ECLI:NL:RBAMS:2018:1842

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
13-650061-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor zware mishandeling en poging tot doodslag na aanval met ammoniak en mes

Op 30 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een 50-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar partner's minnares. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 november 2016, waarbij de verdachte ammoniak in de ogen van het slachtoffer gooide en haar met een mes verwondde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, gedreven door wraakgevoelens nadat zij had vernomen dat het slachtoffer een relatie had met haar partner. Tijdens de zitting op 16 maart 2018 werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een gevangenisstraf van tien jaar had geëist. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de zware mishandeling, maar sprak de verdachte vrij van poging tot moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk voorwaardelijk opzet op de dood had, wat leidde tot de veroordeling voor poging tot doodslag. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op, waaronder blijvend oogletsel, en de rechtbank hield rekening met de impact van de daad op het slachtoffer en haar omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-650061-17 (Promis)
Datum uitspraak: 30 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 27 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg,
- ammoniak, althans een bijtende vloeistof in/tegen de ogen en/of het
gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid en/of gespoten en/of
- die [slachtoffer] meermalen, met een stanleymes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp (diep) in de hals en/of de nek en/of de oren en/of het gezicht
en/of het (voor)hoofd en/of de pols heeft gestoken en/of gesneden;
2.
zij op of omstreeks 27 november 2016 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk en
met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten steekwonden en/of
snijwonden en/of littekens in het gezicht en/of verminderd gevoel in het
gezicht en/of de linkermondhoek en/of (inwendige) oog-en/of hoornvliesschade
heeft toegebracht door ammoniak, althans een bijtende vloeistof in de ogen
en/of het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] te gooien en/of te spuiten en/of die
[slachtoffer] meermalen (diep) in de hals en/of de nek en/of de oren en/of het
gezicht en/of het (voor)hoofd en/of de pols te steken en/of te snijden;
Subsidiair:
zij op of omstreeks 27 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg,
- ammoniak, althans een bijtende vloeistof in/tegen de ogen en/of het
gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gegooid en/of gespoten en/of
- die [slachtoffer] meermalen, met een stanleymes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp (diep) in de hals en/of de nek en/of de oren en/of het gezicht
en/of het (voor)hoofd en/of de pols heeft gestoken en/of gesneden;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevraagd van de poging tot moord (onder 1 impliciet primair ten laste gelegd) en de zware mishandeling (onder 2 ten laste gelegd), een en ander gekwalificeerd als eendaadse samenloop.
Wat betreft de poging tot moord heeft verdachte volgens de officier van justitie voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] gehad. De verwondingen zijn toegebracht met een vlijmscherp mes waarmee verdachte in het wilde weg heeft gesneden in het gezicht en de hals van het verblinde slachtoffer waardoor er een aanmerkelijke kans op de dood was. Ten aanzien van de voorbedachte raad meent de officier van justitie dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan, dat is ontstaan uit wraak. Nadat verdachte gehoord had dat het slachtoffer een relatie had met haar man, heeft verdachte het besluit genomen haar aan te vallen met ammoniak en een steekmes (de rechtbank begrijpt: breekmes). Zij is vervolgens overgegaan tot de aankoop van die aanvalswapens. Bij de uitvoering van haar voorgenomen plan is zij weloverwogen te werk gegaan. Zij heeft niet vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gehandeld, maar heeft de mogelijke dood van [slachtoffer] op de koop toe genomen. Van concrete feitelijke omstandigheden die enige contra-indicaties vormen, is niet gebleken.
Verdachte heeft zodoende met voorbedachten rade opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] willen toebrengen door ammoniak in haar ogen te gooien en met het snijden in haar gezicht/hals de aanmerkelijke kans op haar dood aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de poging tot moord dan wel doodslag (onder 1 ten laste gelegd). Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het verdachte is geweest die het slachtoffer [slachtoffer] met ammoniak en een breekmes heeft aangevallen in de lifthal van de flat [naam flat] , een en ander zoals uiteengezet in de door hem overgelegde pleitnotities.
De raadsman heeft daarnaast betoogd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , inhoudende de herkenning van verdachte op basis van de aan hen getoonde camerabeelden, niet als bewijsmiddelen kunnen worden gebruikt, aangezien deze getuigen bij de rechter-commissaris zijn teruggekomen van hun voor verdachte belastende verklaringen bij de politie.
