Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001604-11
Uitspraak d.d.: 27 april 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Assen van 22 juli 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1946],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen.
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 december 2011, 9 februari 2012 en 13 april 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de hem ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorrarrest. Voorts strekt de vordering tot stillegging van de onderneming van verdachte voor de duur van één jaar na invrijheidstelling van verdachte. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het beslag gevorderd dat het vuurwerk wordt onttrokken aan het verkeer en dat de Citroen Jumper wordt verbeurdverklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.G. Doornbos, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat hij:
1:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 juli 2010 tot en met 12 november 2010, althans op of omstreeks 12 november 2010, in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, hoeveelheden, althans een hoeveelheid professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten:
(o.a.)
(ongeveer) 15.000 kg, althans 15.000 stuks vuurwerk, althans (een) grote hoeveelheid professioneel vuurwerk, (vanaf/vanuit een opslagbunker van [bedrijf]), o.a. bestaande uit (onder meer) een of meer partijen professioneel vuurwerk
afkomstig van [bedrijf] in Portugal, te weten 20.000 stuks, althans een groot aantal, lawinepijlen (Signal Rockets 901),
en/of
afkomstig van [bedrijf] in Duitsland, te weten ongeveer 4.000 kg, althans een (grote) hoeveelheid, als 1.3G en/of 1.4G geclassificeerd vuurwerk,
en/of
afkomstig van [bedrijf] in Polen, te weten een (grote) hoeveelheid als 1.3G en/of 1.4G geclassificeerd vuurwerk,
en/of een, op 12 november 2010 bij verdachte of bij verdachtes woon- of verblijfplaats aangetroffen, hoeveelheid professioneel vuurwerk (welke - laatstgenoemde - hoeveelheid al dan niet geheel of gedeeltelijk deel uitmaakte van voornoemde partij(en)), bestaande uit (onder meer),
- knalvuurwerk met lont (lawinepijlen) type Signal Rocket 901 en/of
- Airburst knalvuurwerk met lont en/of
- Festival brocade Crown cakeboxen en/of
- Venti di Guerra cakeboxen en/of
- Pfeiffontane
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad en /of aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld;
2:
in of omstreeks de periode van 4 juli 2010 tot en met 12 november 2010, althans op of omstreeks 12 november 2010, in de gemeente [gemeente], althans in Nederland en/of buiten het Rijk in Europa, al dan niet opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis hoeveelheden of een hoeveelheid professioneel vuurwerk, te weten: (o.a.)
ongeveer 20.000 stuks, althans een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk, (lawinepijlen (Signal Rockets 901) afkomstig van [bedrijf] in Portugal,
en/of
ongeveer 4.000 kg, althans een grote hoeveelheid als 1.3G en/of 1.4G geclassificeerd vuurwerk, afkomstig van [bedrijf] in Duitsland,
en/of
een (grote) hoeveelheid als 1.3G en/of 1.4G geclassificeerd vuurwerk afkomstig van [bedrijf] in Polen,
en/of
een, op 12 november 2010 bij verdachte of bij verdachtes woon- of verblijfplaats aangetroffen, hoeveelheid professioneel vuurwerk (welke - laatstgenoemde - hoeveelheid al dan niet geheel of gedeeltelijk deel uitmaakte van voornoemde partij(en)), bestaande uit (onder meer)
- knalvuurwerk met lont (lawinepijlen) type Signal Rocket 901 en/of
- Airburst knalvuurwerk met lont en/of
- Festival brocade Crown cakeboxen en/of
- Venti di Guerra cakeboxen en/of
- Pfeiffontane
voorhanden heeft gehad;
3:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 12 november 2010, althans op of omstreeks 12 november 2010, in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, een hoeveelheid vuurwerk voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.2.4 Vuurwerkbesluit, immers was dat vuurwerk voorhanden in een of meer (bestel)auto's;
4:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 12 november 2010, in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, al dan niet opzettelijk als degene die tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland bracht, (telkens) het voornemen hiertoe niet ten minste drie werkdagen voorafgaand aan het binnen Nederland brengen van het vuurwerk schriftelijk heeft gemeld bij Onze Minister.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bevoegdheid van de rechter in eerste aanleg
In deze zaak is de vraag gerezen of de rechters die het bestreden vonnis hebben gewezen, bevoegd waren om van de in de tenlastelegging opgenomen economische delicten kennis te nemen. De raadsman heeft daartoe gesteld dat in het Bestuursreglement van de rechtbank Assen ten onrechte geen regeling is getroffen voor de vorming van een meervoudige economische kamer.
