ECLI:NL:RBAMS:2017:1704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
13/751994-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van overlevering in verband met detentieomstandigheden in Roemenië

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 2 maart 2017, wordt een vordering tot overlevering behandeld die is ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, zijn onderzocht. De opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar voor diefstal met geweld, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is.

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de detentieomstandigheden in de Roemeense gevangenis Satu Mare. Hij verwijst naar overbevolking en onvoldoende leefruimte, wat in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De officier van justitie heeft verzocht om uitstel van de behandeling om nadere informatie van de Roemeense autoriteiten te verkrijgen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Roemeense gevangenis, en heeft besloten de beslissing over de overlevering uit te stellen. De rechtbank verzoekt de Roemeense autoriteiten om aanvullende informatie over de detentieomstandigheden, en schorst de beslistermijn voor onbepaalde tijd. De zaak zal worden hervat op een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751994-16
RK nummer: 16/8124
Datum uitspraak: 2 maart 2017
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 november 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 juli 2016 (ontvangen op 28 november 2016) door de
Judge of the Oradea City Court of law in Oradea(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[Opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1996 ,
wonende op het adres [adres] , [plaats 2]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 maart 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman M. Broere, advocaat te Roosendaal en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 13 november 2015 van het Oradea City Court, (referentienummer 12873/271/2015), onherroepelijk geworden op 11 februari 2016 door het Bihor County Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteert volgens het EAB nog 2 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals die is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet aan de orde is nu het EAB niet strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal vergezeld van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