De raadsman heeft voorts bepleit dat het bestanddeel “met voorbedachten rade” niet bewezen kan worden verklaard.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd, dat niet aannemelijk is geworden dat de kans op het toebrengen van dodelijk letsel aan het slachtoffer aanmerkelijk was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Verweer met betrekking tot herkenningen [getuige 1] en [getuige 2]
De rechtbank overweegt ten aanzien van het standpunt van de raadsman, dat de herkenningen van [getuige 1] en [getuige 2] bij de politie niet als bewijs mogen worden gebruikt, nu zij niet zijn opgeroepen om ter terechtzitting te worden gehoord en zij hun belastende verklaring bij de politie later ten overstaan van een rechter hebben ingetrokken (ECLI:NL:HR:2007:BB2958), het volgende.
Anders dan de raadsman, vindt de rechtbank niet dat getuige [getuige 2] zijn eerdere verklaring bij de politie bij de rechter-commissaris heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd. Integendeel, bij de rechter-commissaris bevestigt [getuige 2] juist dat hij verdachte op de beelden die hij bij de politie heeft bekeken heeft herkend. Nadat de camerabeelden opnieuw, bij de rechter-commissaris, aan [getuige 2] waren getoond, verklaart hij wederom dat hij verdachte herkent, met name op het derde aan hem getoonde fragment. De omstandigheid dat [getuige 2] aan deze herkenning een percentage koppelt, namelijk 90%, maakt niet dat geoordeeld zou moeten worden dat [getuige 2] zijn eerdere verklaring bij de politie heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd. Ook maakt dit niet dat aan de herkenning door [getuige 2] geen of weinig bewijswaarde zou toekomen. Het noemen van dit percentage moet volgens de rechtbank worden gezien in het licht van een vraag van de officier van justitie aan [getuige 2] . De vraag luidde of [getuige 2] het percentage van 90% noemt omdat “je het in het leven nooit zeker weet”, welke vraag [getuige 2] bevestigend beantwoordde.
Ten aanzien van de verklaring van [getuige 1] als getuige kan eveneens niet worden gezegd dat hiermee de eerdere verklaring bij de politie is ingetrokken of een ontlastende nadere verklaring op essentiële punten inhoudt. [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris nog altijd op essentiële punten een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat deze getuige bij de rechter-commissaris heeft verklaard, dat hij steeds de waarheid heeft gesproken en verdachte destijds op de bij de politie getoonde beelden heeft herkend aan haar gezicht.
Voor zover de raadsman aan zijn betoog de conclusie heeft willen verbinden dat aan de verklaring van [getuige 1] bij de politie geen of weinig bewijswaarde toekomt, gaat de rechtbank ook hieraan voorbij. Hoewel deze getuige bij de rechter-commissaris enige aarzeling heeft als hem de beelden opnieuw worden getoond acht de rechtbank de herkenning door [getuige 1] bij de politie, waar hij geen aarzeling liet zien, bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank meent dat de aarzeling van [getuige 1] ten overstaan van de rechter-commissaris geheel in het licht moet worden gezien van het tapgesprek op 7 april 2016 tussen verdachte en [getuige 1] . Volgens de rechtbank moet het gesprek zó worden uitgelegd dat verdachte vanuit detentie [getuige 1] heeft willen bewegen zijn eerdere - voor verdachte belastende - verklaring in te trekken of af te zwakken door hem de suggestie aan de hand te doen, onder andere, dat hij kan zeggen dat die persoon op haar lijkt.
Gelet hierop acht de rechtbank de herkenningen door [getuige 2] en [getuige 1] bij de politie - herkenningen die zijn gedaan door personen die verdachte zeer goed kennen - bruikbaar voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.2.
Voorwaardelijk verzoek
Nu de rechtbank van oordeel is dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hun verklaringen bij de politie nadien ten overstaande van de rechter-commissaris niet hebben ingetrokken en niet op essentiële punten ontlastend nader hebben verklaard, wijst de rechtbank het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om deze personen als getuige te horen af.
4.3.3.
