ECLI:NL:HR:2007:BB2958

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02315/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van verklaring getuige afgelegd bij de politie in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van diefstal en had beroep in cassatie ingesteld tegen de veroordeling. De Hoge Raad herhaalt de regels omtrent het gebruik van getuigenverklaringen die bij de politie zijn afgelegd. De kern van de uitspraak is dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, het openbaar ministerie verplicht kan zijn om bepaalde getuigen ter terechtzitting op te roepen. Dit geldt met name als de verklaringen van deze getuigen cruciaal zijn voor de bewijsvoering en de getuigen later hun verklaringen hebben ingetrokken of gewijzigd. De Hoge Raad benadrukt dat het recht op een eerlijk proces en de beginselen van een behoorlijke procesorde in acht moeten worden genomen. In dit geval was er sprake van een getuige die zijn eerdere verklaring had ingetrokken, maar het Hof had deze verklaring toch als bewijs gebruikt. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof dit op juiste wijze heeft gedaan, omdat de getuige niet voldoende had onderbouwd waarom hij zijn eerdere verklaring had gewijzigd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand, en de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf en een taakstraf.

Uitspraak

23 oktober 2007
Strafkamer
nr. 02315/06
KM/RR
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 maart 2006, nummer 22/005640-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 30 september 2004, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. en 5. telkens opleverende "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd", 2. en 4. telkens opleverende "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" en 8. "poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot honderdvierentachtig dagen gevangenisstraf waarvan honderd dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof ten aanzien van het door de Rechtbank ten laste van de verdachte onder 3 subsidiair bewezenverklaarde de straf bepaald op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte de bij de politie afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] tot het bewijs van de onder 4 en 5 bewezenverklaarde feiten heeft gebezigd.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - bewezenverklaard dat:
"4. hij in de periode van 12 maart 2004 tot en met 16 maart 2004 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (witte) bestelbus (merk Hyundai, kenteken [AA-BB-00]), toebehorende aan [benadeelde partij 1], zulks na die weg te nemen bestelbus onder hun bereik te hebben gebracht door het doorverbinden van het contactslot van die bestelbus;
5. hij op 16 maart 2004 te Rijswijk tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kelderbox (behorend bij perceel [a-straat 1]) heeft weggenomen een scooter (merk Gilera, kleur zwart), toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door het forceren en/of openbreken van een deur van voornoemde kelderbox".
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 16 maart 2004 omstreeks 2.47 uur kregen wij de opdracht te gaan naar de [a-straat] te Rijswijk alwaar een scooter zou worden weggenomen. Onderweg hoorden wij dat het om een inbraak in een kelderbox zou gaan. Tevens zou er een wit Hyundai bestelbusje bij betrokken zijn met kenteken [AA-BB-00]. Wij hoorden dat het busje en een scooter met daarop een man waren weggereden in de richting van de Sir Winston Churchillaan te Rijswijk. Op de Huis te Landelaan zagen we een scooter en de witte bestelbus met voormeld kenteken rijden. Wij hebben uiteindelijk de bestuurder van de bestelbus als verdachte aangehouden. De verdachte gaf op te zijn genaamd: [medeverdachte 1]."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1]:
