ECLI:NL:RBAMS:2017:7986

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
1 november 2017
Zaaknummer
636501 / KG ZA 17-1099
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en nakoming van een vaststellingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Van Mossel Citroën B.V. (VMC). De werknemer vorderde nakoming van een vaststellingsovereenkomst die drie maanden eerder was gesloten, maar de werkgever stelde zich op het standpunt dat deze overeenkomst nietig was vanwege onbevoegde vertegenwoordiging. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid voor risico van de werkgever komt. Dit betekent dat de werknemer erop mocht vertrouwen dat de onderhandelingen en de overeenkomst rechtsgeldig waren, ondanks het verweer van VMC. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de werknemer toegewezen, waaronder de betaling van het achterstallig salaris, de beëindigingsvergoeding en de bonus over 2017. VMC werd ook veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke salarispecificaties en een positief getuigschrift. De uitspraak benadrukt het belang van de schijn van volmacht en de verantwoordelijkheden van werkgevers in dergelijke situaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/636501 / KG ZA 17-1099 CB/MV
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 12 oktober 2017,
advocaat mr. P.R. Hendriks te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN MOSSEL CITROËN B.V.,
gevestigd te Waalwijk,
gedaagde,
advocaat mr. K. Molenaar te Volendam.
Partijen zullen hierna [eiser] en VMC worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 23 oktober 2017 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. VMC heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren – voor zover van belang – aanwezig: [eiser] , mr. Hendriks, [bestuurder] (indirect bestuurder van VMC, hierna [bestuurder] ) en mr. Molenaar.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
Op 16 oktober 1989 is [eiser] (geboren op [geboortedatum] 1960) in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van VMC. Zijn dienstverband is per 1 november 2016 overgenomen door VMC. De functie van [eiser] was operationeel directeur. Zijn bruto maandsalaris bedraagt (volgens de salarisstrook van maart 2017) € 7.737,31.
2.2.
VMC maakt onderdeel uit van de Van Mossel Automotive Groep. Enig aandeelhouder en bestuurder van VMC is Van Mossel Automotive Groep 2 B.V. Van deze vennootschap is enig aandeelhouder en bestuurder BEE Holding B.V. Van Bee Holding B.V. zijn de gezamenlijk bevoegde bestuurders Automabe Lease Holding B.V. en Van Mossel Lease Holding B.V. Van deze laatste vennootschap is [bestuurder] alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder.
2.3.
[interim-directeur VMC] is operationeel directeur van het onderdeel Autobedrijven van de Van Mossel Automotive Groep en (volgens de verklaring van [bestuurder] ter zitting) interim-directeur van VMC. Eveneens volgens de verklaring van [bestuurder] ter zitting heeft [interim-directeur VMC] na de overname op 1 november 2016 aan [naam 1] (van Chillzzout Management Advies, hierna [naam 1] ) mondeling de opdracht gegeven assistentie te verlenen bij een reorganisatieplan en is die opdracht in mei/juni 2017 afgerond.
2.4.
Bij e-mail van 18 december 2016 heeft [naam 1] aan [eiser] medegedeeld dat VMC hem de functie van vestigingsdirecteur aanbiedt (tegen een bruto maandsalaris van € 6.250,-) omdat de functie van operationeel directeur als gevolg van de reorganisatie kwam te vervallen. [naam 1] heeft deze e-mail in kopie gestuurd (CC) naar vier medewerkers van de Van Mossel Automotive Groep, te weten naar [interim-directeur VMC] , naar [financieel directeur 1] (financieel directeur van het Cluster Citroën/DS/Peugeot, hierna [financieel directeur 1] ), naar [directeur HR] (directeur HR van de Van Mossel Automotive Groep, hierna [directeur HR] ) en [financieel directeur 2] (financieel directeur van de Van Mossel Automotive Groep, hierna [financieel directeur 2] ).
2.5.