Het hof stelt voorop dat de volgende bepalingen van belang zijn.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie vormt het bestuur van een gerecht voor het behandelen en beslissen van zaken en het beëdigen van de daartoe bij de wet aangewezen functionarissen enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.
Ingevolge artikel 38 van de Wet op de economische delicten is de kennisneming van economische delicten in eerste aanleg bij uitsluiting opgedragen aan de rechtbank. Economische delicten worden behandeld en beslist door de economische kamers van de rechtbank, bedoeld in artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Artikel 52, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie luidt aldus:
Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken betreffende economische delicten enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel draagt degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als bedoeld in dit artikellid de titel van economische politierechter.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet op de economische delicten komt naar voren dat de reden waarom de wetgever de behandeling van economische delicten aan bijzondere kamers heeft opgedragen, is gelegen in de bijzondere eigenschappen van deze delicten. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1947/48, nr. 603, 3, bladzijde 12) wordt erop gewezen dat economische delicten belangen betreffen die te gecompliceerd zijn om door ieder aanstonds te worden overzien en die soms voor uiteenlopende waardering, ook door de rechter, vatbaar zijn en verder grote voordelen voor de delinquent meebrengen die hun aantrekkingskracht niet alleen in een voorbijgaand affect maar ook bij nuchtere afweging doen gelden. De wetgever acht het daarom noodzakelijk dat bij de berechting van economische zaken zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van rechters die terzake speciaal deskundig zijn. De instelling van de bijzondere kamers zal, zo vervolgt de memorie van toelichting op de bladzijden 23 en 24, plaats vinden op een functionele grondslag. Zij zal rekening houden met het feit dat voor de onderscheidene groepen van economische delicten verschillende eisen van deskundigheid gelden. Technische kennis en ervaring met betrekking tot de te beoordelen materie zullen voor de bezetting der economische kamers van doorslaggevende betekenis moeten zijn.
Hoezeer ook in de loop der tijd door de wetgever wel delicten als economische delicten zijn aangewezen, waarvan niet aanstonds kan worden vastgesteld dat deze aan de hierboven genoemde bijzondere eigenschappen voldoen, en door de wetgever ook de mogelijkheid is verruimd voor commune kamers om - in samenhang met commune delicten begane - ook economische delicten te behandelen en te beslissen, is het uitgangspunt van de wetgever, dat economische delicten worden behandeld en beslist door bijzondere kamers met een daarop afgestemde bezetting nimmer losgelaten, ook niet bij de wetgeving in het kader van de herziening van de rechterlijke organisatie.
De in deze zaak gerezen vragen roepen, in het licht van artikel 52, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie twee deelvragen op, namelijk de vraag naar de vorming van (enkelvoudige en/of meervoudige) economische kamers door het bestuur van de rechtbank Assen (de eerste volzin) en de bezetting dier kamers (tweede volzin).
In het ten tijde van de berechting van verdachte geldende Bestuursreglement (d.d. 12 februari 2009, Staatscourant 2009, nr. 13756) van de rechtbank Assen wordt in artikel 1.2 het volgende geregeld:
(uit Bestuursreglement rechtbank Assen, vastgesteld op 12 februari 2009, Staatscourant 2009, nr. 13756)
Artikel 1.2 Vorming en bezetting sectoren en kamers.
1. Het bestuur stelt...jaarlijks de bezetting van de sectoren vast....
2. Voor de behandeling van zaken...in de sector strafrecht worden enkelvoudige en meervoudige kamers gevormd....
Van de voorzitter van de strafsector van de rechtbank Assen is met betrekking tot dit onderwerp nadere informatie binnengekomen.