5.Detentieomstandigheden

5.1.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft – samengevat weergegeven - betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd en in ieder geval uitgesteld dient te worden op grond van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) vanwege de detentieomstandigheden in de gevangenis Satu Mare , de Roemeense gevangenis waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst.
Hij heeft hiertoe verwezen naar recente uitspraken met betrekking tot Roemenië van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2016:4591 en ECLI:NL:RBAMS:2016:1995). Verder heeft hij onder verwijzing naar een internetbericht van
The Romanian Journalaangevoerd dat er sprake is van overbevolking in de Satu Mare gevangenis, waardoor de “
personal space” daar feitelijk slechts 1 m2 is. Concluderend is er in de die gevangenis sprake van onvoldoende “
personal space” en zijn er onvoldoende compenserende omstandigheden.
5.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak uit te stellen voor het verkrijgen van nadere informatie van de Roemeense autoriteit.
Naar aanleiding van de gewezen arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 5 april 2016 C-404/15 (Pal Aranyosi) en C-659/15 PPU (Robert Căldăraru, ECLI:EU:C:2016/198) heeft de rechtbank een aantal uitspraken gewezen waarin zij als uitgangspunt neemt het aantal vierkante meter leefruimte per persoon. In deze zaak zijn reeds twee maal voor de zitting vragen gesteld aan Roemenië waar de opgeëiste persoon gedetineerd zal raken na de overlevering en welke compenserende maatregelen er voorhanden zullen zijn.
Uit de informatie van de Roemeense autoriteit van 10 januari 2017 en 8 februari 2017 blijkt dat de opgeëiste persoon na de quarantaine periode van 21 dagen in de Bucharest-Rohava Prison zeer waarschijnlijk zal worden geplaatst in de Satu Mare Penitentiary met een half open regime en uit de beschikbare informatie kan worden afgeleid dat in deze gevangenis minimaal 2 m² per persoon leefruimte is.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, levert de hoeveelheid van 2 m²
personal spaceeen
strong presumptionop dat de detentieomstandigheden vernederend zijn in de zin van artikel 4 van het Handvest. Er worden in de aanvullende informatie nog geen dusdanige compenserende omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat dit niet het geval is. Het Openbaar Ministerie heeft op 14 februari 2016 via Eurojust een
coordinationmeetingover de detentieomstandigheden in Europa bijgewoond. Verder hoopt het Openbaar Ministerie dat er na aanleiding van een nieuwe
coordinationmeetingop 21 maart 2017 waarbij ook Roemenië aanwezig zal zijn, gesproken zal kunnen worden over het verstrekken van garanties over de detentieomstandigheden in bepaalde Roemeense gevangenissen.
De officier van justitie verzoekt voorts om de beslistermijn op te schorten zoals zij dat in de overige Roemeense zaken ook heeft gedaan.
5.3.
Oordeel rechtbank
De rechtbank zal, overeenkomstig het arrest Aranyosi en Căldăraru (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), toetsen aan artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest), dat overeenkomt met artikel 3 van het EVRM.
Onder verwijzing naar haar overwegingen in de uitspraak van 1 november 2016 inzake de Roemeen [naam 1] (ECLI:NL:RBAMS:2016:9477) stelt de rechtbank ook in de onderhavige zaak vast dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest (Aranyosi en Căldăraru, punten 88-90).
In een dergelijk geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (Aranyosi en Căldăraru, punt 92).
Bekend met deze jurisprudentie en op grond van de daartoe gestelde vragen van het IRC heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in haar brieven van 10 januari 2017 en 8 februari 20917 getracht alle noodzakelijke aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (Aranyosi en Căldăraru, punt 95).
In het onderhavige geval blijkt uit de informatie dat de opgeëiste persoon de eerste 21 dagen na zijn overlevering in een van de 24 ‘
quarantine rooms’van de Bucharest-Rahova Prison zal worden geplaatst met een ‘
individual space of minimum 3 sqm’en dat de opgeëiste persoon na deze ‘quarantine period’ hoogstwaarschijnlijk als eerste in de Satu Mare Penitentiary zal worden geplaatst met een semi-open regime. De 6-persoons cellen beschikken over een sanitaire voorzieningen zoals een wc en een wasbak. Verder beschikken de cellen over verwarming en andere hygiënische voorzieningen. De cellen hebben daglicht, kunstlicht en ventilatievoorzieningen. Verder is er noodzakelijk meubilair. Er zijn verder twee “courtyards” van 77,89 m2 en 65,67 m2. Na het uitzitten van één vijfde van de straf zal de opgeëiste persoon opnieuw worden beoordeeld om in aanmerking te komen voor een ander gevangenisregime. Dit is afhankelijk van het gedrag van de veroordeelde. In ieder geval zal de opgeëiste persoon in de inrichting Satu Mare 2 m2 “
individual space” tot zijn beschikking hebben. In de informatie van 8 februari 2017 is iets meer gedetailleerd ingegaan op de Satu Mare Penitentiary . De instelling beschikt in ieder geval over 65 zes-persoons cellen.
Onder verwijzing naar haar overwegingen uit haar uitspraak van 16 februari 2017 in de zaak van de Roemeen [naam 2] (ECLI:NL:RBAMS:2017:1274) overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op artikel 52, derde lid, van het Handvest, moeten onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in de zin van artikel 3 van het EVRM tevens als onmenselijk of vernederend in de zin van artikel 4 van het Handvest worden beschouwd.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) hanteert als minimummaatstaf bij de toetsing aan artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) een persoonlijke ruimte danwel ‘
floor space’ (vloeroppervlakte) van 3 m2 per gedetineerde in geval van een meerpersoonscel.
Nu uit de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon in de gevangenis Satu Mare minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte ter beschikking zal staan, bestaat op grond van het arrest van de Grote Kamer van het EHRM van 20 oktober 2016, nr. 7334/13,
Muršić v. Croatia,par. 124, een ‘
strong presumption’(sterk vermoeden) dat de opgeëiste persoon aldaar onder onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden zal verblijven.
Verder heeft het EHRM in par. 132 van datzelfde arrest overwogen dat dit vermoeden normaal gesproken alleen kan worden weerlegd als de volgende factoren cumulatief aanwezig zijn. Deze factoren betreffen – kort gezegd – de volgende:
‘short, occasional and minor reductions of personal space’;
‘sufficient freedom of movement outside the cell and adequate out-of-cell activities’;
‘confinement in what is, when viewed generally, an appropriate detention facility’.
Op grond van de thans door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie kan de rechtbank op dit moment onvoldoende vaststellen dat deze afzonderlijke factoren cumulatief aanwezig zijn.
De rechtbank concludeert derhalve dat gelet op het voorgaande de informatie die op dit moment beschikbaar is, thans het sterke vermoeden van een schending van artikel 4 Handvest niet weerlegt. Derhalve is niet uitgesloten dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt op een vernederende of onmenselijke behandeling is zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) heeft Kaderbesluit 2002/584/JBZ inzake het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten zo uitgelegd, dat de uitvoerende justitiële autoriteit in een dergelijk geval de beslissing over de tenuitvoerlegging moet uitstellen, totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een dergelijk gevaar kan uitsluiten (
Aranyosi en Câldâraru, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, punt 98).
Bovendien volgt uit het arrest dat weigering van de overlevering vanwege een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling niet is toegestaan, dat het HvJ de omstandigheid dat sprake is van zo een reëel gevaar als een omstandigheid ziet die – in beginsel – van tijdelijke aard is en dat daarom aan de uitvaardigende lidstaat een redelijke termijn moet worden gegund om dat gevaar weg te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat die aanvullende gegevens tot op heden niet in haar bezit zijn.
De rechtbank zal gelet hierop de beslissing over de uitlevering uitstellen en de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid stellen nadere informatie te verschaffen, indien zij daartoe aanleiding ziet.
Het voorgaande brengt mee dat de beslistermijnen als bedoeld in artikel 22 van de OLW geschorst worden.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt:

6.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting in afwachting van het antwoord op de hiervoor omschreven aan de Roemeense uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen vragen in verband met de detentieomstandigheden (paragraaf 5 van deze uitspraak);
STELT UITde beslissing over de overlevering;
SCHORSTdaartoe het onderzoek voor onbepaalde tijd;
VERZOEKTde officier van justitie om de hiervoor vermelde nadere informatie omtrent de detentieomstandigheden (zie paragraaf 5 van deze uitspraak) te stellen aan de Roemeense uitvaardigende justitiële autoriteit;
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting;
BEVEELTde oproeping van opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Roemeense taal tegen de nader te bepalen dag en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]