ECLI:NL:CRVB:2015:2521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
13-6394 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbreiding hulp bij het huishouden voor zelfbereiding warme maaltijden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die spastisch is en beperkingen ondervindt bij het voeren van een huishouden, had een aanvraag ingediend voor uitbreiding van de hulp bij het huishouden om zelf warme maaltijden te kunnen bereiden. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant gebruik kon maken van een maaltijdservice, wat volgens het college een adequate oplossing bood. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant recht heeft op 8 uur en 30 minuten hulp bij het huishouden, en dat de tijd voor het opwarmen van kant-en-klaar maaltijden hierin is inbegrepen. De Raad oordeelde dat de maaltijdservice een algemeen gebruikelijke voorziening is en dat appellant hiermee voldoende gecompenseerd wordt voor zijn beperkingen. Appellant voerde aan dat de maaltijdservice niet voldeed aan zijn caloriebehoefte, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om dit standpunt te onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college zich op het standpunt had kunnen stellen dat de maaltijdservice adequaat was.

De uitspraak benadrukt het belang van de beschikbaarheid van voorzieningen en de financiële draagkracht van de aanvrager. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

13/6394 WMO
Datum uitspraak: 29 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 oktober 2013, 12/1809 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Schepers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015. Appelant is verschenen, bijgestaan door mr. Schepers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.H.J.M. Kalmar.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is spastisch en ondervindt als gevolg van deze aangeboren afwijking beperkingen bij het voeren van een huishouding. In verband hiermee is aan appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 8 uur en 30 minuten hulp bij het huishouden toegekend voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016.
1.2.
Bij besluit van 6 april 2012 heeft het college de aanvraag van appellant om uitbreiding van de hulp bij het huishouden om de warme maaltijden zelf te kunnen laten bereiden afgewezen. Volgens het college kan appellant gebruik maken van de maaltijdservice en is dit een algemeen gebruikelijke voorziening die aan het door het college verstrekken van een voorziening voor het bereiden van warme maaltijden in de weg staat.
1.3.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het college bij de beslissing op bezwaar van 10 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op het advies van de MO-zaak van 8 augustus 2012. Hieruit blijkt dat het gebruik van een maaltijdservice voor appellant een adequate oplossing biedt. De aandoening van appellant en zijn wat lage gewicht brengen niet mee dat hij is aangewezen op een dieet. Appellant heeft voldoende aan een normale en gezonde voeding. De maaltijdservice van [naam maaltijdservice] voldoet hieraan. Appellant komt volgens de MO-zaak wel in aanmerking voor hulp bij het opwarmen van deze maaltijden. De hiervoor benodigde tijd van 105 (7 x 15) minuten per week is echter al verdisconteerd in de 8 uur en 30 minuten per week die appellant is toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen medische gegevens in het geding heeft gebracht die maken dat aan de juistheid van het advies van de MO-zaak moet worden getwijfeld. Het college heeft het bestreden besluit daarom op dit advies mogen baseren.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij als gevolg van zijn beperkingen en zijn financiële situatie noodgedwongen gebruik moet maken van de maaltijdservice van [naam maaltijdservice] . Dit beperkt hem in zijn zelfbeschikkingsrecht en dit is in strijd met (het doel van) de Wmo. Voorts stelt appellant dat het onderzoek door de MO-zaak niet zorgvuldig is geweest, omdat de MO-zaak alleen heeft gekeken naar zijn ontwikkeling en gewicht en niet naar zijn caloriebehoefte. Volgens appellant heeft hij door zijn spasmen meer calorieën nodig dan gemiddeld en bevatten de maaltijden [naam maaltijdservice] voor hem te weinig calorieën. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de brief van dietiste [naam dietiste] van
7 januari 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad begrijpt het bestreden besluit aldus dat de aanvraag van appellant om uitbreiding van de hulp bij het huishouden is afgewezen, omdat in de reeds toegekende 8 uur en
30 minuten de tijd die nodig is voor het opwarmen van kant-en-klaar maaltijden is begrepen en appellant hiermee in staat is om gebruik te maken van de maaltijdservice van [naam maaltijdservice] . Deze maaltijdservice is een algemeen gebruikelijke voorziening. Volgens het college is appellant op deze wijze voldoende gecompenseerd in de beperkingen die hij ondervindt bij het (voor)bereiden van de warme maaltijd.
4.2.
In vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4276), is neergelegd dat het uitgangspunt dat een maaltijdservice een algemeen gebruikelijke voorziening is die aan het verstrekken van een voorziening voor het bereiden van maaltijden in de weg staat, niet in strijd is met de Wmo, mits deze maaltijdservice daadwerkelijk beschikbaar is, door de aanvrager financieel kan worden gedragen en adequate compensatie biedt. De Raad ziet geen aanleiding om hierover in deze zaak anders te oordelen.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de maaltijdservice beschikbaar is en dat appellant de kosten van de maaltijdservice, uitgaande van één maaltijd per dag, kan dragen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de maaltijdservice van [naam maaltijdservice] - in combinatie met de tijd die is toegekend voor het opwarmen van deze maaltijd - voor appellant adequaat is.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich bij het bestreden besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit het geval is en heeft daarbij terecht gewezen op het rapport van de MO-zaak. Uit wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd volgt niet dat het rapport van de MO-zaak niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, niet concludent is of anderszins onjuist is. Met de brief van de diëtiste van 7 januari 2014 heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de maaltijdservice van [naam maaltijdservice] voor appellant onvoldoende voedingswaarde heeft en een verdere (medische) onderbouwing voor dit standpunt heeft appellant niet gegeven.
4.5.
Het hoger beroep slaagt dan ook niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en L.M. Tobé en S.E. Zijlstra als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) P. Uijtdewillegen

AP