De voorzitter heeft in reactie hierop onder verwijzing naar een bij de reactie gevoegde bijlage, kort samengevat, meegedeeld:
De regeling in Assen is aldus: er is een bepaling opgenomen in ons bestuursreglement waarbij alle rechters worden aangewezen voor de bezetting van onder meer de economische kamers. Het gerechtsbestuur heeft beslist dat het aan de sectorvoorzitter is om de feitelijke inzet te bepalen. Eind vorig jaar is in het gerechtsbestuur (GB) het onderwerp nog weer aan de orde geweest. Het bestuur heeft toen wederom alle rechters aangewezen voor onder andere de economische kamers, waarbij nadrukkelijk de samenstelling van de kamers is opgedragen aan de sectorvoorzitter. Een samenvatting van de relevante stukken treft u in bijgevoegd document aan.
In voornoemd bijgevoegd document wordt, voor zover relevant, het volgende vermeld:
(uit: GB verslag 22 november 2002)
...wordt besloten dat alle thans benoemde rechters worden aangewezen als...plv. economisch politierechter.
(uit: GB Verslag 27 april 2007)
...Het GB heeft in 2002 al alle rechters van de rechtbank Assen aangewezen als...economisch politierechter.
(uit Bestuursreglement vastgesteld op 15 november 2011)
Artikel 6.4...
Alle in de rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren worden voor de duur van hun benoeming als rechterlijk ambtenaar aangewezen in de rechtbank aangewezen als...economisch politierechter....
Het hof overweegt als volgt.
Met het bepaalde in het artikel 1.2 van het ten deze van belang zijnde Bestuursreglement (Staatscourant 2009, nr. 13756), waarin de bezetting van sectoren en de vorming van enkelvoudige en meervoudige kamers worden geregeld, lijkt uitvoering te zijn gegeven aan (het eerste onderdeel van) artikel 6, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Voor het behandelen en beslissen van economische delicten geldt evenwel op de voet van artikel 38 van de Wet op de economische delicten, als speciale bepaling artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het hof stelt vast dat in artikel 1.2 van het Bestuursreglement geen melding wordt gemaakt van (enkelvoudige of meervoudige) economische kamers. Andere voor dit punt relevante bepalingen bevat het Bestuursreglement evenmin. Gezien hetgeen het hof hierboven voorop heeft gesteld, brengt het voorgaande mee dat het bestuur specifiek economische kamers moet vormen en niet kan volstaan met een algemene bepaling zoals opgenomen in artikel 1.2 van het Bestuursreglement. Gelet hierop stelt het hof vast dat op grond van het Bestuursreglement van de rechtbank Assen geen (enkelvoudige of meervoudige) economische kamers zijn gevormd, vereist voor de behandeling van economische delicten.
Voorts bevat het Bestuursreglement geen bepaling omtrent de wijze waarop de bezetting van economische kamers wordt bepaald.
Dit alles brengt mee dat het aan het bestuur is voorbehouden over te gaan tot het vormen van economische kamers en de bezetting daarvan te bepalen.
Uit de door de voorzitter van de strafsector binnengekomen informatie kan niet worden afgeleid dat bij bestuursbesluit economische kamers op basis van artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn gevormd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat er geen economische kamers zijn gevormd.
Het hof heeft zich de vraag gesteld of - het bovenomschreven verzuim ten spijt - er niettemin van zou kunnen worden uitgegaan dat daadwerkelijk (enkelvoudige of meervoudige) economische kamers zijn gevormd. Daarvan zou in de visie van het hof sprake kunnen zijn als op de voet van de tweede volzin van artikel 52, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, een zodanige bezetting van een of meer (enkelvoudige en/of meervoudige) kamer(s) is gerealiseerd, dat de door de wetgever beoogde specifieke rechterlijke deskundigheid is verzekerd bij de behandeling en beslissing van economische delicten.
De voorzitter van de strafsector heeft voor wat betreft de bezetting van economische kamers respectievelijk de aanwijzing van rechters, verwezen naar verschillende besluiten van het gerechtsbestuur die - voor zover relevant - hierboven zijn weergegeven. Daarbij heeft de voorzitter tevens de huidige regeling in het vernieuwde Bestuursreglement geëxpliciteerd.
