5.3.Oordeel rechtbank
De rechtbank zal, overeenkomstig het arrest Aranyosi en Căldăraru (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), toetsen aan artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), dat overeenkomt met artikel 3 van het EVRM.
Onder verwijzing naar haar overwegingen in de uitspraak van 1 november 2016 inzake de Roemeen [naam 1] (ECLI:NL:RBAMS:2016:9477) stelt de rechtbank ook in de onderhavige zaak vast dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest (Aranyosi en Căldăraru, punten 88-90). In een dergelijk geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (Aranyosi en Căldăraru, punt 92).
Bekend met deze jurisprudentie en op grond van de daartoe gestelde vragen van het IRC heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in haar brieven van 10 januari 2017 en 8 februari 20917 getracht alle noodzakelijke aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (Aranyosi en Căldăraru, punt 95).
In het onderhavige geval blijkt uit de informatie dat de opgeëiste persoon de eerste 21 dagen na zijn overlevering in een van de 24 ‘
quarantine rooms’van de Bucharest-Rahova Prison zal worden geplaatst met een ‘
individual space of minimum 3 sqm’en dat de opgeëiste persoon na deze ‘quarantine period’ hoogstwaarschijnlijk als eerste in de Satu Mare Penitentiary zal worden geplaatst met een semi-open regime. De 6-persoons cellen beschikken over een sanitaire voorzieningen zoals een wc en een wasbak. Verder beschikken de cellen over verwarming en andere hygiënische voorzieningen. De cellen hebben daglicht, kunstlicht en ventilatievoorzieningen. Verder is er noodzakelijk meubilair. Er zijn verder twee “courtyards” van 77,89 m2 en 65,67 m2. Na het uitzitten van één vijfde van de straf zal de opgeëiste persoon opnieuw worden beoordeeld om in aanmerking te komen voor een ander gevangenisregime. Dit is afhankelijk van het gedrag van de veroordeelde. In ieder geval zal de opgeëiste persoon in de inrichting Satu Mare 2 m2 “
individual space” tot zijn beschikking hebben. In de informatie van 8 februari 2017 is iets meer gedetailleerd ingegaan op de Satu Mare Penitentiary . De instelling beschikt in ieder geval over 65 zes-persoons cellen.
Onder verwijzing naar haar overwegingen uit haar uitspraak van 16 februari 2017 in de zaak van de Roemeen [naam 2] (ECLI:NL:RBAMS:2017:1274) overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op artikel 52, derde lid, van het Handvest, moeten onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in de zin van artikel 3 van het EVRM tevens als onmenselijk of vernederend in de zin van artikel 4 van het Handvest worden beschouwd.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) hanteert als minimummaatstaf bij de toetsing aan artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) een persoonlijke ruimte danwel ‘
floor space’ (vloeroppervlakte) van 3 m2 per gedetineerde in geval van een meerpersoonscel.
Nu uit de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon in de gevangenis Satu Mare minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte ter beschikking zal staan, bestaat op grond van het arrest van de Grote Kamer van het EHRM van 20 oktober 2016, nr. 7334/13,
Muršić v. Croatia,par. 124, een ‘
strong presumption’(sterk vermoeden) dat de opgeëiste persoon aldaar onder onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden zal verblijven.
Verder heeft het EHRM in par. 132 van datzelfde arrest overwogen dat dit vermoeden normaal gesproken alleen kan worden weerlegd als de volgende factoren cumulatief aanwezig zijn. Deze factoren betreffen – kort gezegd – de volgende:
‘short, occasional and minor reductions of personal space’;
‘sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities’;
‘confinement in what is, when viewed generally, an appropriate detention facility’.
Op grond van de thans door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie kan de rechtbank op dit moment onvoldoende vaststellen dat deze afzonderlijke factoren cumulatief aanwezig zijn.
De rechtbank concludeert derhalve dat gelet op het voorgaande de informatie die op dit moment beschikbaar is, thans het sterke vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet weerlegt. Derhalve is niet uitgesloten dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt op een vernederende of onmenselijke behandeling is zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) heeft Kaderbesluit 2002/584/JBZ inzake het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten zo uitgelegd, dat de uitvoerende justitiële autoriteit in een dergelijk geval de beslissing over de tenuitvoerlegging moet uitstellen, totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een dergelijk gevaar kan uitsluiten (
Aranyosi en Câldâraru, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punt 98).
Bovendien volgt uit het arrest dat weigering van de overlevering vanwege een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling niet is toegestaan, dat het HvJ de omstandigheid dat sprake is van zo een reëel gevaar als een omstandigheid ziet die – in beginsel – van tijdelijke aard is en dat daarom aan de uitvaardigende lidstaat een redelijke termijn moet worden gegund om dat gevaar weg te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat die aanvullende gegevens tot op heden niet in haar bezit zijn.
De rechtbank zal gelet hierop de beslissing over de uitlevering uitstellen en de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid stellen nadere informatie te verschaffen, indien zij daartoe aanleiding ziet.
Het voorgaande brengt mee dat de beslistermijnen als bedoeld in artikel 22 van de OLW geschorst worden.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt: