zin bedoeld. Voor een uitbreiding van de strafbaarstelling door middel van een AMvB is geen ruimte en derhalve is bepaling 1.2.2. vijfde lid van het Vuurwerkbesluit onverbindend en dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Artikel 1.2.2. vijfde lid dient niet onverbindend te worden verklaard. Verwezen wordt naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:2413) waarin is bepaald dat uit de Memorie van Toelichting ten behoeve van het strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen in het Wetboek van Strafrecht, niet volgt dat er naast artikel 46 Sr geen plaats zou zijn voor de strafbaarstelling van de voorbereiding van specifieke delicten, eventueel in lagere regelgeving. Het verweer dient te worden verworpen en feit 2 is strafbaar.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht artikel 1.2.2. vijfde lid Vuurwerkbesluit, waarbij de voorbereiding van de handelingen genoemd in de leden 1 t/m 4 van het Vuurwerkbesluit strafbaar zijn gesteld, onverbindend omdat het artikel in strijd is met de wet en in strijd is met de bedoeling van de wetgever.
Artikel 46 Sr stelt de voorbereiding van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld strafbaar.
Uit artikel 91 Sr en de toelichting daarop volgt dat artikel 46 Sr ook van toepassing is op alle strafbepalingen in en buiten het Wetboek van Strafrecht tenzij de formele wetgever anders bepaalt.
Uit de artikelen 46 en 91 Sr in samenhang bezien volgt dat artikel 46 Sr ook geldt voor feiten die in andere wetten (zoals de Wet op de economische delicten en de Wet milieubeheer) strafbaar zijn gesteld, tenzij in een wet in formele zin anders is bepaald. Daarmee wordt een coherente en consistente wetgevingssystematiek beoogd.
In dit geval is middels artikel 1.2.2. vijfde lid Vuurwerkbesluit een aparte strafbaarstelling van de voorbereiding van misdrijven opgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur te weten het Vuurwerkbesluit. Dat is in strijd met de wetgevingssystematiek en in het bijzonder met artikel 91 Sr.
Daarbij komt dat de strafbaarheid van de voorbereidingshandelingen in het Vuurwerkbesluit aanzienlijk wordt uitgebreid ten opzichte van artikel 46 Sr. Immers door artikel 1.2.2. vijfde lid Vuurwerkbesluit in 2012 in te voeren, is ook de voorbereiding van vuurwerkhandel strafbaar geworden; terwijl de straf voor vuurwerkhandel maximaal zes jaar gevangenisstraf bedraagt. De wetgever heeft juist met de strafbaarstelling in artikel 46 Sr beoogd de strafbaarstelling te beperken tot feiten waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.
Het uitbreiden van de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen in het Vuurwerkbesluit is daarom in strijd met de wetssystematiek en doorkruist het lex certa beginsel; het is niet alleen in strijd met artikel 91 Sr maar ook met artikel 16 van de Grondwet waar dit beginsel is verankerd.
Door de officier van justitie zijn bij requisitoir en in repliek wettelijke strafbepalingen aangehaald waaruit blijkt dat strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in aparte wetsartikelen wel degelijk mogelijk is, zoals artikel 96 lid 2 Sr (samenspanning), artikel 225 lid 3 Sr (valsheid in geschrifte) en artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank stelt vast dat het in de door de officier van justitie genoemde voorbeelden telkens gaat om bepalingen die via een formele wet zijn ingevoerd. In die gevallen is voldaan aan artikel 91 Sr. Ten aanzien van artikel 1.2.2. vijfde lid Vuurwerkbesluit is dat niet het geval. Artikel 1.2.2. vijfde lid Vuurwerkbesluit zal daarom onverbindend worden verklaard. Dat betekent dat de voorbereidingshandelingen van verdachte die de rechtbank in hoofdstuk 5 van dit vonnis onder feit 2 bewezen heeft verklaard, niet strafbaar zijn.
Conclusie
Het onder feit 1 en 3 bewezen geachte (opslaan en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en deelname criminele organisatie) is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond daarvoor is niet aannemelijk geworden.
Het onder feit 2 bewezen geachte (voorbereidingshandelingen) is niet strafbaar omdat artikel 1.2.2. vijfde lid van het Vuurwerkbesluit onverbindend wordt verklaard. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. Ter onderbouwing van die strafeis wijst de officier van justitie op de volgende omstandigheden.
Er is sprake van een forse hoeveelheid professioneel vuurwerk. Het gebruik en vervoer van professioneel vuurwerk levert zeer grote risico’s op. Verdachte heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden en het financiële gewin vooropgesteld. Verdachte is aan te merken als leider van een criminele organisatie die vuurwerkhandel tot doel had. Als strafverzwarende omstandigheid dient te worden meegewogen dat een eerdere veroordeling voor een vergelijkbaar strafbaar feit, verdachte er niet van heeft weerhouden om in de proeftijd wederom in de fout te gaan. Er is geen sprake van strafverminderende omstandigheden aldus de officier van justitie
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring op maat te straffen en verdachte een toekomstperspectief te geven. Daarvoor dient in het voordeel van verdachte af te worden geweken van de eis van de officier van justitie. Ter onderbouwing wijst de raadsman op de volgende omstandigheden.
Met betrekking tot de gevaarzetting dient te worden gewezen op de opslaglocatie voor het vuurwerk, te weten een oude munitiebunker in Duitsland. In tegenstelling tot veel andere vuurwerkzaken is geen sprake geweest van het creëren van een onveilige situatie. Verdachte heeft gedurende een deel van de tenlastegelegde periode vastgezeten voor een eerdere veroordeling en op grond daarvan kan naar analogie artikel 63 Wetboek van Strafrecht worden toegepast. Daarnaast wordt verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis een baan heeft gevonden en heeft een gezin met een jonge dochter.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het beantwoorden van de vraag welke straf aan verdachte moet worden opgelegd, kijkt de rechtbank naar de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opslaan en voorhanden hebben van een zeer grote hoeveelheid professioneel (lees: illegaal) vuurwerk. De rechtbank heeft gekeken of qua strafmaat aansluiting gezocht kon worden bij vergelijkbare zaken. De rechtbank stelt vast dat er geen LOVS-oriëntatiepunten zijn voor vuurwerkzaken en in jurisprudentie zijn geen zaken te vinden die betrekking hebben op zo’n grote hoeveelheid vuurwerk. Ook is geen eenduidige lijn te destilleren uit de jurisprudentie tot nu toe waarbij de strafmaat direct gekoppeld zou kunnen worden aan de hoeveelheid vuurwerk.
De OM-richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten heeft voor Lijst III vuurwerk een tabel met als hoogste categorie 200 stuks of meer waar voor een first offender 9 maanden gevangenisstraf als uitgangspunt is genomen en voor een recidivist vanaf 15 maanden gevangenisstraf. Voor Lijst II vuurwerk (lichter van aard) is een tabel opgenomen met als hoogste categorie voor het voorhanden hebben van 100 kilogram vuurwerk of meer 1 maand gevangenisstraf. Hoe dan om te gaan met 35.000 kg professioneel vuurwerk is onduidelijk en het is een dermate grote hoeveelheid dat de OM-richtlijnen niet goed gebruikt kunnen worden als vertrekpunt voor een op te leggen straf. Uiteraard speelt de grote hoeveelheid aangetroffen vuurwerk wel een rol bij de strafmaat en het werkt strafverzwarend dat het om zo’n immens grote hoeveelheid gaat.
Verder is van belang in welke mate het voorhanden hebben van vuurwerk gevaarzettend is geweest. Het illegale vuurwerk was opgeslagen in een oude NAVO munitiebunker in Duitsland. Anders dan in veel andere vuurwerkzaken is de opslag niet gevaarlijk geweest voor omwonenden en omstanders. Daar staat echter tegenover dat het vuurwerk ook is opgehaald vanuit Polen en naar de munitiebunker in Duitsland is gebracht en van daaruit is vervoerd naar Well en vervolgens door kopers verder door Nederland is vervoerd en door de kopers ergens is opgeslagen. Dit moet op grote schaal gebeurd zijn. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat daarbij maatregelen zijn genomen om onveilige situaties voor betrokkenen en derden te voorkomen. Het voorhanden hebben van illegaal vuurwerk is – afgezien van de risico’s die het opslaan en vervoer van vuurwerk met zich kan brengen – gevaarlijk. Ook het tot ontbranding brengen van illegaal vuurwerk brengt namelijk grote risico’s met zich mee. Dat geldt niet alleen voor degene die het vuurwerk tot ontbranding brengt, maar ook voor eventuele omstanders. Te denken valt aan onder meer gehoorbeschadiging, oogletsel en verlies van ledematen. Daarnaast zorgt illegaal vuurwerk vaak voor schade aan goederen (denk aan ruiten en auto’s) en het herstel daarvan kost de maatschappij jaarlijks onnodig veel geld. Mede hierdoor is de laatste jaren de maatschappelijke discussie over vuurwerk enorm toegenomen. Met het opslaan en voorhanden hebben van de grote hoeveelheid illegaal vuurwerk en de te verwachten verkoop daarvan aan particulieren, draagt verdachte bij aan de hiervoor benoemde risico’s.