Ten aanzien van het bewijs
4.3.3.1Op grond van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden. [1]
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 27 november 2016 de flat [naam flat] te Amsterdam bezocht. Zij is met de lift naar de vijfde etage gegaan om geld op te halen bij de heer [getuige 2] die op nummer [nummer] woont. [2] Aangeefster is teruggelopen naar de lifthal, waar zij in het Surinaams is aangesproken door een negroïde vrouw, met een beige gewatteerde jas en een donkere broek, met de woorden: “Mi begluur you”. Dit betekent zoveel als: Ik begluur jou. Deze vrouw heeft vervolgens om ongeveer 16:45 uur [3] een bijtende vloeistof in de ogen van [slachtoffer] gegooid waardoor [slachtoffer] verblind werd en haar daarna een aantal malen in het gezicht en de hals gesneden. [4] Het voorwerp dat de vrouw gebruikte, leek niet op een mes met een handvat en een lemmet, maar op een stanleymes. [5] Zij heeft snijwonden in de hals, de oren, haar wang en het voorhoofd opgelopen, mogelijk als gevolg van het snijden met een stanleymes. Daarnaast heeft ze een snijwond aan haar pols opgelopen, mogelijk ten gevolge van het afweren van de aanval. Bovendien is haar letsel aan haar ogen toegebracht, te weten aan de slijmvliesbekleding en aan het hoornvlies van beide ogen. Het letsel aan de ogen is het meest passend bij een etsing door een loog, mogelijk veroorzaakt door ammoniak. [6]
De verbalisanten die naar aanleiding van een melding ter plaatse waren gekomen, roken bij het uitstappen van de lift op de vijfde verdieping een zeer sterke lucht die overeenkwam met ammoniak. [7]
Op basis van de stukken in het dossier is voorts komen vast te staan dat op 27 november 2016 bij de Gamma Sniep te Diemen, gelegen in de buurt van de woning van verdachte, om 15:05 uur 1 liter ammoniak en 1 set afbreekmessen is gekocht. [8]
Verdachte is die dag om 16:23 uur gebeld door een telefoonnummer in gebruik bij diezelfde Gamma. Zij heeft tegenover de politie verklaard dat het inderdaad zou kunnen dat zij deze ammoniak en de set afbreekmessen op die dag daar heeft gekocht. [9]
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij op die 27 november 2016 in de buurt van [naam flat] is geweest en dat zij toen een Albert Heijn tas bij zich had. [10]
Verder heeft de telefoon van verdachte om 15:48 uur en 15:55 uur de zendmast Elsrijkdreef aangestraald, die gelegen is vlakbij de plaats delict. Toen zij om 16:23 werd gebeld door Gamma, heeft haar telefoon wederom dezelfde zendmast nabij de plaats delict aangestraald. [11]
In en om het flatgebouw [naam flat] hangen camera’s die beelden hebben opgenomen. Deze beelden lopen ongeveer 55 minuten achter op de werkelijke tijd. [12] Op de beelden van de lift en de vijfde etage is te zien dat aangeefster op de vijfde etage uitstapt. [13] Op die beelden is ook een negroïde vrouw, met een beige jas, een donkere broek en een Albert Heijntas te zien. Zij stapt iets later een andere lift in dan het slachtoffer en stapt eveneens op de vijfde etage uit om 15.47 uur (de rechtbank begrijpt, gelet op voornoemde correctie: 16:42 uur). [14]
Aan de partner van verdachte, [getuige 1] , die tevens enige tijd een relatie heeft gehad met aangeefster [15] , zijn bij de politie beeldfragmenten van de liftruimte en lift in het flatgebouw getoond. Deze getuige heeft de negroïde vrouw op het beeldfragment in de lift herkend als zijn vriendin [verdachte] . [16]
Ook [getuige 2] , met wie verdachte -aldus [getuige 2] - 3 à 4 keer in de week en in de maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde soms 2 keer per dag belde, heeft de vrouw op de beeldfragmenten in de lift herkend als [verdachte] . [17]
Geruime tijd vóór het incident, op 6 juli 2016, heeft de vriendin van verdachte, [naam vriendin] het volgende WhatsApp bericht naar verdachte verzonden: “ [slachtoffer] ”. Verdachte heeft op dit bericht geantwoord met: “ai zo heet die trut’.