Hetgeen de voorzitter heeft gereleveerd over de besluitvorming binnen het bestuur van de rechtbank Assen vormt voor het hof een onvoldoende grondslag om tot het oordeel te kunnen komen dat het bestuur van de rechtbank Assen op voet van de tweede volzin van artikel 52, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie de bezetting van de kamer die het onderhavige vonnis heeft gewezen zodanig heeft bepaald dat - het niet vormen door het bestuur van de rechtbank Assen van (enkelvoudige of meervoudige) economische kamers ten spijt - het gewezen vonnis is gewezen door een economische kamer.
Het hof leidt uit de thans voorliggende informatie van de sectorvoorzitter af dat kennelijk de bedoeling wel heeft bestaan alle rechters aan te wijzen als economisch politierechter. Het hof is evenwel - op basis van het in deze zaak geldende Bestuursreglement met daarbij de thans voorliggende summiere door de voorzitter verstrekte gegevens (uit 2002 en 2007) terzake de aanwijzing van rechters - van oordeel dat niet afdoende kan worden vastgesteld dat het vonnis van verdachte in juli 2011 is gewezen door op juiste wijze aangewezen economische (politie)rechters.
Het hof heeft zich vervolgens nog de vraag gesteld of - de bovenomschreven verzuimen ten spijt - er niettemin van zou kunnen worden uitgegaan dat daadwerkelijk (enkelvoudige of meervoudige) economische kamers zijn gevormd. Daarvan zou in de visie van het hof sprake kunnen zijn indien op een andere wijze wordt voldaan aan de door de wetgever beoogde specifieke rechterlijke deskundigheid bij de behandeling en beslissing van economische delicten.
De voorzitter van de strafsector heeft over de werkwijze met betrekking tot de bezetting van de kamers in haar sector, zakelijk weergegeven, meegedeeld:
Door mij wordt bepaald welke rechters (en secretarissen) worden ingezet voor welk type zittingen, dus ook voor de economische; hierbij zijn de jaarlijkse functioneringsgesprekken met de medewerkers van de sector van belang. Van alle rechters wordt een kenniskaart bijgehouden, waarop de ervaring, de specialisatie en de gevolgde en ingeplande cursussen staan vermeld. Aan de hand van deze informatie bepaal ik wie van de rechters in de sector de economische politierechterzittingen gaan doen. Een (openbaar) overzicht van de samenstelling van de economische kamers is er niet, omdat dit bij een kleine strafsector al gauw een flexibele inzet van de beschikbare mensen zal beperken of neerkomt op zo'n algemene opsomming dat het geen onderscheidend vermogen meer heeft. Wel worden enkelvoudige economische zittingen gewoonlijk gedaan door een beperkt aantal vaste rechters dat - natuurlijk - in het onderwerp is (bij)geschoold. De appointering van alle MK-zaken (dus ook de economische) wordt door mij gedaan. Indien sprake is van een grote economische (mega)zaak wordt in samenwerking met Groningen en Leeuwarden voor de betreffende zaak een ter zake deskundige samenstelling gezocht.
Het hof is op grond van deze door de sectorvoorzitter omschreven praktijk van inzet van rechters die economische delicten beoordelen - waarbij deskundigheid en ervaring leidend lijken te zijn - van oordeel dat de bedoeling van de wetgever in aanmerking nemende, materieel uitvoering is gegeven aan hetgeen in artikel 38 van de Wet op de economische delicten is geregeld. De specifieke rechterlijke deskundigheid is, gelet op de toelichting van de voorzitter van de strafsector, verzekerd bij de behandeling en beslissing van economische delicten. Gelet hierop, alsmede dat een verdere inhoudelijke toetsing van deze werkwijze niet aan het hof is voorbehouden gaat het hof er derhalve van uit dat tegen die achtergrond, op de voet van artikel 52, eerste lid van de Wet op de rechterlijke organisatie, een zodanige bezetting van de meervoudige economische kamer is gerealiseerd dat specifieke rechterlijke deskundigheid is verzekerd en het onderhavige vonnis is gewezen door een bevoegde economische kamer.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn verweer.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman aangevoerd dat - kort gezegd - het feit dat onder 2 is ten laste gelegd niet een strafbaar feit volgens Duits recht oplevert. In Duitsland is strafbaar: het hebben van vuurwerk zonder Erlaubnis of Bescheinigung volgens paragraaf 40 van het Duitse Sprengstoffgesetz, terwijl het feit onder 2 is ten laste gelegd als 'een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis hoeveelheden vuurwerk voor handen hebben'. Bij het ten laste gelegde feit onder 2 wordt derhalve niet gedoeld op het voorhanden hebben zonder vergunning.
