ECLI:NL:RBAMS:2017:7816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3434
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake pensioenopbouw AOW en ingezetenschap

In deze zaak heeft eiseres, geboren op [geboortedatum], beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin haar pensioenopbouw voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) werd vastgesteld. Eiseres had aangegeven van 27 juni 1971 tot en met 2 februari 1999 in Nederland te hebben gewoond, van 3 februari 1999 tot en met 30 januari 2007 in Italië, en vanaf 31 januari 2007 weer in Nederland. Het primaire besluit van 21 februari 2017 stelde vast dat eiseres gedurende de periode van 4 februari 1999 tot en met 26 augustus 2014 niet verzekerd was voor de AOW. Eiseres maakte bezwaar tegen het besluit, maar het bezwaar werd gegrond verklaard in het bestreden besluit van 2 mei 2017, waarbij eiseres met ingang van 1 januari 2013 als ingezetene van Nederland werd aangemerkt.

De rechtbank heeft op 28 september 2017 het onderzoek ter zitting gesloten, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres in de periode van 31 januari 2007 tot 1 januari 2013 daadwerkelijk in Nederland woonde. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap en dus niet verzekerd was voor de AOW. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende feiten, waaronder het ontbreken van een duurzame woning in Nederland en het feit dat eiseres in die periode gehuwd was met een partner die in Italië woonde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 oktober 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/3434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. van Ooststroom),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Procesverloop

In het besluit van 21 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een overzicht verstrekt van haar pensioenopbouw voor de Algemene Ouderdomswet (AOW).
In het besluit van 2 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1
Eiseres, geboren op [geboortedatum] , heeft op 31 oktober 2016 bij verweerder een (tussentijds) pensioenoverzicht op grond van de AOW aangevraagd. Zij heeft daarbij aangegeven van 27 juni 1971 tot en met 2 februari 1999 in Nederland te hebben gewoond, van 3 februari 1999 tot en met 30 januari 2007 in Italië en vanaf 31 januari 2007 weer in Nederland.
1.2
Met het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiseres gedurende de periode 4 februari 1999 tot en met 26 augustus 2014 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Verder heeft verweerder aangegeven dat eiseres tot en met 28 september 2015 58% van het (maximale) AOW-pensioen heeft opgebouwd.
1.3
Eiseres heeft bezwaar gemaakt bij verweerder voor zover het betreft het als niet verzekerd aanmerken vanaf 31 januari 2007.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en haar met ingang van 1 januari 2013 als ingezetene van Nederland aangemerkt. Volgens verweerder bevond het centrum van de belangen van eiseres voor deze datum in Italië, omdat haar toenmalige huwelijkspartner in Italië woonde, zij daar een eigen woning had en met haar toenmalige huwelijkspartner was meeverzekerd voor de ziektekosten. Verder stond eiseres tot 2013 ingeschreven bij het Italiaanse bevolkingsregister en had pas in het jaar 2014 een Nederlandse zorgverzekering en een eigen woning. Verweerder heeft zich gelet op deze feiten en omstandigheden op het standpunt gesteld dat eiseres in de periode 31 januari 2007 tot 1 januari 2013 niet verzekerd is geweest voor de AOW.
Relevante wettelijke bepalingen
2. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW is bepaald dat verzekerd krachtens deze wet degene is die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AOW is ingezetene degene die in Nederland woont. Waar iemand woont, wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AOW naar de omstandigheden beoordeeld.
Beoordeling
3.1
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres in de periode 31 januari 2007 tot 1 januari 2013 op grond van ingezetenschap verzekerd is te achten voor de AOW (de periode in geding).
3.2
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waaronder de arresten van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466, 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 en 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824, moet voor het ingezetenschap acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft daarbij in de uitspraak van 21 oktober 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4007) tot uitgangspunt genomen dat de bewijslast voor deze feiten bij de aanvrager ligt en dat dit in overeenstemming is met de rechtspraak van de Hoge Raad over het begrip ingezetene.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat er te weinig aanknopingspunten zijn om een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland aan te nemen in de periode in geding. Eiseres heeft zich weliswaar op 31 januari 2007 in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres van haar broer aan de [adres] te [woonplaats] , maar heeft onvoldoende met stukken onderbouwd dat zij vanaf die datum ook daadwerkelijk in Nederland heeft gewoond. Dat het adres aan de [adres] ook als duurzame woning voor eiseres gold is wel gesteld, maar niet gestaafd met stukken.
3.4
Daar komt bij dat in het dossier concrete aanwijzingen liggen voor de conclusie dat eiseres in de periode in geding géén ingezetene was. Zo heeft eiseres op 15 augustus 2011 een status verzekering voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangevraagd. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij in 2008 (en dus niet in 2007) heeft besloten om terug te keren naar Nederland.
3.5
Verweerder heeft op dit verzoek uiteindelijk bij besluit van 7 september 2011 vastgesteld dat eiseres niet is verzekerd voor de AWBZ. De rechtbank wijst erop dat de AWBZ net als de AOW een volksverzekering is waar dezelfde voorwaarden voor verzekering gelden: het wonen in Nederland. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Dat maakt dat verweerder zich in dit geding ook mag beroepen op die eerdere vaststelling dat eiseres niet in Nederland woonde.
3.6
Verweerder heeft er als contra-indicatie voor wonen in Nederland ook op gewezen dat eiseres in de periode in geding gehuwd is geweest met haar toenmalige partner die in Italië woonachtig was. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat sprake was van duurzaam gescheiden leven van de echtgenoten.
3.7
Volgens vaste rechtspraak van de Raad is van duurzaam gescheiden leven sprake indien bij gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hun gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één hunner, als bestendig is bedoeld (zie onder andere de uitspraak van de Raad van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4726). Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de feitelijke omstandigheden van het geval in ieder geval niet ondubbelzinnig dat sprake was van duurzaam gescheiden leven als hiervoor bedoeld. Zelfs al zou gezegd moeten worden dat eiseres en haar toenmalige echtgenoot feitelijk niet samenwoonden, is dat nog onvoldoende om te kunnen spreken van als echtgenoten duurzaam gescheiden leven. Verweerder mocht dus ook in het nadeel van eiseres gewicht toekennen aan het feit dat zij was gehuwd met een in Italië woonachtige echtgenoot.
3.8
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien met de omstandigheid dat eiseres in de periode in geding niet beschikte over een duurzame woning in Nederland en evenmin in Nederland was verzekerd voor de ziektekosten, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres in het tijdvak van 31 januari 2007 tot 1 januari 2013 geen ingezetene van Nederland is geweest en niet verzekerd was voor de AOW. Verweerder heeft eiseres terecht met ingang van 1 januari 2013 als ingezetene van Nederland aangemerkt en daarbij aangesloten bij de datum van uitschrijving uit het Italiaans bevolkingsregister.
3.9
Ter zitting heeft eiseres ook nog gewezen op haar “onofficiële werkzaamheden” in Italië sinds 1 september 2010, zoals vermeld in haar verzoek van 15 augustus 2011.
Dat gegeven kan voor eiseres niet alsnog leiden tot een gunstiger conclusie. Deze werkzaamheden roepen juist de vraag op of de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving (waaronder de AOW) gelet op de Verordening (EG) 883/2004 dan überhaupt nog wel op eiseres van toepassing was. De rechtbank kan en zal dat punt nu verder daarlaten, omdat het niet tot een voor eiseres gunstiger uitkomst kan leiden.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.