Op 27 november 2016 om 15:17 uur heeft verdachte aan [naam vriendin] het volgende WhatsApp bericht gestuurd: “ik wacht even op [naam] ergens, als zij komt is het bingo. Oom is binnen ik ben buiten”. [18]
4.3.3.2 Beoordeling
Op grond van hiervoor genoemde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - acht de rechtbank dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat het verdachte is geweest die aangeefster heeft aangevallen.
Uit hetgeen onder 4.3.3.1 is weergegeven, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte via een WhatsApp bericht van haar vriendin [naam vriendin] op 6 juli 2016 op de hoogte is geraakt van de naam van aangeefster, met wie haar partner een relatie had (gehad). Zij heeft, kennelijk uit wraak, daarvoor een plan beraamd om aangeefster letsel in haar gezicht toe te brengen. Op 27 november 2016 om circa 15:05 uur heeft zij bij de Gamma in de buurt van haar woning ammoniak en een set breekmessen aangeschaft. Daarna is zij naar de flat [naam flat] gegaan.
Gelet op het tijdstip van het door verdachte verzonden WhatsApp bericht naar [naam vriendin] (15:17 uur) in combinatie met de zendmastgegevens leidt de rechtbank af dat verdachte, die kennelijk op de hoogte was van het bezoek van aangeefster aan de flat [naam flat] aldaar, enige tijd met de ammoniak en de breekmessen op aangeefster heeft staan wachten. Uit de inhoud van het gestuurde bericht, “als zij komt is het bingo’, leidt de rechtbank af dat zij van plan was een doelgerichte actie op aangeefster uit te voeren.
Gelet op de bewijsmiddelen, in het bijzonder gezien de herkenningen van [getuige 1] en [getuige 2] , gaat de rechtbank ervan uit dat het verdachte is geweest die aangeefster in de lift van [naam flat] naar de vijfde etage achterna is gegaan. Verdachte heeft haar vervolgens verblind door de meegenomen ammoniak in de ogen van aangeefster te gooien en heeft aangeefster daarna met een van de breekmessen die zij had gekocht en meegenomen (onder andere) in het gezicht gesneden.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vaststaan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, worden geconcludeerd dat verdachte aangeefster opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar heeft mishandeld. De verdachte heeft vanaf het moment dat zij naar de Gamma is gegaan om de ammoniak en de breekmessen te kopen (15.05 uur), waarna verdachte zich naar de flat [naam flat] heeft begeven en daar enige tijd heeft gewacht, tot het tijdstip waarop zij de aanval heeft ingezet (rond 16:45 uur) voldoende gelegenheid gehad om over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte heeft gehandeld uit of onder invloed van een hevige gemoedsopwelling is gesteld noch gebleken. Evenmin is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van haar gedragingen, te weten het aanschaffen van ammoniak en afbreekmessen, het opwachten van het slachtoffer in de hal van de flat en het vervolgens toeslaan zoals aangekondigd in het WhatsApp bericht aan haar vriendin [naam vriendin] , oordeelt de rechtbank dat verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht over de uitvoering van een scenario en daarbij planmatig heeft gehandeld. Genoemde feiten en omstandigheden laten geen andere conclusie toe dan dat verdachte bezig was met de uitvoering van haar besluit om aangeefster zwaar lichamelijk letsel in het gezicht en aan de ogen toe te brengen.
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, met voorbedachte raad.
Vrijspraak van poging tot moord
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, voorbedachten rade ten aanzien van feit 1 niet bewezen. Zoals hiervoor in rubriek 4.3.3.1 is overwogen heeft verdachte daadwerkelijk nagedacht over de uitvoering van een scenario en heeft zij daarbij planmatig gehandeld maar er bestaan in dit geval contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad gericht op de dood van het slachtoffer. De uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte is zodanig gericht op het verminken van het gezicht van het slachtoffer dat niet geoordeeld kan worden dat haar actie was gericht op de dood van het slachtoffer. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte het slachtoffer ammoniak in haar gezicht gooit waarna zij haar voornamelijk in het gezicht snijdt. Als het plan daadwerkelijk was geweest het slachtoffer van het leven te beroven, had het in de rede gelegen om het inmiddels verblindde en in dat opzicht weerloos geraakte slachtoffer potentieel dodelijker te steken met het meegenomen afbreekmes. Verdachte zal daarom van het bestanddeel voorbedachten rade ten aanzien van feit 1 worden vrijgesproken.