Het hof begrijpt dit betoog als een beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging ter zake van hetgeen de verdachte onder 2 ten aanzien van de plaatsaanduiding 'buiten het Rijk in Europa' is ten laste gelegd, wegens het ontbreken van de in artikel 5, eerste lid onder 2e, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde dubbele strafbaarheid.
Op grond van artikel 5, eerste lid, onder 2e, van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit hetwelk door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Het vereiste van de dubbele strafbaarheid in artikel 5, eerste lid, onder 2e, van het Wetboek van Strafrecht vergt niet dat een met de Nederlandse delictsomschrijving als zodanig overeenstemmende buitenlandse strafbepaling bestaat. De buitenlandse strafbaarstelling hoeft derhalve niet in alle opzichten overeen te stemmen met de Nederlandse. Voldoende is dat die buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling. Het gaat erom dat het materiële feit dat aan de verdachte wordt ten laste gelegd en dat strafbaar is naar Nederlands recht, ook binnen de termen van de buitenlandse strafbepaling valt. In dat geval kan worden gezegd dat een wettelijke bepaling is aan te wijzen op grond waarvan het materiële feit als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar is gesteld.
De toepasselijke Duitse strafbepaling - §40, eerste lid, van het Sprengstoffgesetz - luidt als volgt:
(1) Hij die zonder de noodzakelijke vergunning
1. in strijd met § 7 lid 1 nr. 1 met ontplofbare stoffen omgaat;
2. in strijd met § 7 lid 1 nr. 2 in ontplofbare stoffen handelt of
3. in strijd met § 27 lid 1 ontplofbare stoffen verkrijgt of met deze stoffen omgaat,
wordt gestraft met gevangenisstraf tot drie jaar of met geldboete.
§27 van het Sprengstoffgesetz, luidt:
(1) Hij die in de andere dan de in § 7 lid 1 genoemde gevallen
1. ontplofbare stoffen wil verkrijgen of
2. met ontplofbare stoffen wil omgaan,
heeft hiervoor een vergunning nodig.
[...]
(2) Een vergunning dient normaal gesproken voor de duur van vijf jaar verleend te worden. De vergunning kan inhoudelijk en ruimtelijk beperkt en met voorwaarden verbonden worden, voor zover dit noodzakelijk is ter voorkoming van gevaren voor leven, gezondheid of materiële zaken of ter voorkoming van aanzienlijke nadelen of aanzienlijke hinder voor derden.
De toepasselijke Nederlandse strafbepaling, artikel 1.2.2, derde lid, Vuurwerkbesluit, luidt als volgt:
(3) Het is verboden als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik op te slaan, voorhanden te hebben of tot ontbranding te brengen.
Hiervoor is bepaald dat de buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed dient te beschermen als de Nederlandse strafbaarstelling. De Duitse strafbepaling heeft als doel het voorkomen van gevaren voor leven, gezondheid of materiële zaken of ter voorkoming van aanzienlijke nadelen of aanzienlijke hinder voor derden. In de Nota van toelichting op het Vuurwerkbesluit (Staatsblad 2002, nr. 33) staat als doel van dat besluit te lezen:
'Het doel van dit besluit is betere waarborgen te scheppen voor de bescherming van mens en milieu tegen de mogelijke effecten die het opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk kunnen veroorzaken. Het gaat in dit verband zowel om de bescherming van de bevolking in de omgeving van een inrichting waar vuurwerk aanwezig is, de bescherming van toeschouwers die aanwezig zijn bij een evenement of voorstelling waarbij professioneel vuurwerk wordt afgestoken, de bescherming van mensen bij het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling, als om de bescherming van personen die werkzaam zijn bij een bedrijf waarin handelingen worden verricht met professioneel vuurwerk.'