"Deze inbraak heb ik gepleegd met [verdachte]. Ik wist dat in een kelderbox in Rijswijk een scooter stond en ik besloot samen met [verdachte] daar eens te gaan kijken. Wij reden daar naartoe met een scooter. Ik verbrak het slot van de kelderbox en zag dat er inderdaad een scooter stond. Ik zag dat deze op slot stond en ik kon hem zo niet goed meekrijgen. We besloten daarom terug te gaan naar 's-Gravenhage om een slijptol te gaan halen. [verdachte] had geen schijven meer voor de tol, dus we besloten een busje te gaan stelen. Ik zag op de Strausslaan (het is het hof bekend dat dit een zijstraat van de in bewijsmiddel [d] vermelde Lehartstraat betreft) een busje van het merk Hyundai. Ik nam plaats in de bus en verbrak het contact. [verdachte] reed vervolgens op de scooter mee naar Rijswijk. Bij de kelderbox heb ik samen met [verdachte] de motorscooter in de bus gezet. We zijn toen weggereden en ik werd kort hierop aangehouden door de politie."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Onderzoek witte Hyundai bestelbus vvhk [AA-BB-00] Op 16 maart 2004 is de aangetroffen bestelbus onderzocht. In de laadbak werd een zwarte Gilera scooter aangetroffen."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde partij 1]:
"Ik ben de eigenaar van een witte Hyundai bestelbus voorzien van het kenteken [AA-BB-00]. Op dinsdag 16 maart 2004 werd ik door u gebeld met de mededeling dat de bestelbus weggenomen zou zijn. Volgens één van mijn medewerkers zou de bestelbus geparkeerd moeten staan op de Lehartstraat te Den Haag. Mijn medewerker had de auto aldaar op 12 maart 2004, omstreeks 20.00 uur, geparkeerd. Op dinsdag 16 maart 2004 heb ik één van mijn medewerkers laten kijken. Ik hoorde van mijn medewerker dat de bus niet meer in de Lehartstraat geparkeerd stond."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Bij nader onderzoek van de witte Huyndai bestelbus met kenteken [AA-BB-00] bleek dat het contactslot doorverbonden was."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op dinsdag 16 maart 2004, omstreeks 01.30 uur, bevond ik mij in mijn slaapkamer van mijn woning aan de [a-straat 2] te [woonplaats]. Ik hoorde een bonkend geluid. Het kwam uit de kelderboxen. Ik keek uit het raam. Ik zag twee jongens in het donker gekleed richting de Plataanstraat lopen. Ze hadden een scooter bij zich. Ik hoorde ze vervolgens wegrijden met de scooter. Rond 02.45 uur hoorde ik een busje aan komen rijden. Op de hoek van de Populierlaan hoorde ik de motor stoppen. Ik zag dat twee personen een witte bus, merk Hyundai, achteruit de binnenplaats op duwden. De bus stopte bij de uitgang van de kelderboxen. Twee mannen voerden een donkere scooter vanuit de keldergang richting de bus. Ze zetten eerst het achterwiel in de bus en vervolgens het voorwiel. De bus is weggereden. Ik zag een persoon op een rode scooter voor de bus uit rijden. Ik ben naar beneden gegaan en ik zag dat de kelderdeur van nummer [1] open was gebroken. Er lag een slot op de grond en de deur vertoonde schade. De deur was geforceerd."
3.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich voorts een verklaring van [medeverdachte 1], als getuige afgelegd ten overstaan van de Rechter-Commissaris op 9 juni 2005, voor zover inhoudende:
"Diefstal Hyundai H100 en een auto op 12 en 16 maart 2004
21. Ik kan me niets herinneren over de diefstal van een scooter uit een kelderbox. Ik was die avond dronken. Ik ben toen aangehouden. Mr. Verploegh houdt mij delen van mijn verklaring bij de politie voor (p. 1118). Volgens mij had ik gezegd dat ik in mijn eentje ben opgepakt en zo is het ook gegaan. Volgens mij is daar ook een verklaring van. [verdachte] had er niets mee te maken. Ik ging niet eens met [verdachte] om. Ik had zijn telefoonnummer niet eens.
22. Het klopt dat het mijn handtekening is die onder de verklaring staat. Mr. Verploegh vraagt mij hoe het kan dat ik in die verklaring uitgebreid verklaar over het aandeel van [verdachte] bij de diefstal, terwijl ik nu zeg dat ik het in mijn eentje heb gedaan. Ik weet het niet meer. Mr. Verploegh vraagt mij hoe betrouwbaar de verklaringen zijn die ik heb afgelegd bij de politie. Niet. Ik zag mijn advocaat pas 2 dagen later, ik zat in beperkingen en ik mocht geen contact hebben met mijn ouders. Het verhoor duurde 7 uur of zo. Ik zat de hele dag in dat hok. Ik was echt in de war. Later bleek ik ook een maagzweer te hebben. Ik wilde alleen maar naar huis.
Mr. Verploegh vraagt of ik bij de politie dingen heb verklaard die niet waar zijn. Misschien wel. Ik heb gewoon mijn vrienden genaaid. Ik weet niet of dat terecht of onterecht is. Ik weet niet wie dat gedaan heeft. Laatst zag ik [betrokkene 1] en die vroeg me: "Wat is dit allemaal?
23. Het busje waarin ik ben aangetroffen was al gestolen. De deur van het busje was al open en het contactslot was al verbroken. [verdachte] had er niets mee te maken. De rechter-commissaris merkt op dat ik mij nu ineens weer van alles herinner, terwijl ik de rest allemaal niet meer weet. Dat komt omdat ik die dag was aangehouden, dat kan ik me nog wel herinneren."