Poging tot doodslag
Gelet op de (plaats van de) verwondingen bij het slachtoffer en de bevindingen hieromtrent, van de forensisch arts in de aangehaalde NFI- rapporten, en mede gezien de scherpte van het mes, is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat de kans op het intreden van de dood van aangeefster aanmerkelijk is te achten. De rechtbank betrekt bij dit oordeel het feit van algemene bekendheid dat zich (slag)aders in de halsstreek bevinden en dat wanneer met een scherp mes een snijdende beweging bij het gezicht of de halsstreek van een persoon wordt gemaakt en die persoon een onverhoedse beweging maakt, de aanmerkelijke kans bestaat dat een verwonding aan dergelijke vitale delen tot de dood van die persoon kan leiden.
De gedragingen van verdachte, waaronder begrepen het weerloos maken van het slachtoffer door ammoniak in haar ogen te gooien alvorens uitvoering te geven aan haar plan het slachtoffer met een scherp mes in het gezicht te verminken, alsmede het in hevig bloedende toestand achterlaten van het slachtoffer, kunnen naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke overlijden van het slachtoffer op de koop heeft toegenomen. Het is niet aan enig handelen van de verdachte te danken dat het slachtoffer het er levend vanaf heeft gebracht. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Aldus komt de rechtbank tot het oordeel verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3.3.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 27 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- ammoniak, in de ogen en het gezicht van die [slachtoffer] heeft gegooid en
- die [slachtoffer] meermalen, met een scherp voorwerp, (diep) in de hals en de oren en het gezicht en het voorhoofd en de pols heeft gesneden;
2.
op 27 november 2016 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten snijwonden in het gezicht en inwendige oog-en hoornvliesschade heeft toegebracht door ammoniak in de ogen van die [slachtoffer] te gooien en die [slachtoffer] meermalen (diep) in de hals en de oren en het gezicht en het voorhoofd en de pols te snijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 impliciet primair bewezen geachte poging tot moord en het onder 2 primair bewezen geachte zware mishandeling (als eendaadse samenloop) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het letsel van het slachtoffer niet als levensbedreigend kan worden aangemerkt. Gelet op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna LOVS) en gezien de door de raadsman aangehaalde uitspraken in soortgelijke zaken is zijns inziens een maximum gevangenisstraf van één jaar op zijn plaats.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een zware mishandeling, met voorbedachten rade. Enige tijd nadat verdachte had gehoord dat haar partner een relatie met een andere vrouw, het later slachtoffer, had, heeft zij breekmessen en ammoniak aangeschaft. Vervolgens heeft zij het slachtoffer in een flatportiek opgewacht en heeft zij haar gevolgd naar de vijfde verdieping van de flat. Daar heeft verdachte het slachtoffer aangevallen door ammoniak in haar ogen te gooien en haar onder meer in de hals en het gezicht te snijden met een breekmes.
Het behoeft geen betoog dat dit zeer ernstige feiten zijn. De omstandigheid dat het slachtoffer niet aan haar verwondingen is overleden, is geenszins aan de verdachte te danken, maar aan snel en doortastend medisch ingrijpen. Het slachtoffer heeft ernstige verwondingen opgelopen aan haar gezicht. Zij heeft een periode niet meer kunnen zien door de ammoniak die haar ogen hebben beschadigd. Zij was bang dat zij als gevolg hiervan blind zou worden. Verdachte heeft zodoende een onaanvaardbare inbreuk op de fysieke en persoonlijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Het slachtoffer heeft in doodsangst verkeerd en wordt nog dagelijks met de lichamelijke en psychische gevolgen van verdachtes handelen geconfronteerd, zoals ook blijkt uit de door haar ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring. Niet alleen dient zij te leven met ontsierende littekens in haar gezicht en het blijvende oogletsel dat haar is toegebracht, ook heeft het gepleegde geweld grote emotionele schade veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, te meer nu zij zo geraffineerd, berekenend en volgens plan - kennelijk uit wraaklustige overwegingen - te werk is gegaan. De rechtbank rekent verdachte bovendien aan dat zij haar voornemen heeft uitgevoerd in de lifthal op de vijfde verdieping van een flat waarmee zij de kans heeft aanvaard dat bewoners van de flat zouden worden geconfronteerd met de aanval en de gevolgen daarvan, waardoor zij zich ook onveilig in hun eigen woonomgeving zouden kunnen gaan voelen.
