Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2018 in de zaak tussen
[eiser] , te Amsterdam, eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. E.T. ’t Jong. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, ingediend door de eiser die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 3 oktober 2017 is ingediend, maar dat deze op 6 november 2017 door verweerder is afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 20 november 2017 kennelijk ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 27 maart 2018, waar meerdere zaken werden behandeld, is vastgesteld dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft overwogen dat eiser, vanwege zijn onrechtmatige verblijfstatus, niet in aanmerking komt voor de gevraagde maatwerkvoorziening. Eiser heeft aangevoerd dat het koppelingsbeginsel in de Wmo 2015 buiten toepassing moet worden gelaten vanwege medisch noodzakelijke zorg, maar de rechtbank heeft dit standpunt verworpen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser recht heeft op vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht, maar dat dit niet leidt tot toewijzing van de aanvraag voor de maatwerkvoorziening.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.