[eiser] heeft het aanbod zoals gedaan in de e-mail van 18 december 2016 niet geaccepteerd. Wel hebben [eiser] en VMC in januari 2017 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten waarin de dertiende maand (die [eiser] tot dan toe ontving) is omgezet in een targetafhankelijke bonus en de functie van [eiser] is gewijzigd van operationeel directeur naar vestigingsdirecteur. [eiser] heeft deze arbeidsovereenkomst via [naam 1] ontvangen. Namens VMC is de overeenkomst ondertekend door [bestuurder] . Voorafgaand aan ondertekening van de nieuwe arbeidsovereenkomst heeft [eiser] met [naam 1] overleg over de inhoud ervan gehad, hetgeen volgt uit een e-mailwisseling tussen [eiser] en [naam 1] van 12 en 13 januari 2017 (producties 3 en 4 van [eiser] ). Uit de e-mail van 13 januari 2017 van [naam 1] volgt dat hij in dit kader “een aanpassingsverzoek” aan [directeur HR] heeft gedaan.
2.6. Op 20 april 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [naam 1] . In dit gesprek heeft [naam 1] [eiser] medegedeeld dat om bedrijfs-economische redenen was besloten zijn functie op te heffen en dat hij als gevolg daarvan boventallig werd. [eiser] kreeg van [naam 1] een brief overhandigd van 20 april 2017 van [directeur HR] , waarin kort gezegd is opgenomen dat zijn arbeidsplaats is komen te vervallen en dat VMC geen mogelijkheden ziet hem in een andere passende functie te herplaatsen. In de brief is verder opgenomen dat [eiser] zal worden uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek, waarin zal worden toegelicht op welke wijze de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vorm zal krijgen. Tevens kreeg [eiser] tijdens het gesprek met [naam 1] een conceptvaststellingsovereenkomst overhandigd die was opgesteld door [directeur HR] . Hierin is onder meer een transitievergoeding opgenomen van € 115.052,30 bruto.
2.7.
Eveneens op 20 april 2017 heeft mr. Molenaar als gemachtigde van VMC aan het UWV toestemming gevraagd het dienstverband met [eiser] te beëindigen wegens bedrijfseconomische c.q. bedrijfsorganisatorische redenen. Bij deze aanvraag heeft mr. Molenaar onder meer kopieën gevoegd van twee salarisstroken van [eiser] en van de met [eiser] gesloten arbeidsovereenkomst.
2.8.
Nadien heeft [eiser] zich gewend tot mr. Hendriks. Tussen mr. Hendriks en mr. Molenaar heeft overleg plaatsgevonden over een beëindiging van het dienstverband van [eiser] . Bij e-mail van 31 mei 2017 heeft mr. Hendriks aan mr. Molenaar onder meer het volgende medegedeeld:
Zoals zojuist telefonisch besproken, bevestig ik hierbij dat partijen vandaag overeenstemming hebben bereikt over het einde van het dienstverband van de heer [eiser] en wel onder de volgende voorwaarden:(volgen 11 voorwaarden)
Ik verneem graag met een enkel woord van u of ik de tussen partijen gemaakte afspraken hiermee correct heb weergegeven.Bij e-mail van dezelfde datum heeft mr. Molenaar aan mr. Hendriks het volgende bericht:
Punten akkoord. Partijen zijn er derhalve vandaag op 31 mei 2017 uitgekomen.(…)Ik zie de aangepaste vso gaarne begin volgende week tegemoet. De datering kan blijven staan op 31 mei 2017.
2.9.
Vervolgens hebben mr. Molenaar en mr. Hendriks gecorrespondeerd over de exacte bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst. Toen zij hierover overeenstemming bereikten is een afspraak gemaakt om de overeenkomst op 13 juni 2017 op het kantoor van mr. Hendriks te ondertekenen. [eiser] heeft op dat moment twee exemplaren geparafeerd en ondertekend. [naam 1] was daarbij aanwezig en heeft beide exemplaren meegenomen ter ondertekening door [bestuurder] .
2.10.