Daarnaast dragen incidenten als de onderhavige een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt het ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van verbijstering, angst en onveiligheid teweeg.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch en psychiatrisch onderzoek. Daardoor is niet vastgesteld of bij verdachte mogelijk sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Om die reden is niet uitgesloten dat noodzakelijke behandeling uitblijft en verdachte daardoor in de toekomst zal recidiveren.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 februari 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsmisdrijf.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Nu verdachte van het impliciet primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd en acht zij een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
[slachtoffer]
Ter terechtzitting is verschenen mr. A.J.J.G. Schijns, advocaat te Amsterdam. Zij verklaart bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn om [slachtoffer] , die zich in dit strafproces als benadeelde partij wenst te voegen, te vertegenwoordigen. De benadeelde partij voornoemd heeft –als voorschot op de vergoeding van materiële en immateriële schade bedragen van respectievelijk € 5.759,29 en € 80.000,- gevorderd, op gronden als uiteengezet in de door haar overgelegde pleitnota. De rechtbank begrijpt dit als vorderingen tot schadevergoeding van (telkens) slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Daarnaast is namens de benadeelde partij de wettelijke rente gevorderd over het totaalbedrag. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ter zitting is de vordering voor zover deze ziet op de aanvankelijk gevorderde proceskosten door mr. Schijns niet gehandhaafd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, zowel voor wat betreft de gevorderde voorschotten van materiële als immateriële schade.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat hij de vele stukken ter onderbouwing van de vorderingen eerst enkele dagen voor de zitting en derhalve in een laat stadium heeft ontvangen. De raadsman acht het in beginsel noodzakelijk contra-expertise te laten uitvoeren door eigen deskundigen, die ter zitting zouden moeten worden gehoord, teneinde zijn standpunt over de opgevoerde posten te kunnen bepalen en deugdelijk verweer te kunnen voeren. Dit zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de behandeling van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de vordering aangaande de immateriële schade onvoldoende is geconcretiseerd en niet duidelijk is onderbouwd, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in die vordering dient te worden verklaard.
Ten aanzien van het gevorderde voorschot inzake materiële schade heeft de raadsman de posten “kosten verzorging” en “kosten huishoudelijke hulp” betwist, nu dit door familie is opgevangen. Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de post “aanschaf twee pruiken” dient te worden afgewezen wegens het ontbreken van het causale verband tussen het bewezenverklaarde en de aanschaf van deze pruiken.
De posten “ziekenhuisvergoeding”, “eigen risico” over 2017 en 2018, “reiskosten,” over 2017 en 2018 en “kosten opvragen medische informatie” zijn naar zijn mening wel toewijsbaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank onderschrijft niet het primaire standpunt van de raadsman, dat de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Weliswaar betreft het een omvangrijk pakket stukken dat pas enkele dagen voor de zitting is overgelegd, maar het overgrote deel betreft hier medische stukken ter nadere onderbouwing van de gevorderde immateriële schadevergoeding. De beoordeling daarvan, alsmede van de materiële kosten, is in de kern voornamelijk een juridische beoordeling. De raadsman heeft ter terechtzitting bovendien nog tijd en gelegenheid gekregen om de vordering te bespreken met verdachte.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht de gevorderde abstracte vergoeding voor kosten voor verzorging alsmede de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp op basis van de Richtlijn Huishoudelijke hulp van de Letselschaderaad voldoende onderbouwd zodat deze toewijsbaar zijn. Ook de gevorderde kosten voor de twee pruiken komen voor vergoeding in aanmerking, nu het causale verband voldoende duidelijk is gemaakt, namelijk dat deze pruiken helpen bij de camouflage van de littekens. Ook de overige gevorderde materiële schade is voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De rechtbank concludeert dan ook dat de vordering ter zake materiële schade tot het gevorderde bedrag, te weten € 5.759,29 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2016 tot de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de vordering ter zake immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van uitspraken in vergelijkbare zaken en heeft hierbij in het bijzonder gelet op de bedragen die doorgaans door rechtbanken worden toegekend wanneer er, net als in de onderhavige zaak, sprake is van ontsierende littekens in het gezicht (zie ter vergelijking: Rechtbank Oost-Brabant van 22 februari 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:804) en blijvend oogletsel (zie ter vergelijking Rechtbank Amsterdam, 29 maart 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:1830).