Daarnaast heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die de handel in illegaal vuurwerk tot doel had. Alhoewel niet kan worden vastgesteld dat verdachte leider van de organisatie was, is wel gebleken dat hij een omvangrijke rol binnen de organisatie heeft vervuld en veel uitvoeringshandelingen heeft verricht. Daarmee heeft verdachte bijgedragen aan het duurzame karakter van de organisatie en een aandeel gehad in de illegale handelingen van die organisatie. Dat deze criminele organisatie op professionele wijze te werk ging en dat de leden ervan een bloeiende vuurwerkhandel hebben gedreven die een grote, illegaal verkregen winst moet hebben voortgebracht, merkt de rechtbank eveneens als strafverzwarend aan.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 maart 2018 van verdachte blijkt dat hij in 2016 eerder is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit. Daarbij is aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd waarvan de proeftijd gedurende de pleegperiode van onderhavige feiten nog niet was verlopen. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven dat hij van de eerdere veroordeling heeft geleerd, en heeft snel na zijn vrijlating wederom strafbare feiten met betrekking tot vuurwerk gepleegd. De rechtbank weegt deze strafverzwarende omstandigheid zwaar mee bij het bepalen van de straf.
De rechtbank ziet in het dossier of in hetgeen ter zitting is besproken geen aanwijzingen voor strafverminderende omstandigheden. Dat geldt eveneens voor de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Het hebben van een baan en een jong gezin is gelet op de ernst van de feiten onvoldoende om in strafverminderende zin rekening mee te houden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie. Nu aan verdachte eerder een gevangenisstraf is opgelegd voor een vergelijkbaar feit, ziet de rechtbank immers geen ruimte meer voor een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht anders dan de officier van justitie niet bewezen dat verdachte een leidende rol speelde in de criminele organisatie en vindt ook dat geen straf dient te volgen voor de voorbereidingshandelingen. Om die reden komt de rechtbank tot een lagere straf dan door het Openbaar Ministerie geëist.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van drie jaar.

9.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst van 14 mei 2018, de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1a. 1.00 STK Personenauto [kenteken] , Volkswagen Touareg 2006 kl: zwart;
1b. Geld 45,08 Euro, munten totaal 45,08 Euro;
2. Geld 1.300,00 Euro, 1x biljet 500 Euro en 8x biljet 100 Euro;
3. Geld 550,00 Euro, 1x biljet 500 Euro en 1x biljet 50 Euro;
4. Geld 1500,00 Euro, 3x biljet 500 Euro;
5. Geld buitenlands, 90,00 Britse Ponden;
6. Geld 50,00 Euro, biljet van 50 Euro (gescheurd 2 delen);
7. 1.00 STK Computer, Satalite, 5288078;
8. 1.00 STK USB-stick (memorykaart), Philips, 5288079;
9. 1.00 STK USB-stick (memorykaart), Lexar, 5288080;
10. 1.00 STK USB-stick (memorykaart), 5288082
11. 1.00 STK Navigator, Dynavin, 5288085.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie merkt op dat er ten aanzien van de onder de nummers 1a t/m 6 inbeslaggenomen voorwerpen conservatoir beslag is gelegd. Daarnaast stelt de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder nummer 7 inbeslaggenomen voorwerp verbeurd dient te worden verklaard en de onder nummers 8 t/m 11 inbeslaggenomen voorwerpen teruggegeven kunnen worden aan verdachte.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
Conservatoir beslag
De rechtbank neemt ten aanzien van de onder nummers 1a t/m 6 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen geen beslissing, nu op deze voorwerpen conservatoir beslag is gelegd.
Verbeurdverklaring
De onder nummer 7 inbeslaggenomen en niet teruggegeven computer behoort aan verdachte toe. Nu met betrekking tot dit voorwerp het bewezen geachte is begaan of voorbereid, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank gelast teruggave aan verdachte van de onder nummers 8 t/m 11 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47 en 57 en 140 Wetboek van Strafrecht.
- 1 a, 2 en 6 Wet op de economische delicten
- 9.2.2.1. Wet milieubeheer
- 1.2.2. Vuurwerkbesluit

11.Voorlopige hechtenis

Nu verdachte wordt veroordeeld voor de feiten 1 en 3, de recidivegrond nog aanwezig is en (het onvoorwaardelijke deel van) de gevangenisstraf die de rechtbank aan verdachte oplegt langer is dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis, is er geen aanleiding om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding partieel nietig voor zover dit betreft het onder feit 2 tenlastegelegde “binnen het grondgebied van Nederland te brengen”;
Verklaart het onder feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.Ten aanzien van feit 3:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het onder feit 1 en 3 bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
7. 1.00 STK Computer, Satalite, 5288078;
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
8. 1.00 STK USB-stick (memorykaart), Philips, 5288079;
9. 1.00 STK USB-stick (memorykaart), Lexar, 5288080;
10. 1.00 STK USB-stick (memorykaart), 5288082
11. 1.00 STK Navigator, Dynavin, 5288085.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt (indien mogelijk) naar de desbetreffende pagina’s in de het dossier.