3.4. Het Hof heeft in de aanvulling op het bestreden arrest met betrekking tot de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang overwogen:
"Het Hof maakt in de bewijsmiddelen gebruik van de politieverklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1]. Deze getuige heeft deze verklaringen bij het verhoor door de rechter-commissaris op 9 juni 2005 niet uitdrukkelijk ingetrokken; hij heeft verklaard - kort gezegd - dat hij zich niet zo veel meer herinnert (...) over de diefstal van een scooter uit een kelderbox. Voor zover [medeverdachte 1] vervolgens verklaart dat de verdachte met feit 5 niets te maken heeft, heeft hij dit niet nader onderbouwd."
3.5. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld.
(i) Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de zaak en de omstandigheid of en in hoeverre het tenlastegelegde door de verdachte wordt ontkend, kunnen beginselen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat het openbaar ministerie bepaalde personen als getuige ter terechtzitting dient op te roepen dan wel dat de rechter zodanige oproeping ambtshalve dient te bevelen bij gebreke waarvan processen-verbaal voor zover inhoudende de door die personen in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
(ii) Het onder (i) overwogene zal in ieder geval gelden indien een ambtsedig proces-verbaal inhoudende een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een persoon, het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen en die persoon nadien door een rechter is gehoord en ten overstaan van deze die verklaring heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd, dan wel heeft geweigerd te verklaren omtrent de feiten en omstandigheden waarover hij eerder heeft verklaard.
Indien dit is geschied ter gelegenheid van een verhoor van de bedoelde persoon door de rechter-commissaris behoort deze persoon ter terechtzitting in eerste aanleg en in geval van appel ook ter terechtzitting in hoger beroep als getuige te worden opgeroepen, opdat de rechter zich door eigen waarneming van de getuige een oordeel zal kunnen vormen omtrent de betrouwbaarheid van diens verklaringen dan wel omtrent de redenen van diens weigering aldaar een verklaring af te leggen. Bedoelde persoon zal eveneens ter terechtzitting in hoger beroep als getuige moeten worden opgeroepen indien hij ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst is teruggekomen op zijn eerder in het voorbereidend onderzoek afgelegde verklaring dan wel heeft geweigerd een verklaring af te leggen.
(iii) Indien in de onder (ii) omschreven gevallen een getuige, die ter terechtzitting is opgeroepen, hetzij aldaar verschijnt, hetzij aldaar niet verschijnt en verdere oproeping zinloos is gebleken, staat het de rechter vrij de in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring voor het bewijs te bezigen (vgl. HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427).
3.6. Blijkens zijn hiervoor onder 3.4 weergegeven overwegingen heeft het Hof de verklaring die [medeverdachte 1] als getuige ten overstaan van de Rechter-Commissaris heeft afgelegd, niet aangemerkt als een intrekking van zijn eerder tegenover de politie afgelegde verklaring omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij feit 5. Het Hof heeft bij die uitleg klaarblijkelijk de bij de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring in haar geheel beschouwd en onder meer van betekenis geacht dat die verklaring ook inhoudt dat de getuige zich van dat feit niet zoveel meer herinnert.
Een en ander geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent de hiervoor onder 3.5 vooropgestelde regels, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. In zoverre faalt het middel. Het aldus in cassatie te respecteren oordeel van het Hof dat van een "intrekking" geen sprake is, draagt zijn beslissing dat de tegenover de politie afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] voor het bewijs kan worden gebruikt, zelfstandig.
Dat brengt mee dat het middel belang mist voor zover het beoogt op te komen tegen de overweging van het Hof dat [medeverdachte 1] niet nader heeft onderbouwd waarom hij in zijn tegenover de Rechter-Commissaris afgelegde verklaring op een bepaald onderdeel afwijkt van zijn eerder tegenover de politie afgelegde verklaring.
Opmerking verdient dat voor de toepassing van de hiervoor onder 3.5 sub (ii) genoemde regel niet is vereist dat de getuige wat betreft zijn ten overstaan van de rechter afgelegde verklaring opgeeft waarom hij van zijn eerdere, bij de politie afgelegde verklaring is afgeweken.
3.7. Het middel faalt.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 oktober 2007.