In dit geval acht de rechtbank een hoger bedrag dan in genoemde uitspraken, te weten
€ 25.000,- redelijk en billijk en zal zij dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 november 2016. De rechtbank neemt hierbij de jonge leeftijd van het slachtoffer in aanmerking en het gegeven dat zij de rest van haar leven zal moeten leren leven met ontsierende littekens in haar gezicht. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij - anders dan vóór het bewezenverklaarde - dagelijks make-up gebruikt, pruiken draagt of haar haar los draagt, ter camouflage van die littekens. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat het slachtoffer vanwege het aan haar toegebrachte blijvende oogletsel verminderd zicht heeft en meerdere keren per dag haar ogen moet verzorgen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering thans onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Daarbij neemt de rechtbank tevens in overweging dat nog geen sprake is van een medische eindsituatie. De begroting van nog niet ingetreden schade kan door de rechter volgens art. 6:105 BW geheel of gedeeltelijk worden uitgesteld. Indien meer bekend wordt over de fysieke en psychische gevolgen voor de benadeelde partij op de lange termijn, is niet uitgesloten dat de immateriële schade een hoger bedrag zal belopen dan thans wordt toegewezen. De benadeelde partij kan zich in dat geval ook voor een aanvullende schadevergoeding richten tot de civiele rechter.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank, nu de vordering van de proceskosten thans is komen te vervallen, vooralsnog begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 30.759,29, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 november 2016.
9.2
[naam dochter]
Mr. Schijns, voornoemd, verklaart eveneens bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn [naam dochter] , de dochter van het slachtoffer [slachtoffer] , te vertegenwoordigen. Zij wenst zich in dit strafproces als benadeelde partij te voegen met betrekking tot de door haar ten geleden shockschade die het gevolg is van het aan verdachte ten laste gelegde, en wel tot een bedrag van € 10.000,-. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht aan te sluiten bij het genormeerde bedrag dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan benadeelden met shockschade toekent, te weten een bedrag van € 5.000,-. De dochter van het slachtoffer is op zeer jeugdige leeftijd geconfronteerd met een ernstig misdrijf begaan tegen haar moeder.
Daarnaast is namens de benadeelde partij de wettelijke rente over het dit bedrag gevorderd. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van het gevorderde bedrag van € 10.000,-.
De raadsman heeft zich op standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, op dezelfde gronden als primair door hem aangevoerd ten aanzien van de vordering [slachtoffer] (en als weergegeven bij die hierboven besproken benadeelde partij).
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de raadsman, dat de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, en verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer] is overwogen.
Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240).
Door de benadeelde partij is gesteld en door de verdediging is niet betwist dat de dochter van het slachtoffer [slachtoffer] op de plaats van het misdrijf aanwezig was. Zij heeft haar moeder horen gillen en schreeuwen en heeft vervolgens gezien dat zij bloedend naar buiten kwam en in de ambulance werd gedragen. De rechtbank stelt dan ook vast dat de dochter direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het gepleegde geweld tegen haar moeder, zoals in de aangehaalde jurisprudentie bedoeld. In het bericht van psycholoog Steinmetz, verbonden aan Arkin, van 9 maart 2018, dat als onderbouwing van de vordering is overgelegd, staat dat [naam dochter] , dochter van het slachtoffer [slachtoffer] , een post traumatische stress stoornis (PTSS) heeft ontwikkeld nadat haar moeder is mishandeld.
Hoewel aan de raadsman kan worden toegegeven dat de verstrekte informatie in het bericht van de psycholoog, op basis waarvan deze tot de diagnose PTSS komt, summier is, betekent dit niet dat de rechtbank niet van de juistheid van die diagnose uit kan gaan. De omstandigheid dat de informatie summier is, laat zich namelijk goed verklaren doordat sprake is van een recente verwijzing naar de geestelijke hulpverlening en op dit moment alleen nog een intake en diagnose heeft plaatsgevonden. De precieze omvang van het geestelijk letsel dat rechtstreeks in verband kan worden gebracht met de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf is evenwel nog niet volledig duidelijk. De rechtbank waardeert om die reden de immateriële schade thans op een bedrag van € 1.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering voor dat meerdere thans onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank vooralsnog begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [naam dochter] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 impliciet subsidiair en 2 primair bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 november 2016 tot de dag van algehele voldoening.
