ECLI:NL:RBAMS:2017:4441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
13/751081-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Bulgarije

Op 8 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Arrondissementsrechtbank Burgas in Bulgarije. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 12 mei 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Bulgarije, was op dat moment gedetineerd in Nederland. Tijdens de zitting heeft de opgeëiste persoon afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden, en zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, vertegenwoordigde hem. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon beslissen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft. De vordering tot overlevering is gebaseerd op twee vonnissen van de Bulgaarse rechtbanken, die vrijheidsstraffen van respectievelijk 11 maanden en 3 jaar oplegden voor mensenhandel. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Bulgarije in overweging genomen, verwijzend naar eerdere uitspraken en rapporten van het CPT, waaruit blijkt dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in Bulgarije.

De rechtbank heeft besloten de beslissing over de overlevering uit te stellen in afwachting van aanvullende informatie van de Bulgaarse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft benadrukt dat zij concrete informatie nodig heeft om te kunnen beoordelen of de detentieomstandigheden voldoen aan de Europese normen. De zaak is heropend en het onderzoek ter zitting is voor onbepaalde tijd geschorst, met de opdracht om de opgeëiste persoon opnieuw op te roepen op een nog vast te stellen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751081-17
RK-nummer: 17/3145
Datum uitspraak: 8 juni 2017
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 januari 2017 (ontvangen op 14 februari 2017) door de Arrondissementsrechtbank Burgas
(Bulgarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeïste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedatum]1981 ,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats P.I.] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juni 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigd raadsman,
mr. D.W.H.M. Wolters. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende vonnissen:
- een akkoordvonnis nr 125 van 30 juni 2016 (no 273/2016) van de Districtsrechtbank Sredets;
- een vonnis van 16 maart 2016 (no 229/2016). Dit vonnis was voorwaardelijk en is bij vonnis van 30 november 2016 (no 280/2016) tenuitvoergelegd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen voor de duur van 11 maanden respectievelijk 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank heeft ter zitting van 8 juni 2017 op grond van de aanvullende informatie van 5 juni 2017 vastgesteld dat het EAB niet strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c, van de OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mensenhandel meermalen gepleegd.
5. Detentieomstandigheden, artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest)
5.1.
Inleiding
In de zaak Vitanov (uitspraak 28 februari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269) heeft de rechtbank op grond van het public statement van het CPT (Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing ) van 26 maart 2015 geconcludeerd dat in Bulgarije in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest ( Aranyosi en Căldăraru, HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90).
De officier van justitie heeft bij brief van 29 mei 2017 vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot het concrete gevaar voor de opgeëiste persoon voor een onmenselijke of vernederende behandeling in Bulgarije in detentie.
Bij twee brieven van 1 juni 2017 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit – kort samengevat – verklaard dat het in eerste instantie niet duidelijk is waar de opgeëiste persoon na de feitelijke overlevering zal worden geplaatst omdat een andere justitiële autoriteit daarvoor moet beslissen. De uiteindelijke straf zal hij waarschijnlijk moeten ondergaan in de gevangenis “Debelt” van Burgas.
Verder is vermeld dat daarbij wordt voldaan aan de voorwaarden en garanties zoals die door de officier van justitie in haar brief van 29 mei 2017 zijn verzocht. Tevens is vermeld dat de opgeëiste persoon een klacht bij de Nationale Ombudsman kan indienen.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van 28 februari 2017 in de zaak Vitanov en de in deze zaak overgelegde algemene informatie op het standpunt gesteld dat de door de Bulgaarse autoriteiten verstrekte informatie onvoldoende is om in het geval van de opgeëiste persoon het vermoeden van onmenselijke of vernederende behandeling te weerleggen. Zij heeft om uitstel van de behandeling verzocht.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar haar uitspraak en de overwegingen daarin van 28 februari 2017 in de zaak Vitanov (ECLI:NL:RBAMS:2017:1269) kan de rechtbank geen genoegen nemen met de algemene informatie dan wel garanties dat de detentieomstandigheden in overeenstemming met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest zullen zijn.
Om de rechtbank in staat te stellen een concrete en nauwkeurige beoordeling van de detentieomstandigheden te maken, acht de rechtbank ten minste op de door het CPT in het statement van 26 maart 2015 genoemde punten concrete informatie noodzakelijk omtrent de omstandigheden waarin de opgeëiste persoon in de gevangenis in Burgas zal verkeren.
De beslissing over de overlevering moet worden uitgesteld in afwachting van aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit op grond waarvan het bestaan van een reëel gevaar op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest kan worden uitgesloten.
Dit heeft in dit geval niet tot gevolg dat de beslistermijn wordt opgeschort omdat de rechtbank de beslistermijn reeds op grond van artikel 22, vierde lid, van de OLW voor onbepaalde tijd heeft verlengd.

6.Beslissingen

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd
STELT UITde beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Bulgaarse taal tegen de nog vast te stellen datum en het nog vast te stellen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. W.A.J.P. van den Reek, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]