Het hof stelt vast dat zowel de Duitse strafbaarstelling als de Nederlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermen, namelijk de bescherming van mens en milieu. Tevens stelt het hof vast dat op overtreding van §40, eerste lid, van het Sprengstoffgesetz een gevangenisstraf is gesteld. Aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid is derhalve voldaan en het openbaar ministerie is dus ontvankelijk in zijn vervolging.
Partiële vrijspraak betreffende feit 1
Het hof zal de verdachte partieel vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde, te weten waar het betreft het verwijt aan de verdachte dat hij 15.000 kg vuurwerk, o.a. bestaande uit een of meer partijen professioneel vuurwerk afkomstig van [bedrijf] in Portugal, te weten 20.000 stuks lawinepijlen (Signal Rockets 901) en afkomstig van [bedrijf] in Duitsland, te weten ongeveer 4.000 kg als 1.3G en/of 1.4G geclassificeerd vuurwerk en afkomstig van [bedrijf] in Polen, te weten een (grote) hoeveelheid als 1.3G en 1.4G geclassificeerd vuurwerk, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Het hof acht hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.
Hieraan doet niet af de verklaring van [getuige 1] dat op of omstreeks 3 november 2010 een hoeveelheid van 15.000 kg vuurwerk bestemd voor verdachte, door [bedrijf], is vervoerd naar verdachte in [plaats] en de verklaring van [getuige 2] dat de gehele vuurwerkvoorraad van verdachte door een vrachtauto van [bedrijf] naar Nederland is vervoerd, nu deze verklaringen niet ondersteund worden door vrachtbescheiden, hetgeen wel voor de hand had gelegen. Voor een bewezenverklaring van daadwerkelijke grensoverschrijding van genoemd vuurwerk is naar het oordeel van het hof in het strafdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman aangevoerd dat zich in het dossier op pagina 3766 tot en met 3771 een lijst bevindt waarop vermelding is gemaakt van een viertal telefoongesprekken die verdachte met het kantoor van de raadsman heeft gevoerd. Uit de verklaringen, dat gesprekken met geheimhouders zijn vernietigd, kan de raadsman niet opmaken dat ook bovenbedoelde gesprekken zijn vernietigd. De raadsman concludeert dat de telefoongesprekken onrechtmatig zijn verkregen en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Het hof stelt vast dat zich in het dossier, op pagina 3745, bevindt een Vordering verstrekking verkeersgegevens (mobiele of vaste telefonie), d.d. 26 augustus 2010, met parketnummer 19/997507-10, inhoudende een verzoek op grond van artikel 126n Wetboek van Strafvordering gedaan aan [bedrijf] In dit verzoek heeft de officier van justitie verzocht historische verkeersgegevens met betrekking tot het telefoonnummer dat in gebruik was bij verdachte te verstrekken.
Tevens stelt het hof vast dat zich in het dossier, op pagina 3766 tot en met 3771, bevindt een fax d.d. 3 september 2010 afkomstig van [bedrijf] gericht aan het Korps Landelijke Politiediensten, inhoudende de historische verkeersgegevens met betrekking tot bovengenoemd telefoonnummer. Dit betreft de lijst waaraan de raadsman refereert. Uit deze gegevens blijkt niet meer dan dat vanaf het telefoonnummer van verdachte vier keer is gebeld naar het telefoonnummer van het kantoor van de raadsman. Deze telefoongesprekken hebben plaatsgevonden op 3 juni 2010, 27 juli 2010 en 23 augustus 2010.