De vaststellingsovereenkomst is als productie 10 in het geding gebracht. Hierin zijn onder meer de volgende afspraken opgenomen:
- de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 oktober 2017;
- tot die datum heeft [eiser] recht op het gebruikelijke salaris;
- binnen 30 dagen na de einddatum ontvangt [eiser] een eindafrekening met betrekking tot vakantietoeslag en verlofuren;
- binnen 30 dagen na de einddatum ontvangt [eiser] een transitievergoeding van
€ 200.000,- bruto en een gegarandeerde bonus over 2017 van € 2.500,- bruto;
- VMC vergoedt aan [eiser] de gemaakte kosten van juridische bijstand (maximaal
€ 3.250,- exclusief BTW en kantoorkosten);
- tot de einddatum is [eiser] vrijgesteld van werkzaamheden;
- tot de einddatum mag [eiser] gebruik maken van leaseauto en tankpas;
- [eiser] ontvangt van VMC, indien gewenst, een positief getuigschrift.
2.11.
Met ingang van 13 juni 2017 heeft [eiser] geen werkzaamheden meer verricht ten behoeve van VMC. In de maanden juni, juli en augustus 2017 is zijn salaris doorbetaald.
2.12.
Op 5 en 13 september 2017 is mr. Hendriks gebeld door [bestuurder] . [bestuurder] heeft in die gesprekken medegedeeld dat er geen overeenstemming bestond over de beëindiging van het dienstverband van [eiser] .
2.13.
Bij e-mail van 19 september 2017 heeft [interim-directeur VMC] [eiser] onder meer het volgende medegedeeld:
Zoals [bestuurder] jouw advocaat vorige week ook nog zelf telefonisch heeft laten weten, is geen overeenstemming bereikt over een beëindiging van je dienstverband. Van Mossel geeft er ook de voorkeur aan om je dienstverband voort te zetten.Gezien het vorenstaande verzoek ik je om donderdag 21 september a.s. op het gebruikelijke tijdstip in Amsterdam op het werk te zijn om werkzaamheden voor Van Mossel te hervatten. Ik zal er die dag ook zijn om de te verrichten werkzaamheden met je af te stemmen.
2.14.
Bij e-mail van 20 september 2017 heeft [eiser] [interim-directeur VMC] onder meer het volgende medegedeeld:
Jouw bericht verbaast mij bijzonder, aangezien er wel degelijk overeenstemming is bereikt over een beëindiging van mijn dienstverband en de voorwaarden waaronder. (…)Conform de overeengekomen afspraken ben ik al sinds juni vrijgesteld van werk. Gelet hierop kan ik je verzoek om werkzaamheden (welke?) voor Van Mossel te hervatten niet plaatsen. (…)
2.15.
Met ingang van 21 september 2017 heeft VMC de salarisbetaling aan [eiser] gestaakt.
2.16.
Bij brief van 22 september 2017 heeft mr. Hendriks VMC verzocht uiterlijk 25 september 2017 te bevestigen dat tijdig, volledig en onvoorwaardelijk uitvoering zal worden gegeven aan de vaststellingsovereenkomst.
2.17.
Bij e-mail van 22 september 2017 heeft [bestuurder] [eiser] onder meer het volgende medegedeeld:
Zoals je al uit het uitblijven van een door mij ondertekende versie van de vaststellingsovereenkomst kon opmaken, heeft de VSO die je is voorgelegd niet mijn instemming. [naam 1] en de door hem ingeschakelde advocaat hebben toegewerkt naar een regeling waarin ik mij echt niet kan vinden, en feit is dat zij Van Mossel Citroën B.V. niet aan zo’n regeling kunnen binden. Slechts de directie van BEE Holding B.V. kan daartoe beslissen, en dat is iets dat ook jouw advocaat bij een eerste blik bij de Kamer van Koophandel had kunnen zien. Bovendien was ook duidelijk dat [naam 1] een externe adviseur is van de Van Mossel Automotive Groep zonder enige vertegenwoordigingsbevoegdheid. Ik heb ook nooit de indruk gewekt dat hij dat wel had.(…)Om die reden ben je ook door [interim-directeur VMC]opgeroepen om donderdag jl. je werkzaamheden te hervatten, hetgeen je helaas niet hebt gedaan. Dat noodzaakt mij dan helaas wel je loonbetaling vanaf die datum stop te zetten.(…)Als wij het initiatief nemen tot een beëindiging van jouw arbeidsovereenkomst dan moeten we zorgdragen voor een bedrag dat nodig is om de periode van een transitie naar een nieuwe werkgever te vergoeden. Ik snap dat het zo werkt. Maar daarvan is geen sprake. Er is volop werk voor je, en ik zie je graag terug. (…)Mij schikt het dinsdag 26 september a.s. om 14.00 uur. Zonder tegenbericht zie ik je dan graag hier (…) om je verdere rol bij Van Mossel te bespreken!
