Uitspraak
29 april 2016, 15/8190 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, had verzocht om een tijdelijke maatwerkvoorziening bestaande uit maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot een bezwaar dat ook ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen aanspraak kon maken op de gevraagde maatwerkvoorziening, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Wmo 2015, die vereist dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft.
De Centrale Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en benadrukte dat vreemdelingen zoals appellant niet onder de bepalingen van de Wmo 2015 vallen, omdat zij niet gelijkgesteld zijn aan Nederlanders volgens de relevante wetgeving. De Raad stelde vast dat de opvangvoorzieningen voor deze vreemdelingen onder de verantwoordelijkheid van de centrale overheid vallen en dat het aan de staatssecretaris is om te zorgen voor een adequate invulling van het verdragsrecht. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat de verantwoordelijkheid voor de opvang van vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf primair ligt bij de staatssecretaris en niet bij de gemeenten.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor vreemdelingen om zich te wenden tot de staatssecretaris voor opvang en dat gemeenten niet verplicht zijn om voorzieningen te treffen op basis van de Wmo 2015 voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van de maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 rechtmatig was.