9.3
[naam pleegzoon]
Mr. Schijns, voornoemd, verklaart eveneens bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn [naam pleegzoon] , de pleegzoon van het slachtoffer [slachtoffer] , te vertegenwoordigen. Hij wenst zich in dit strafproces als benadeelde partij te voegen met betrekking tot de door hem geleden shockschade die het gevolg is van het aan verdachte ten laste gelegde en wel tot een bedrag van € 10.000,-.
Hij is op zeer jeugdige leeftijd geconfronteerd met een ernstig misdrijf begaan tegen zijn stiefmoeder. Mr. Schijns heeft aangevoerd dat met betrekking tot [naam pleegzoon] nog geen diagnose van de behandelend psycholoog voorhanden is, doch dat de vergoeding van shockschade reeds wordt gevorderd teneinde zijn rechten in hoger beroep veilig te stellen. Daarnaast is namens de benadeelde partij de wettelijke rente over dit bedrag gevorderd. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard, nu op dit moment (nog) niet kan worden vastgesteld of de benadeelde partij shockschade heeft geleden. De vordering is thans dan ook onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 287, 302, 303, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 impliciet primair (poging tot moord) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet subsidiair (poging tot doodslag) en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde:
Poging tot doodslag en
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
Zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
[slachtoffer]ter zake van materiële schade geheel toe, tot een bedrag van
€ 5.759,29 (vijfduizend zevenhonderdnegenenvijftig EURO en negenentwintig CENT).
Wijst de vordering ter zake van immateriële schade deels, en wel tot een bedrag van
€ 25.000,- (vijfentwintig duizend EURO)toe.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer]
€ 30.759,29 (dertigduizend zevenhonderd negenenvijftig EURO en negentwintig CENT)aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 188 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag ter zake materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam dochter]ter zake van shockschade deels, en wel tot een bedrag
van € 1.000,- (duizend EURO)toe, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[naam dochter]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam dochter]
€ 1.000,- (duizend EURO)aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 20 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij
[naam pleegzoon]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Bongaerts griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer 2016258236 en de aanvullingen daarop bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de district Amsterdam-Oost.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 november 2016, documentcode 7422239, pagina’s D01-D02 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 27 november 2016, nr. PL1300-2016258236-5 pagina C01.
3.Proces-verbaal van bevindingen Telecom d.d. 26 januari 2017, documentcode 7665917, pagina I09.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 november 2016, documentcode 7422239, pagina’s D01-D02.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 november 2016, nr PL-1300-2016258236-11 pagina B15 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2016, documentcode 7528297, pagina D24.
6.Rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) d.d. 7 maart 2017 en 15 december 2017, beide opgemaakt en ondertekend door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts verbonden aan het NFI.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 november 2016, nr. PL-1300-2016258236-4 pagina B01, proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 november 2016 nr. PL-1300-2016258236-6 pagina B10 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 november 2016 nr. PL-1300-2016258236-2 pagina B11.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2017, documentcode 7738958, p. I38 en geschrift, zijnde een kassabon van Gamma op pagina I37-38.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 april 2017 documentcode 7999553 pagina M0047-M0048.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 april 2017, documentcode 7999553, pagina M0049 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 16 maart 2018.
11.Proces-verbaal van bevindingen Telecom d.d. 26 januari 2017, documentcode 7665917, pagina I11.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2016, documentcode 7437185-A, pagina E 05.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2016, documentcode 7437185-A, pagina E 08.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2016, documentcode 7437185-A, pagina E 09 en eigen waarneming van de rechtbank op grond van de ter terechtzitting getoonde camerabeelden.
15.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 22 december 2016, documentcode 7528297, pagina D08-D09.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 3 april 2017 documentcode 7974853, pagina H20.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 11 april 2017 documentcode 8021506, pagina H30-H31.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2017, documentcode 8156674, pagina I117-I119