2.18.
Bij e-mail van 25 september 2017 heeft [eiser] [bestuurder] onder meer medegedeeld niet op de uitnodiging in te gaan en is [bestuurder] verzocht te bevestigen dat het volledige salaris over de maand september 2017 zal worden uitbetaald.
2.19.
Bij e-mail van 26 september 2017 heeft [bestuurder] [eiser] onder meer het volgende medegedeeld:
Er is geen regeling tot stand gekomen.Nu je niet eens het gesprek met mij wilt aangaan om mijn ideeën te horen over de terugkeer in jouw functie, kan ik niet anders concluderen dan dat alleen jij en niet wij uit zijn op een beëindiging van je dienstverband. Het staat je natuurlijk vrij om te vertrekken – alhoewel daar dus wat ons betreft op dit moment geen aanleiding voor is – maar dat is dan wel jouw keuze en niet de mijne.
2.20.
Bij e-mail van 19 oktober 2017 heeft [naam 1] mr. Molenaar onder meer het volgende medegedeeld:
Met het oog op het door de heer [eiser] aangespannen kort geding verklaar ik het volgende. (…)Ik word nu en dan door Van Mossel ingeschakeld als zzp’er. Dat was ook het geval toen Van Mossel de Citroën-vestiging (…) in Amsterdam had overgenomen. Mij werd verzocht om het personeelsbestand door te lichten en voor zover nodig te reorganiseren. Dat heb ik gedaan. Daarbij geldt dat elke afgesloten vaststellingsovereenkomst uiteindelijk door de daartoe bevoegde persoon, de heer [bestuurder] , moet worden goedgekeurd en ondertekend.Toen ik besloot om ook de heer [eiser] voor ontslag voor te dragen, heb ik mevrouw [directeur HR] (afdeling HR) gevraagd om een vaststellingsovereenkomst op te stellen en jou heb ik ingeschakeld om de vergunningsaanvraag bij het UWV in te dienen. Daarbij was ik jouw opdrachtgever. Jij hebt jouw declaraties ook naar mij gestuurd en ik heb die voldaan (zie bijlagen). Nooit eerder heb jij, voor zover ik weet, werkzaamheden voor Van Mossel verricht.Na overhandiging van de vaststellingsovereenkomst aan [eiser] en na de inschakeling van een advocaat door de heer [eiser] , heb ik jou als advocaat naar voren geschoven. Ikzelf heb tijdens de onderhandelingen geen contact gehad met de advocaat van [eiser] .Over jouw rol als advocaat heb ik vooraf geen toestemming gevraagd aan [bestuurder] .(…)

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – kort gezegd – het volgende:
I. VMC op straffe van dwangsommen te gebieden om uitvoering te geven aan de op 31 mei 2017 gemaakte en nadien in de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken;
II. meer in het bijzonder VMC te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris vanaf 21 september 2017 tot 1 oktober 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhogingen vanaf 1 oktober 2017;
III. meer in het bijzonder VMC te veroordelen tot het betalen van de beëindigingsvergoeding van € 200.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2017;
IV. meer in het bijzonder VMC te veroordelen tot het betalen van de bonus over 2017 van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhogingen vanaf 1 november 2017;
V. meer in het bijzonder VMC te veroordelen tot het betalen (op basis van de eindafrekening) van het vakantiegeld over de periode juni 2017 tot en met september 2017 en 327,25 vakantie-uren, in totaal € 18.471,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhogingen vanaf 1 november 2017;
VI. meer in het bijzonder VMC te veroordelen tot het betalen van de declaratie van mr. Hendriks van € 4.168,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2017;
VII. VMC op straffe van dwangsommen te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties van de hiervoor onder II tot en met VI bedoelde betalingen;
VIII. VMC op straffe van dwangsommen te veroordelen tot het verstrekken van een positief getuigschrift;
IX. VMC te veroordelen tot betaling van € 2.216,33 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis;