Op 10 september 2010 heeft de officier van justitie een Aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie (vaste telefoontap) met betrekking tot bovengenoemd telefoonnummer gedaan. Dit bevel bevindt zich in het dossier op pagina 3799. Het hof stelt vast dat de gesprekken waar de raadsman op doelt voorafgaand aan de vordering van de officier van justitie hebben plaatsgevonden en derhalve niet onder de later gerealiseerde telefoontap vielen. Het verweer mist derhalve feitelijke grondslag en het hof verwerpt het daarom.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat de vermelding in de bedoelde lijst van het telefoonnummer van het kantoor van de raadsman gewist zou moeten worden, is het hof van oordeel dat artikel 126aa, tweede lid , Wetboek van Strafvordering niet de vernietiging van zogenoemde verkeersgegevens voorschrijft. Aan de tekst noch aan de geschiedenis van die bepaling valt een verplichting tot vernietiging van dergelijke gegevens te ontlenen. Ook daarom kan het verweer niet slagen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen, dat verdachte het onder 1, onder 2, onder 3 en onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1a.
in de periode van 4 juli tot en met 12 november 2010 in Nederland opzettelijk een hoeveelheid professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten:
een hoeveelheid professioneel vuurwerk,
bestaande uit professioneel vuurwerk
- afkomstig van [bedrijf] in Portugal, te weten lawinepijlen (Signal Rockets 901) en
- afkomstig van [bedrijf] in Duitsland, te weten een hoeveelheid als 1.3G en 1.4G geclassificeerd vuurwerk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
1b.
op 12 november 2010 in de gemeente [gemeente], opzettelijk een hoeveelheid professioneel vuurwerk bestemd voor particulier, welke hoeveelheid bestaande uit:
- knalvuurwerk met lont (lawinepijlen) type Signal Rocket 901 en
- Airburst knalvuurwerk met lont;
- Festival brocade Crown cakeboxen en
- Venti di Guerra cakboxen en
- Pfeiffontane,
voorhanden heeft gehad en aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld;
2a.
in de periode van 4 juli 2010 tot en met 12 november 2010, buiten het Rijk in Europa, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis hoeveelheden professioneel vuurwerk, te weten: ongeveer 20.000 stuks, (lawinepijlen Signal Rockets 901) afkomstig van [bedrijf] in Portugal, en ongeveer 4.000 kg, als 1.3G en/of 1.4G geclassificeerd vuurwerk, afkomstig van [bedrijf] in Duitsland, en een (grote) hoeveelheid als 1.3G en/of 1.4G geclassificeerd vuurwerk afkomstig van [bedrijf] in Polen
voorhanden heeft gehad;
2b.
omstreeks 12 november 2010, in de gemeente [gemeente], als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, een hoeveelheid professioneel vuurwerk, bestaande uit
- knalvuurwerk met lont (lawinepijlen) type Signal Rocket 901 en
- Airburst knalvuurwerk met lont en
- Festival brocade Crown cakeboxen en
- Venti di Guerra cakeboxen en
- Pfeiffontane
voorhanden heeft gehad;
3.
in de periode van 1 september 2010 tot en met 12 november 2010, in de gemeente [gemeente], opzettelijk een hoeveelheid vuurwerk voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.2.4 Vuurwerkbesluit, immers was dat vuurwerk voorhanden in een bestelauto;
4.
in de periode van 1 september 2010 tot en met 12 november 2010, in Nederland, opzettelijk als degene die vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland bracht telkens het voornemen hiertoe niet ten minste drie werkdagen voorafgaand aan het binnen Nederland brengen van het vuurwerk schriftelijk heeft vermeld bij Onze Minister.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof constateert - met de rechtbank - dat hetgeen onder 1b en 2b is bewezenverklaard beide betrekking heeft op dezelfde partij vuurwerk, die is aangetroffen op het bedrijfsadres van verdachte. Daarbij is niet alleen sprake van gelijktijdigheid van handelen, ook wat betreft de strekking van het te beschermen rechtsbelang komt hetgeen onder 1b en onder 2b is bewezenverklaard overeen. De eerste drie leden van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit beogen immers allen, dat handhavend kan worden opgetreden tegen degenen die professioneel vuurwerk (of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik) in strijd met het besluit hebben bestemd voor gebruik door particulieren. Het hof acht dan ook artikel 55 van het wetboek van strafrecht van toepassing en concludeert tot eendaadse samenloop.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1a, 1b, 2a, 2b, 3 en 4 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren, voorhanden hebben en verkopen van een grote hoeveelheid professioneel vuurwerk - waaronder lawinepijlen - in Nederland. Eveneens heeft verdachte zich in Duitsland schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid professioneel vuurwerk zonder over de daartoe benodigde vergunning te beschikken. Door aldus te handelen heeft hij onverantwoorde risico's genomen en de gezondheid van mensen in gevaar gebracht. Dergelijk vuurwerk in handen van consumenten is gevaarlijk en veroorzaakt niet zelden letsel en schade. Verdachte heeft kennelijk met het oog op louter eigen financieel gewin onvoldoende stil gestaan bij de gevaren die het gebruik van illegaal vuurwerk met zich mee kan brengen.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 19 maart 2012 - meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof - gezien de veelvuldige recidive - slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Het hof ziet evenwel in hetgeen door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is
verklaard redenen om hiervan af te wijken. Verdachte heeft aangegeven in verband met zijn leeftijd van 65 jaar te willen stoppen met de handel in (illegaal) vuurwerk. Verdachte heeft echter ook te kennen gegeven dat hij al 45 jaar in de vuurwerkhandel zit en dat die handel een onderdeel van zijn leven is. Gelet daarop acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk passend en geboden, waarbij de voorwaardelijke gevangenisstraf dient om te voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten begaat.