2.Bijlagendossier 1, documentcode 13 490, p. 224-226, proces-verbaal niet ondertekend.
3.Bijlagendossier 2, documentcode 13 409, p. 109-111
4.Bijlagendossier 1, documentcode 13 432, p. 326-329
5.Bijlagendossier 1, documentcode 13 722, p. 490-491; Bijlagendossier 2, documentcode 13 1014, p. 849-850
6.Bijlagendossier 1, documentcode 13 722 inclusief bijlagen, p. 490-684
7.Persoonsdossier 01, documentcode 13 428, p. 24-25; Persoonsdossier 02, documentcode 13 429, p. 21-22; Bijlagendossier 2, documentcode 13 460, p. 182
8.Bijlagendossier 1, documentcode 13 473, p. 240-284
9.Bijlagendossier 1, documentcode 13 473, p. 240-284; Bijlagendossier 2, documentcode 13 460, p. 182-190
10.Bijlagendossier 1, documentcode 13 481, p. 378-395
11.Bijlagendossier 2, documentcode 13 720, p. 305 -326
12.Bijlagendossier 1, documentcode, 13 733, p. 883-890
13.Bijlagendossier 2, documentcode 13 540, p. 327-328
14.Bijlagendossier 1, documentcode 13 480, p. 320, Bijlagendossier 1, documentcode 13 839, p. 844-868, Bijlagendossier 2, documentcode 13 501, p. 279-302, Bijlagendossier 2, documentcode 13 713, p. 303-304
15.Bijlagendossier 1, documentcode 13 817, p.837-838
16.Bijlagendossier 2, documentcode 13 1000, p. 564-574
17.Bijlagendossier 2, documentcode 13 1002, p. 540-563
18.Bijlagendossier 1, documentcode 13 817, p. 837-838
19.Bijlagendossier 2, documentcode 13 990, p.509-539
20.Bijlagendossier 2, documentcode 13 989, p. 752-757
21.Bijlagendossier 2, documentcode 13 446, p.199-202
22.Bijlagendossier 2, documentcode 13 697, p.165-179
23.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt (indien mogelijk) naar de desbetreffende pagina’s in de het dossier.
24.Bijlagendossier 1, documentcode 13 370, p. 214-216
25.Bijlagendossier 1, documentcode 13 490, p. 224-226 (niet ondertekend)
26.Bijlagendossier 1, documentcode 13 637, p. 312-319, Bijlagendossier 1, documentcode 13 724, p. 459-477
27.Bijlagendossier 2, documentcode 13 409, p. 109-111
28.Bijlagendossier 1, documentcode 13 722 inclusief bijlagen, p. 490-684; Bijlagendossier 2, documentcode 13 1014, p. 849-850
29.Bijlagendossier 1, documentcode 13 473, p. 240-284; Bijlagendossier 2, documentcode 13 460, p. 182-190
30.Bijlagendossier 1, documentcode 13 13 454, p. 237-239
31.Bijlagendossier 2, documentcode 13 990, p. 509-539; Bijlagendossier 2, documentcode 13 1002, p. 540-563; Bijlagendossier 2, documentcode 13 1000, p. 564-574; Bijlagendossier 1, documentcode 13 819, p. 870-882
32.Bijlagendossier 1, documentcode 13 751, p. 306 -311
33.Bijlagendossier 1, documentcode 13 479, p. 303- 305 ; Bijlagendossier 2, documentcode 13 446, p. 199-202
34.Bijlagendossier 2, documentcode 13 540, p. 327-328
35.Bijlagendossier 2, documentcode 13 1002, p. 540-563
36.Bijlagendossier 1, documentcode 13 486, p. 330-357; Bijlagendossier 1, documentcode 13 752, p. 402
37.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt (indien mogelijk) naar de desbetreffende pagina’s in de het dossier.
38.Bijlagendossier 1, documentcode 13 370, p. 214-216
39.Bijlagendossier 2, documentcode 13 409, p. 109-111
40.Bijlagendossier 1, documentcode 13 473, p. 240-284
41.Bijlagendossier 1, documentcode 13 486, p. 330-357; Bijlagendossier 1, documentcode 13 752, p. 402
42.Bijlagendossier 2, documentcode 13 990, p. 509-539; Bijlagendossier 2, documentcode 13 1002. p. 540-563; Bijlagendossier 2, documentcode 13 1000. p. 564-574
43.Bijlagendossier 1, documentcode 13 733, p.883-890
44.Bijlagendossier 2, documentcode 13 446, p. 199-202
45.Bijlagendossier 1, documentcode 13 372, p. 222-223
46.Proces-verbaal nummer PL1100-2016199237-10, p. 118-138 (dossier Balkan)
47.Bijlagendossier 1, documentcode 13 705, p. 163-168
48.Bijlagendossier 1, documentcode 13 724, p. 459-477
49.Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 269 nr.3)