X. VMC te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder € 4.648,14 aan daadwerkelijke advocaatkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe – kort weergegeven – het volgende. Na drie maanden uitvoering te hebben gegeven aan de vaststellingsovereenkomst stelt VMC zich plots op het standpunt dat sprake zou zijn van onbevoegde vertegenwoordiging waardoor geen vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen waaraan VMC is gebonden. Als al sprake zou zijn van onbevoegde vertegenwoordiging, dan heeft [eiser] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat mr. Molenaar en [naam 1] bevoegd waren om namens VMC te handelen. VMC heeft op zijn minst die schijn gewekt, hetgeen blijkt uit een aantal in de dagvaarding opgesomde omstandigheden die voor rekening van VMC komen. Verder voert [eiser] aan dat terugkeer naar de werkvloer niet mogelijk is. VMC ziet hem immers liever vertrekken, maar vindt de overeengekomen beëindigingsvergoeding kennelijk te hoog. Ook heeft hij een spoedeisend belang bij toewijzing van de vorderingen. De WW-uitkering die hij met ingang van 1 oktober 2017 krijgt is substantieel lager dan zijn loon en met ingang van 21 september 2017 is de salarisbetaling gestaakt. Naast nakoming van de vaststellingsovereenkomst vordert [eiser] buitengerechtelijke kosten en de daadwerkelijke advocaatkosten. In de gegeven omstandigheden dienen die kosten voor rekening van VMC te komen, aldus [eiser] .
3.3.
VMC heeft – kort weergegeven – het verweer gevoerd dat in een drietal recente arresten van de Hoge Raad van 3 februari 2017 en 14 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:142, ECLI:NL:HR:2017:143, ECLI:NL:HR:2017:1356) de ondergrens is verduidelijkt voor toerekening van de schijn van volmacht. De opgewekte schijn komt niet voor toerekening in aanmerking wanneer die alleen maar blijkt uit verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. Er zijn bijkomende omstandigheden vereist die betrekking hebben op de achterman. De achterman in deze kwestie, [bestuurder] , heeft geen enkel signaal aan [eiser] of mr. Hendriks afgegeven waaruit kon worden afgeleid dat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst in overeenstemming was met zijn wens c.q. wilsuiting. Er is nooit op individuele basis contact geweest tussen [bestuurder] en [eiser] . [naam 1] is geen personeelslid van de Van Mossel Automotive Groep en hij heeft op eigen houtje (dus zonder overleg met [bestuurder] of met andere leden van de directie) mr. Molenaar als raadsman ingeschakeld. Ook mr. Molenaar is ten onrechte uitgegaan van een door [bestuurder] aan [naam 1] verleende volmacht. [naam 1] en mr. Molenaar zijn derhalve zonder volmacht van [bestuurder] tot een akkoord gekomen met [eiser] . Mede op grond van het voorgaande voldoet de vordering van [eiser] niet aan de hoge eisen die gesteld worden aan toewijzing van een geldvordering in kort geding. Er kunnen vraagtekens worden gezet bij het spoedeisend belang van [eiser] , omdat VMC heeft vernomen dat hij al een andere baan heeft en dus over inkomsten beschikt. Ook is sprake van een restitutierisico. Verder geldt dat de belangrijkste vordering (de betaling van de beëindigingsvergoeding) nog niet opeisbaar is. Er is geen grond voor de vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Mr. Hendriks heeft in dat kader maar één serieuze brief gestuurd, te weten die van 22 september 2017 (zie 2.16). Ook is er geen grond VMC te veroordelen in de daadwerkelijke advocaatkosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen in dit geschil zijn [eiser] en VMC. VMC is immers de werkgever van [eiser] . [bestuurder] , de indirect bestuurder van VMC, is geen partij in dit geschil. Het gaat in dit geval dus om de vraag of VMC – en niet [bestuurder] – bij [eiser] (of mr. Hendriks) de schijn heeft gewekt dat aan [naam 1] en/of mr. Molenaar een volmacht was verleend, althans dat zij bevoegd waren om de vaststellingsovereenkomst namens VMC aan te gaan. Dat [bestuurder] kennelijk als enige bestuurder binnen de Van Mossel Automotive Groep uiteindelijk als enige bevoegd zou zijn dergelijke overeenkomsten aan te gaan, maakt dit niet anders.