Het hof heeft tevens in zijn overwegingen betrokken dat verdachte het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf in zijn geheel zal ondergaan, aangezien op grond van artikel 15, derde lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. Dit heeft tot gevolg dat verdachte pas na Oud en Nieuw van 2012 (volledig) in vrijheid zal worden gesteld. Het hof acht dit - tegen de achtergrond van de recidive - wenselijk gelet op het feit dat de vuurwerkhandel met name in de maanden voor Oud en Nieuw floreert. Ook dit dient om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout ingaat.
Stillegging van de onderneming van verdachte
Gelet op het feit dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld wegens (soortgelijke) feiten is het hof van oordeel dat stillegging van verdachtes bedrijf een noodzakelijke sanctie is. Het hof heeft niet de overtuiging gekregen dat verdachte het kwalijke van zijn handelen zozeer inziet, dat hij zijn handelen zal staken, maar veeleer dat verdachte bestraffing als onderdeel van het bedrijfsrisico beschouwt. Tevens kan ook deze sanctie dienen als stok achter de deur. Het hof zal derhalve het bevel geven tot stillegging van zijn bedrijf voor de duur van één jaar.
Ten aanzien van het beslag
Vuurwerk
De door het hof aan het verkeer te onttrekken voorwerpen, te weten het bij verdachte aangetroffen vuurwerk, zijn daarvoor vatbaar. Immers met betrekking tot die voorwerpen is het hiervoor bewezen verklaarde feit begaan en zij zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Citroën Jumper
De advocaat-generaal heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de in beslag genomen Citroën Jumper, met het kenteken [kenteken].
Het hof is echter van oordeel dat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet afdoende kan worden vastgesteld dat met betrekking tot de inbeslaggenomen auto is voldaan aan de criteria zoals gesteld in art. 33a van het Wetboek van Strafrecht. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat het vuurwerk dat zich in voornoemde auto van verdachte - die bestuurd werd door een ander - bevond, ten tijde van de inbeslagneming, hetzelfde vuurwerk betrof zoals omschreven in de bewezenverklaring
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1.2.2a, 1.2.4, 1.3.2, 2.1.3 en 3.3.1 van het Vuurwerkbesluit, artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer en de artikelen 1a, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1a, 1b, 2a, 2b, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1a, 1b, 2a, 2b, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de stillegging van de onderneming van de verdachte waarin het economisch delict is gepleegd, voor de duur van 1 (één) jaar.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 509 stuks, knalvuurwerk met lont (lawinepijlen) type 901;
- 4 stuks Festival 100.S Brocade Crown Flowerbed;
- 14 stuks Venti di Guerra Flowerbed;
- 1440 stuks Pfeiffontane mit knall;
- 220 stuks Airburst.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Citroën Jumper met het kenteken [kenteken].
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J.A. Wiarda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van S.M. Nicolai, griffier,
en op 27 april 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Zijnde mr. J.A. Wiarda buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.