4.2.
Uitgangspunt bij beantwoording van bovengenoemde vraag is artikel 3:61 lid 2 BW waarin het volgende is bepaald:
“Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij, indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan.”4.3. In het arrest van 19 februari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK7671, ING/Bera) en nadien in de arresten van 2 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BT4790) en 3 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU4909) heeft de Hoge Raad onder meer als volgt overwogen:
“(…) uitgangspunt [moet] zijn dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval [de wederpartij] gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan [de in werkelijkheid onbevoegde tussenpersoon] op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van [de onbevoegd vertegenwoordigde] komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan
worden afgeleid.”
4.4.
In zijn arrest van 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:142) heeft de Hoge Raad onder meer als volgt overwogen:
“Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. Uit het arrest ING/Bera volgt dat de rechter in zijn uitspraak mede feiten of omstandigheden dient vast te stellen die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.”4.5. Vaststaat dat VMC [naam 1] heeft ingeschakeld “
om het personeelsbestand door te lichten en voor zover nodig te reorganiseren” (zie de onder 2.20 geciteerde verklaring van [naam 1] ). [naam 1] is ingeschakeld door [interim-directeur VMC] , operationeel directeur van het onderdeel Autobedrijven van de Van Mossel Automotive Groep en – belangrijker – interim-directeur van VMC. Niet bestreden is dat [naam 1] op de werkvloer van VMC aanwezig was en met tal van medewerkers heeft gesproken over aanpassing van de arbeidsvoorwaarden. Ook met [eiser] heeft hij hierover gesproken. De in dat verband door [naam 1] naar [eiser] verstuurde e-mail van 18 december 2016 (zie 2.4) is in kopie naar vier medewerkers van VMC gezonden, die alle vier binnen de Van Mossel Automotive Groep een belangrijke functie vervullen. In januari 2017 is een nieuwe arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en VMC gesloten, die is ondertekend door [bestuurder] maar waarover [eiser] met [naam 1] heeft onderhandeld. Op 20 april 2017 heeft [naam 1] een door de HR-directeur [directeur HR] opgestelde brief en een door Van de Plas opgestelde conceptvaststellingsovereen-komst aan [eiser] overhandigd. Eveneens op 20 april 2017 heeft mr. Molenaar namens VMC een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV, waarbij stukken waren gevoegd die van VMC afkomstig zijn. In de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst heeft mr. Molenaar aan mr. Hendriks stukken ter beschikking gesteld (over de overname per 1 november 2016, over de personele wijzigingen en financiële stukken) die van VMC afkomstig zijn. Bij de onderhandelingen heeft mr. Molenaar nimmer enig voorbehoud gemaakt omtrent zijn bevoegdheid om namens VMC op te treden. Niet bestreden is dat (zoals in de dagvaarding is opgenomen) [naam 1] met zes collega’s van [eiser] ook onderhandelingen over hun arbeidsrechtelijke positie heeft gevoerd en dat in ieder geval met twee van hen een vaststellingsovereenkomst is gesloten die door [bestuurder] is ondertekend. VMC heeft aan de met [eiser] gesloten vaststellingsovereenkomst ook bijna drie maanden lang uitvoering gegeven, door het doorbetalen van het salaris, terwijl [eiser] was vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.
4.6.
De onder 4.5 vastgestelde feiten en omstandigheden betreffen allen de beweerdelijk onbevoegd vertegenwoordigde (VMC) en rechtvaardigen de conclusie dat VMC in haar verhouding tot [eiser] het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging door zowel [naam 1] als mr. Molenaar draagt. Het bij [eiser] opgewekte vertrouwen is niet uitsluitend gebaseerd op verklaringen of gedragingen van [naam 1] en/of mr. Molenaar, integendeel. De interim-directeur van VMC heeft [naam 1] bij de reorganisatie van VMC ingeschakeld en hem vergaand de vrije hand gegeven en ook de HR-directeur heeft op [naam 1] gevaren, onder andere door hem de opzeggingsbrief en de bijgevoegde concept-vaststellingsovereenkomst aan [eiser] te laten overhandigen en de onderhandelingen daarover aan [naam 1] over te laten, die op zijn beurt mr. Molenaar als advocaat heeft ingehuurd. Mr. Molenaar heeft op basis van aan hem door VMC verstrekte stukken namens VMC een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV en is met mr. Hendriks over de voorwaarden voor een vaststellingsovereenkomst gaan onderhandelen De conclusie dat de onbevoegde vertegenwoordiging in dit geval voor risico komt van VMC wordt nog gesteund door de omstandigheid dat mr. Molenaar daarbij zonder enig voorbehoud optrad als advocaat van de werkgever en [eiser] en zijn advocaat, mede gelet op de belangrijke rol die voor advocaten in het rechtsverkeer is weggelegd, terecht ervan uit konden gaan dat hij daarvoor mandaat had van VMC. Daarbij is het op zijn zachts gezegd opvallend te noemen dat mr. Molenaar ter zitting heeft verklaard dat ook hij ervan uitging dat [naam 1] over een toereikende volmacht beschikte om hem in te schakelen, reden waarom mr. Molenaar in de onderhandelingen over de vaststellingsovereen-komst niet het voorbehoud van goedkeuring door [bestuurder] heeft ingebracht.
VMC is dan ook gebonden aan de vaststellingsovereenkomst.
4.7. De vorderingen die zijn gebaseerd op de vaststellingsovereenkomst zijn toewijsbaar als na te melden. Dit geldt ook voor de vorderingen die op het moment van de dagvaarding nog niet opeisbaar waren, omdat uit het standpunt van VMC duidelijk volgt dat zij de vaststellingsovereenkomst niet vrijwillig zal nakomen. [eiser] heeft bij toewijzing van de vorderingen een spoedeisend belang, nu hij weersproken heeft dat hij over een andere baan beschikt en dus vanaf 1 oktober 2017 afhankelijk is van een WW-uitkering. Het restitutierisico staat niet aan toewijzing van de vorderingen in de weg. De beëindigingsvergoeding dient als aanvulling op de WW-uitkering van [eiser] en is dus niet in een keer verdwenen.
4.8.
De vordering die ziet op uitbetaling van 327,25 vakantie-uren is door VMC bestreden omdat volgens haar 306,76 vakantie-uren openstaan. Beide partijen hebben nagelaten hiervan een overzicht in het geding te brengen en in een kort geding kan dit niet nader worden onderzocht. Nu het aantal van 306,76 uren is erkend door VMC, zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
4.9.
De buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar. Gezien het hiertegen door VMC gevoerde verweer is onvoldoende aannemelijk dat die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
4.10.
Voor zover dwangsommen worden verbonden aan de veroordelingen, worden die gematigd en gemaximeerd als na te melden. Na te noemen termijnen komen redelijk voor.
4.11.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt VMC in de kosten van dit geding veroordeeld. Er is onvoldoende grond in de kostenveroordeling de daadwerkelijke advocaatkosten op te nemen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt VMC binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te voldoen het salaris over de periode van 21 tot en met 30 september 2017, zijnde € 2.597,84 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhogingen vanaf 1 oktober 2017;
5.2.
veroordeelt VMC binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te voldoen de beëindigingsvergoeding van € 200.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2017;
5.3.
veroordeelt VMC binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te voldoen de bonus over 2017 van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhogingen vanaf 1 november 2017;
5.4.
veroordeelt VMC binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te voldoen (op basis van de eindafrekening) het vakantiegeld over de periode juni 2017 tot en met september 2017 en 306,76 vakantie-uren, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhogingen vanaf 1 november 2017;
5.5.
veroordeelt VMC binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te voldoen de declaratie van mr. Hendriks van € 4.168,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2017;
5.6.
veroordeelt VMC binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis tot het verstrekken aan [eiser] van deugdelijke (salaris)specificaties van de hiervoor onder 5.1 tot en met 5.5 bedoelde betalingen, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-;
5.7.
veroordeelt VMC binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis tot het verstrekken aan [eiser] van een positief getuigschrift, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-;
5.8.
veroordeelt VMC in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 97,31 aan dagvaardingskosten, € 1.545,- aan griffierecht en
€ 816,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis;
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Berkhout, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: MV